ECLI:NL:RBUTR:2002:AD9830
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.G.Th. Engelberts
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiser op 12 maart 2001 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaarschrift van 13 juli 2000, dat was ingediend tegen een besluit van verweerder van 24 maart 1998. Dit besluit hield in dat de uitkering van eiser ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 1 april 1998 was geschorst. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 1 augustus 2000 de schorsing heeft opgeheven en de betaling van de uitkering heeft hervat. Hierdoor was er geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het geschil, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep.
Eiser heeft aangegeven dat zijn belang bij het instellen van beroep lag in het verkrijgen van een proceskostenvergoeding en een vergoeding van de eigen bijdrage. De rechtbank oordeelt echter dat eiser op kennelijk onredelijke wijze gebruik maakt van het procesrecht, aangezien er geen geschil meer bestond tussen partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft verzocht om vergoeding van proceskosten en ook geen kosten heeft opgegeven die voor vergoeding in aanmerking komen volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Daarom heeft de rechtbank besloten de beroepen niet-ontvankelijk te verklaren.
De uitspraak is gedaan door mr. J.G.Th. Engelberts, lid van de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht, en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2002. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden binnen zes weken hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep.