RECHTBANK UTRECHT
(sector handels- en familierecht)
V O N N I S van de
voorzieningenrechter
in het kort geding van
[naam eisers]
handelende als wettelijke
vertegenwoordigers van hun zoon
[naam zoon],
allen wonende te Amerongen,
e i s e r s,
advocaat en procureur: mr. K.A. Krikke,
de vereniging
VERENIGING EEN SCHOOL MET DE BIJBEL,
gevestigd te Amerongen,
g e d a a g d e,
advocaat: mr. M.A. Oostendorp te Arnhem.
1. Het verloop van het geding
1.1. Eiser heeft gedaagde, hierna ook 'de school' te noemen, in kort geding gedagvaard. Op de dienende dag, 14 maart 2002, heeft Eiser van eis geconcludeerd overeenkomstig exploot van dagvaarding, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. Eiser heeft zijn vordering toegelicht, mede aan de hand van producties en een pleitnota.
1.3. De school heeft daarop verweer gevoerd, mede aan de hand van producties en een pleitnota.
1.4. Ten slotte is vonnis gevraagd.
2.1. De zoon van Eiser, (11 jaar oud) zit in groep 8 van de Wilhelminaschool, een van de twee door de vereniging "Een school met de Bijbel" (gedaagde) bestuurde basisscholen in Amerongen. Hij zit in dezelfde klas als [naam betrokkene] eveneens 11 jaar oud.
2.2. [naam betrokkene] heeft - naar Eiser en de school hebben gesteld - in verband met driftaanvallen bij een orthopedagoog een cursus sociale vaardigheidstraining gevolgd. De begeleiding is in de zomer van 2001 beëindigd.
2.3. Zowel de zoon als [naam betrokkene] zijn hoogbegaafd en volgen lessen in de zogenaamde "plusklas", die in totaal uit negen kinderen bestaat, waarvan drie uit groep 8. In de plusklas wordt gedurende twee ochtenden in de week een aangepast lesprogramma verzorgd.
2.4. [de zoon] en [naam betrokkene] zullen het volgende schooljaar het voortgezet onderwijs volgen. Op 1 februari 2002 zijn de zoon en zijn ouders naar een voorlich-tingsavond geweest van het Revius Lyceum. Bij die voorlichting waren ook [naam betrokkene] en zijn ouders aanwezig.
2.5. Eiser heeft bij de Landelijke Klachtencommissie Primair Onderwijs en bij de Landelijke Hoofdinspectie van Onderwijs een klacht ingediend, stellende dat de school onvoldoende optreedt tegen pesterijen door [naam betrokkene] gericht tegen [de zoon]. Ook heeft Eiser hiervan melding gemaakt bij de politie te Amerongen.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. Eiser vordert veroordeling van de school om haar plicht tot het verstrekken van deugdelijk en veilig onderwijs aan [de zoon] uit te voeren, door iedere schooldag permanent toezicht te houden op [naam betrokkene], en om ieder incident waarbij [de zoon] en [naam betrokkene] betrokken zijn grondig te onderzoeken en van de uitkomst van het onderzoek en van de naar aanleiding daarvan getroffen maatregelen melding te doen aan de ouders van die kinderen, waarbij elk ouderpaar een kopie ontvangt van de naar het andere ouderpaar verzonden brief, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 400,00 per overtreding.
3.2. Eiser voert ter ondersteuning van zijn vordering aan dat zijn zoon reeds vijf jaar lang, in golfbewegingen, het slachtoffer is van fysiek en mentaal geweld door [naam betrokkene], die zich ten gevolge van een gedragsstoornis op onvoorspelbare momenten, maar steeds als er geen of onvoldoende toezicht is van de onderwijzers, afreageert op zijn klasgenootjes door te slaan, te schoppen, te vloeken en te schelden. Eiser heeft zich, zo voert hij aan, zich meerdere malen zowel tot de school als tot de ouders van [naam betrokkene] gewend, maar de school is niet in staat gebleken afdoende toezicht te houden en adequaat met de klachten om te gaan. Alhoewel het treiteren in januari 2002 fors is toegenomen, onderging zijn zoon, aldus Eiser, een en ander gelaten in de wetenschap dat hij aan het einde van het schooljaar van zijn kwelgeest zou zijn verlost. Na de voorlichtingsavond echter, toen was gebleken dat de zoon en [naam betrokkene] mogelijk in dezelfde brugklas zullen komen te zitten, werd het de zoon te kwaad en kwamen alle opgekropte woede en vernederingen over de mishandelingen en vernederingen er in een onbeheersbare huilbui uit. De zoon slaapt slecht en gaat met minder plezier naar school.
Eiser voert aan dat hij inmiddels alle wegen om tot een oplossing te komen heeft bewandeld en dat hem geen andere mogelijkheid meer restte dan het instellen van de onderhavige vorderingen. Indien er permanent toezicht wordt gehouden in de klas (door een extra paar ogen in de klas), op het schoolplein en in de gymzaal en de kinderen niet alleen worden gelaten, in de klas of tijdens het omkleden voor de gymles, wordt adequaat tegen het pesten opgetreden en wordt bovendien aan zijn zoon getoond dat zijn problemen serieus worden genomen.
3.3. De school voert verweer. Op dat verweer en op hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunten overigens nog hebben aangevoerd zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
3.4. Het verweer van de school, dat Eiser niet ontvankelijk is in zijn vordering omdat op grond van de Wet op het Primair Onderwijs een klachtenregeling bestaat die Eiser (eerst) had moeten volgen, wordt verworpen.
