RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
VONNIS van de voorzieningenrechter in kort geding in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
handelende onder de naam
[handelsnaam],
e i s e r,
procureur: mr. E.H.H. van Loon,
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
g e d a a g d e,
procureur: mr. M. Vink.
1. Het verloop van het geding
Eiser, hierna te noemen: [eiser], heeft gedaagde, verder te noemen: [gedaagde], in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 13 februari 2002, heeft [eiser] van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
Hij heeft vervolgens bij monde van zijn procureur zijn vordering doen toelichten mede aan de hand van op voorhand toegezonden producties.
[gedaagde] heeft hierop bij monde van zijn procureur verweer doen voeren mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en van op voorhand toegezonden producties.
Na voortgezet debat, waarbij ook enige inlichtingen zijn verschaft door [eiser] en [gedaagde], beiden in persoon, hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1. [eiser] is gekwalificeerd als fysiotherapeut en staat als zodanig ingeschreven in het desbetreffende register dat ingevolge de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is ingesteld.
2.2. [eiser] voert op grond van een "Diploma" behaald aan de American University of Natural Medicine te Miami, Florida, Verenigde Staten van Amerika, de titel "doctor" op de volgende wijze: - Dr [eiser] PhD -.
2.3. [eiser] oefent in [woonplaats] een praktijk uit onder de naam: [handelsnaam]. Bij de behandeling van zijn patiënten maakt hij (mede) gebruik van niet-reguliere onderzoeksmethoden en behandelwijzen. Zonodig werkt hij samen met andere zorgverleners, onder wie twee tandartsen.
2.4. [gedaagde] is van juli 1999 tot juni 2000 bij [eiser] onder behandeling geweest.
2.5. [eiser] is beroepsmatig bij diverse verenigingen en organisaties aangesloten, waaronder ook de Vereniging van Natuurgeneeskundig Therapeuten, hierna te noemen: de VNT. De VNT kent een tuchtregelement, in het kader waarvan een patiënt een klacht kan indienen betreffende de behandeling die door een bij de VNT aangesloten therapeut is uitgevoerd. Een dergelijke klacht wordt vervolgens behandeld in een procedure die hierna wordt aangeduid als: de klachtprocedure.
2.6. In september 2001 heeft [gedaagde] bij de VNT een klacht tegen [eiser] ingediend. Daarop is een klachtprocedure gestart, waarin [eiser] schriftelijk heeft gereageerd op de klacht. [gedaagde] is vervolgens in de gelegenheid gesteld de procedure voort te zetten, doch hij heeft daarop niet meer gereageerd. De VNT heeft de klachtprocedure afgebroken met de mogelijkheid deze alsnog voort te zetten, indien daartoe aanleiding zou bestaan.
3. Het geschil en de beoordeling ervan
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering het volgende in:
a. [gedaagde] zal geen negatieve informatie over [eiser] openbaar maken en verspreiden totdat de VNT in de klachtprocedure uitspraak heeft gedaan.
b. [gedaagde] zal zich twee jaar lang niet mogen begeven in een nader aangegeven gebied rond de praktijk van [eiser].
c. [gedaagde] zal [eiser] niet meer opbellen op straffe van afsluiting van zijn, [gedaagde]s, telefoonaansluitingen en hij zal [eiser] evenmin schrijven en/of beledigen en/of bedreigen.
d. [gedaagde] zal [eiser] schriftelijk zijn excuses aanbieden voor zijn wangedrag.
e. [eiser] zal [gedaagde] mogen doen gijzelen indien deze stelselmatig de te geven verboden als bedoeld onder a, b en c overtreedt.
3.2. De stellingen van [eiser] en het verweer van [gedaagde] komen in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3. In deze zaak gaat het om de vraag of [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld in deze zin dat de gedragingen van [gedaagde] waar [eiser] in dit geding tegen opkomt, in strijd zijn met de zorgvuldigheid die [gedaagde] in het maatschappelijke verkeer jegens [eiser] in acht behoort te nemen. Voor de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
3.4. De vordering betreft allereerst de negatieve informatie die [gedaagde] over [eiser] openbaar zou hebben gemaakt en zou hebben verspreid.
3.5. Op dit punt heeft [gedaagde] niet betwist dat hij de bedoelde informatie over [eiser] heeft verspreid op de wijze en met de bewoordingen zoals in de dagvaarding is vermeld en zoals blijkt uit de door [eiser] overgelegde producties. Geoordeeld moet worden dat die informatie ernstige beschuldigingen jegens [eiser] bevat en in grievende bewoordingen is gesteld. Nu die informatie in de vorm van anonieme brieven en pamfletten in de omgeving van de woning en van de praktijk van [eiser] is verspreid, is voldoende aannemelijk dat [eiser] daardoor zowel persoonlijk als in de uitoefening van zijn praktijk in diskrediet wordt gebracht of kan worden gebracht, hetgeen in strijd moet worden geacht met de onder 3.3 bedoelde zorgvuldigheid, die [gedaagde] jegens [eiser] in acht dient te nemen.
3.6. Voor zover [gedaagde] op dit punt heeft gesteld dat zijn beschuldigingen jegens [eiser] op zichzelf wel juist en gerechtvaardigd waren, geldt allereerst dat ook het verspreiden van op zich zelf juiste, negatieve informatie over een ander aan bepaalde eisen is gebonden. In dit geval bestaat er vooralsnog echter onvoldoende grond om de juistheid van de bedoelde beschuldigingen thans reeds aan te nemen. In de klachtprocedure heeft de VNT immers nog geen inhoudelijk oordeel gegeven, terwijl een - eventueel - strafrechtelijk onderzoek nog niet is afgerond en aldus nog niet bekend is of het handelen van [eiser] geacht kan worden in overeenstemming te zijn met de Wet BIG voor zover het gaat om voorbehouden geneeskundige handelingen en met de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek voor zover het gaat om het voeren van de titel "doctor".
3.7. Een en ander brengt mee dat het gevorderde bevel, inhoudende dat [gedaagde] geen negatieve informatie over [eiser] zal verspreiden, voor toewijzing vatbaar is. De daarbij gevorderde geldigheidsduur van dat bevel, te weten totdat de VNT in de klachtprocedure uitspraak heeft gedaan, leent zich evenwel niet voor toewijzing. Het einde van die geldigheidsduur kan immers niet worden bepaald, nu de klachtprocedure afgebroken is en thans nog niet bekend is of deze zal worden voortgezet. Aangezien ook het einde van het - mogelijke - strafrechtelijke onderzoek niet in tijd bepaalbaar is en een ander geschikt tijdstip zich niet voordoet, zal het bedoelde bevel zonder tijdsbepaling worden toegewezen. Daarbij is in aanmerking genomen dat [eiser] er een zwaarwegend belang bij heeft dat zijn eer en goede naam niet worden aangetast, terwijl anderzijds het belang van [gedaagde] niet wordt geschaad door het bevel thans zonder beperking in tijd toe te wijzen. Daarvoor is mede van belang dat [gedaagde] ter zitting de onrechtmatigheid van zijn gedragingen jegens [eiser] heeft erkend en heeft toegezegd zich voortaan van dergelijke gedragingen te zullen onthouden.
3.8. De vordering houdt verder een contactverbod en een zogeheten straatverbod in. [gedaagde] heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat voor deze verboden thans geen aanleiding meer bestaat, omdat hij, naar hij verder stelt, reeds enige tijd geen contact meer met [eiser] heeft gezocht.
3.9. Dit verweer faalt. Daarvoor is ten aanzien van het contactverbod van belang dat [gedaagde] niet heeft betwist telefonisch contact met [eiser] te hebben gezocht op de wijze zoals is vastgelegd in de registratie die [eiser] daarvan heeft overgelegd. Het opbelgedrag van [gedaagde] dat uit die registratie blijkt, rechtvaardigt het oordeel dat hij daarmee op niet-aflatende wijze inbreuk heeft gemaakt op de privacy van [eiser] en op diens praktijkvoering en dat hij aldus onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld in de onder 3.3 bedoelde zin. Gelet op de vasthoudendheid waarmee [gedaagde] dat opbellen geruime tijd heeft voortgezet, ligt in het enkele feit dat hij dat thans enige tijd heeft nagelaten, onvoldoende waarborg dat hij er niet opnieuw mee zal beginnen. Anders dan [gedaagde] meent, bestaat er aldus, gelet ook op de gevolgen die het opbellen van [gedaagde] voor [eiser] teweeg heeft gebracht, voldoende grond voor toewijzing van het contactverbod.
