Parketnummer: 16/152849-00
Datum : 6 maart 2002
Verkort vonnis
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 februari 2002.
De rechter heeft het volgende vastgesteld:
- de dagvaarding van de verdachte in eerste aanleg is geldig;
- de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken in hoger beroep is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde feit;
- de verdachte is ontvankelijk in het hoger beroep;
- er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
2. Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 10 april 2001 kan niet in stand blijven, nu de kantonrechter gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 395a Wetboek van Strafvordering. Daarom kan thans niet worden beoordeeld of het onderzoek in eerste aanleg overeenkomstig de eisen van de wet heeft plaatsgevonden, noch of het vonnis aan de wettelijke eisen heeft voldaan.
De rechtbank vernietigt voormeld vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
3. Inhoud van de tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Op vordering van de officier van justitie is wijziging van het onder primair en subsidiair ten laste gelegde feit ter terechtzitting toegestaan. Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als respectievelijk bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage III van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank overweegt te dien aanzien nog het navolgende.
Verdachte heeft met behulp van een valscherm een sprong gemaakt vanaf de Domtoren te Utrecht. Verdachte heeft met gebruikmaking van een toestel - hieronder valt in dit verband te verstaan een werktuig dat geen luchtvaartuig is - deelgenomen aan het luchtverkeer en wel op een zodanige wijze dat daardoor personen of zaken in gevaar werden gebracht, althans konden worden gebracht en hij heeft zich aldus schuldig gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 5.3 van de Wet Luchtvaart.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder primair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van het onder primair bewezenverklaarde:
Handelen in strijd met artikel 5.3 van de Wet luchtvaart.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7. Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- verdachte is met een valscherm "voor de kick" van de Domtoren te Utrecht gesprongen. Een vrouw met een kind op de fiets heeft voor verdachte uit moeten wijken;
- door zo te handelen heeft verdachte willens en wetens het risico aanvaard dat door zijn sprong personen die zich rondom de Domtoren op de openbare weg bevonden op een tijdstip overdag in gevaar konden worden gebracht, niet in de laatste plaats doordat zij plotseling geconfronteerd konden worden met een voor hen op dat moment onverhoeds opdoemend voorwerp;
- de rechtbank is van oordeel dat deelname aan het luchtverkeer zoals door verdachte uitgevoerd alleen dan veilig kan plaatshebben wanneer -nog daargelaten de vraag of enige overheidsinstantie toestemming voor een dergelijk gebeuren zou verlenen- door tijdige bekendmaking, door het treffen van uitvoerige veiligheidsmaatregelen -te denken valt aan afsluiting van het gebied- dergelijke situaties als hierboven omschreven als volstrekt uitgesloten kunnen worden beschouwd. Het enkel vertrouwen op eigen stuurmanskunst -hoe goed ontwikkeld ook- en op de medewerking van één of slechts enkele kompanen is daartoe bepaald onvoldoende.
8. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24c van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11.9 van de Wet luchtvaart.
De rechtbank beslist als volgt:
De rechtbank vernietigt voormeld vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair tenlastegelegde feit, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een GELDBOETE van EURO 565,00 (vijfhonderdenvijfenzestig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 11 dagen.
Bepaalt dat van deze straf, een gedeelte, groot EURO 340,00 (driehonderdenveertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 6 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
Mr. H.W. Koksma, voorzitter, mrs. M.J. Stolwerk, P. Bender, rechters, bijgestaan door mr. A.P.F.M. van der Loo als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2002.