ECLI:NL:RBUTR:2002:AE0312

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
19 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/205957-01
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A. Herstel
  • J. van den Eijnden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen en de Arbeidstijdenwet door een werkgever

Op 19 maart 2002 heeft de economische politierechter van de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van overtredingen van de Wet arbeid vreemdelingen en de Arbeidstijdenwet. De zaak kwam aan het licht na een onderzoek op de terechtzitting van 6 maart 2002. De verdachte werd verweten vreemdelingen in Nederland arbeid te laten verrichten zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning en niet te voldoen aan de registratievereisten van de Arbeidstijdenwet. De raadsvrouwe van de verdachte voerde aan dat de medeverdachte verantwoordelijk was voor de registratie, maar de rechter oordeelde dat beide betrokkenen als werkgevers moesten worden aangemerkt en dus verantwoordelijk waren voor de naleving van de wetgeving. De rechter achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, met uitzondering van enkele andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot betaling van meerdere geldboetes, in totaal € 26.500,00, voor de bewezen overtredingen. De rechter hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was gekomen. De uitspraak benadrukte de noodzaak van naleving van de Wet arbeid vreemdelingen ter bescherming van buitenlandse werknemers en ter voorkoming van uitbuiting.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/205957-01
Datum uitspraak: 19 maart 2002
Tegenspraak Verkort vonnis
Raadsvrouwe: mr. A. Sennef, advocate te Veenendaal
G/T: Nee
V O N N I S
van de economische politierechter in de rechtbank te Utrecht, in de zaak tegen:
[verdachte]
gevestigd te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 06 maart 2002.
1. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
2. De bewijsbeslissing
2.1 De bewezenverklaring
De raadsvrouwe van de verdachte voert aan dat, gelet op de gezagsrelatie tussen de buitenlandse werknemers en de medeverdachte van verdachte, niet de verdachte maar haar medeverdachte gehouden was een deugdelijke registratie in de zin van de Arbeidstijdenwet te voeren. De raadsvrouwe is gelet hierop van mening dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van overtreding van de Arbeidstijdenwet.
De economische politierechter overweegt dienaangaande als volgt.
Aan het werkgeversbegrip in de zin van de Arbeidstijdenwet wordt een extensieve uitleg gegeven. Het werkgeversbegrip omvat niet alleen degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke instelling gehouden is arbeid te verrichten dan wel degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, maar ook degene die zonder werkgever in één van de twee eerder genoemde mogelijkheden te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten. Gelet hierop zijn zowel verdachte als zijn medeverdachte aan te wijzen als werkgever in de zin van de Arbeidstijdenwet en zijn beiden gehouden te voldoen aan de uit de Arbeidstijdenwet voortvloeiende verplichtingen. De economische politierechter verwerpt het verweer.
De economische politierechter acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De economische politierechter grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
3. De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon, 53 maal gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 4:3, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
medeplegen van overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 5:9, derde lid, van de Arbeidstijdenwet, terwijl het feit wordt begaan door een rechtspersoon, 37 maal gepleegd.
4. De strafbaarheid van de verdachte
De raadsvrouwe van de verdachte voert aan dat er geen sprake is van een opzettelijke overtreding van de voorschriften gesteld in de Wet arbeid vreemdelingen, maar van een verontschuldigbare overtreding van deze voorschriften, aangezien de verdachte onbekend was met de controle die de Wet arbeid vreemdelingen haar verplicht.
De economische politierechter vat dit verweer op als een beroep op afwezigheid van alle schuld en overweegt dienaangaande als volgt.
Het verweer dat de verdachte in juridische zin heeft gedwaald, kan niet slagen. In het stelsel van de Wet arbeid vreemdelingen is diegene die de vreemdeling feitelijk arbeid laat verrichten vergunningplichtig. De omstandigheid dat de verdachte onbekend was met deze verplichting, doet hier niets aan af. Voorts ligt in het achterwege laten van het inwinnen van ter zake dienende informatie in belangrijke mate de verwijtbaarheid opgesloten, reden waarom de door de raadsvrouwe opgeworpen dwaling voor rekening van de verdachte dient te komen. De economische politierechter verwerpt het verweer.
Er is voorts geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de economische politierechter rekening gehouden met de ernst van het feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de
economische politierechter in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen:
- de Wet arbeid vreemdelingen is er blijkens de wetsgeschiedenis op gericht schijnconstructies met betrekking tot het in Nederland te werk stellen van buitenlandse werknemers, tegen te gaan. Voorts dient deze wet het belang van de bescherming van de buitenlandse werknemers. Het gebruik maken van buitenlandse werknemers zonder een wettelijke status kan gemakkelijk leiden tot uitbuiting van deze buitenlandse werknemers. In het licht daarvan acht de economische politierechter deze overtredingen van ernstige aard;
- het is niet ondenkbaar dat door te handelen als bewezenverklaard, de verdachte schade heeft toegebracht aan de in haar branche bestaande concurrentieverhoudingen.
Uit het dossier blijkt dat verdachte niet eerder met politie en / of justitie in aanraking is gekomen.
Op grond van het bovenstaande acht de economische politierechter oplegging van een groot aantal onvoorwaardelijke geldboetes van na te melden hoogte passend en geboden.
6. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 23, 24, 47, 51 en 62 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
7. DE BESLISSING:
De economische politierechter beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot betaling van drieënvijftig geldboetes van in totaal € 26.500,00 (zegge zesentwintigduizendvijfhonderd euro), aldus:
tot betaling van drieënvijftig geldboetes van elk € 500,00.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot betaling van een geldboete van € 5000,00
(zegge: vijfduizend euro).
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot betaling van zevenendertig geldboetes van in totaal € 18.500,00 (zegge achttienduizendvijfhonderd euro), aldus:
tot betaling van zevenendertig geldboetes van elk € 500,00.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A. Herstel, bijgestaan door mr. J. van den Eijnden als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze economische politierechter van 19 maart 2002.