3.10. Ten aanzien van het gevorderde straatverbod is van belang dat [gedaagde] blijkens de genoemde telefoonregistratie ook meermalen bedreigingen jegens [eiser] heeft geuit. Daarmee is vooralsnog een voldoende belang van [eiser] bij dat straatverbod gegeven, terwijl anderzijds [gedaagde] geen belang heeft gesteld waarin hij door dat straatverbod getroffen zou worden.
3.11. Een en ander brengt mee dat de beide bedoelde verboden als zodanig voor toewijzing vatbaar zijn. Tegen de omvang van die verboden heeft [gedaagde] geen verweer gevoerd, zodat zij in zoverre toewijsbaar zijn. Het op dit punt gevor-derde dwangmiddel in de vorm van afsluiting van de telefoonaansluitingen van [gedaagde] is evenwel niet voor toewijzing vatbaar, nu dit niet op de wet is gegrond. De gevorderde geldigheidsduur van het straatverbod zal worden bepaald op één jaar, nu die termijn in het algemeen voor een dergelijk verbod als redelijk moet worden aanvaard en er in dit geval onvoldoende aanleiding bestaat een langere termijn te bepalen.
3.12. De vordering houdt verder nog in dat [gedaagde] schriftelijk zijn excuses zal aanbieden. Op dit punt moet evenwel worden geoordeeld dat [eiser] daarbij thans onvoldoende belang heeft, nu [gedaagde] ter zitting ook zelf uitdrukkelijk heeft erkend dat hij zich jegens [eiser] niet had mogen gedragen op de wijze zoals hij heeft gedaan. De vordering is daarom op dit punt niet toewijsbaar.
3.13. De gevorderde gijzeling zal worden afgewezen, nu met het opleggen van een dergelijke ingrijpende maatregel grote terughoudendheid moet worden betracht en thans niet is gebleken van omstandigheden die het opleggen van deze maatregel rechtvaardigen.
3.14. Er zijn termen om de gevorderde dwangsom niet per dag, doch per keer toe te wijzen en om deze te matigen tot het hierna te bepalen bedrag. Voorts zal de dwangsom vatbaar verklaard worden voor een eventuele verdere matiging door de rechter. Mogelijk ten overvloede wordt daarbij opgemerkt dat de dwangsom eerst na de betekening van dit vonnis verbeurd zal kunnen worden.
3.15. Al het voorgaande leidt ertoe dat de vordering op de hierna te vermelden wijze zal worden toegewezen.
3.16. [gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld.
4.1. beveelt [gedaagde] zich te onthouden van het openbaar maken en verspreiden van negatieve informatie over [eiser];
4.2. verbiedt [gedaagde] voor de duur van één jaar na de datum van dit vonnis zich te bevinden in de omgeving van de praktijk van [eiser] te [woonplaats] zoals door middel van een arcering nader is aangegeven op de plattegrond die aan dit vonnis is gehecht;
4.3. verbiedt [gedaagde] [eiser] op te bellen, te schrijven, te beledigen en/of te bedreigen;
4.4. bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 115,-- (eenhonderdvijftien euro) voor iedere keer dat hij in gebreke blijft te voldoen aan het onder 4.1 omschreven bevel, dan wel voor iedere keer dat hij (een van) de in 4.2 en 4.3 omschreven verboden overtreedt, waarbij echter boven een bedrag van € 25.000,-- geen dwangsommen meer verbeurd zullen worden;
4.5. bepaalt voorts dat de onder 4.4 genoemde dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving van die dwangsom naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, in aanmerking genomen de mate waarin aan het bevel dan wel aan de verboden is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van die overtreding;
4.6. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 703,-- (zevenhonderddrie euro) voor sala-ris van zijn procureur en op € 270,56 (tweehonderdzeventig euro en zesenvijftig eurocent) voor verschotten, daarin begrepen de opslag voor de B.T.W. over de dagvaardingskosten;
4.7. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.8. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en is in het openbaar uitgesproken op
1 maart 2002.