De in genoemde wet voorgeschreven klachtenregeling voorziet niet in een toewijzing van een eis als thans gevorderd. Bovendien staat het bestaan van een klachtencommissie niet aan de beroepsgang naar de burgerlijke rechter in de weg, tenzij partijen uitdrukkelijk arbitrage of bindend advies zijn overeengekomen. Daarvan blijkt niet. Vgl. HR 31 mei 1996, NJ 1996/693 recent bevestigd bij arrest van 9 november 2001, RvdW 2002/177. Nu er bovendien geen zekerheid bestaat dat bij de klachtencommissie op korte termijn een uitspraak kan worden verkregen en er voor Eiser geen mogelijkheden bestaan een uitspraak van de klachtencommissie af te dwingen, kan het geschil (thans) in kort geding aan de voorzieningenrechter worden voorgelegd.
3.5. Uit de aard van de vordering volgt dat er sprake is van een spoedeisend belang. De omstandigheid dat de door Eiser ingestelde klacht bij de klachtencommissie, naar de school heeft gesteld, op korte termijn wordt behandeld en dat waarschijnlijk medio april 2002 een uitspraak kan worden verwacht, doet daaraan, gelet op het onder 3.4 overwogene, niet af. Het desbetreffende verweer faalt derhalve.
3.6. Overwogen wordt voorts dat de vordering vérgaande maatregelen betreft die, bij toewijzing, forse consequenties hebben voor de organisatie en het bestuur van de school en voor [naam betrokkene] (die niet in deze procedure is betrokken). De school heeft in dit verband ten verwere aangevoerd - en zulks is ook aannemelijk - dat zij niet over de middelen en de financiën beschikt om [naam betrokkene] gedurende de schooluren continue in de gaten te laten houden, zodat een permanent toezicht ten koste zal moeten gaan van de kwantiteit en de kwaliteit van het onderwijs aan andere leerlingen. Van het opleggen van dergelijke maatregelen kan dan ook alleen dan sprake zijn indien de situatie daartoe voldoende aanleiding geeft. Daarvan is onvoldoende gebleken.
3.7. De school heeft in de loop der tijd, naar Eiser ter zitting heeft bevestigd, ervoor gezorgd dat het pesten van de zoon door [naam betrokkene] is verminderd. De onderwijzer van groep 8 en de leerkracht van de plusgroep zijn bekend met de problemen en daarom extra alert. Met de leerkracht van de plusgroep is afgesproken dat de zoon en [naam betrokkene] niet meer samen aan één opdracht zullen werken, er is extra toezicht gekomen tijdens de gymlessen en in de pauzes en de overige onderwijzers zijn geïnformeerd over de situatie en de getroffen maatregelen.
3.8. Naar de zoon ter zitting meedeelde hebben zich het afgelopen schooljaar geen incidenten meer voorgedaan waarbij hij het slachtoffer is geworden van fysieke treiterijen (slaan of schoppen) door [naam betrokkene]. De orthopedagogische begeleiding die [naam betrokkene] heeft gehad is, blijkens een ter zitting overgelegde brief van de behandelend kinder- en jeugdpsycholoog, met succes afgesloten en heeft een positieve ontwikkeling van [naam betrokkene]' gedrag tot gevolg gehad. De leerkracht van de zoon en [naam betrokkene] heeft in dit verband ter zitting ver-klaard dat hem geen incidenten bekend zijn en dat er zijns inziens geen situatie bestaat die ingrijpen vereist, laat staan in de door Eiser voorgestane zin.
3.9. Duidelijk is geworden door de paniekaanval van de zoon na de voorlichtingsavond op 1 februari 2002 waarbij bleek dat de jongens ook de middelbare schooltijd mogelijk bij elkaar in klas zouden doorbrengen, dat de zoon in de afgelopen jaren door [naam betrokkene] zodanig is gekwetst geraakt dat er bij hem hevige gevoelens van frustratie leven.
Zowel de school als - kennelijk ook - de ouders van [naam betrokkene] hebben eraan voorbij gezien dat het gedrag van [naam betrokkene] sporen heeft nagelaten bij de zoon die niet zijn weggenomen door veranderd gedrag van [naam betrokkene] en door de maatregelen die de school heeft genomen (zoals het uit elkaar plaatsen van de jongens). Weliswaar heeft de zoon eerder van het pesten door [naam betrokkene] gewag gemaakt en heeft Eiser daarvan melding gemaakt aan de school, maar eerst na de uitbarsting van de zoon op 1 februari 2002 is de ernst van zijn problemen gebleken. De zoon heeft kennelijk pas door middel van de uitbarsting op 1 februari 2002 geuit hoe hoog de situatie hem zat en hoe hij alle daaraan voorafgaande ergernissen had opgekropt. Aannemelijk is - naar ter zitting is gebleken - dat de zoon onvoldoende mogelijkheden zijn geboden zich regelmatig daarover uit te spreken, althans dat onvoldoende aandacht is geweest voor zijn problematiek.
Aldus moet worden geconstateerd dat het probleem, zoals dat thans bestaat, niet alleen bij [naam betrokkene] kan worden gelegd. Juist aan de gevoelens van onveiligheid en uitzichtloosheid (in het geval de jongens dezelfde middelbare school kiezen) van de zoon zal aandacht moeten worden besteed.
3.10. De voorzieningenrechter gaat er van uit dat de door de school getroffen maatregelen tot het einde van het schooljaar zullen worden gehandhaafd. Gebleken is immers dat die maatregelen in zoverre doel hebben getroffen dat voor de zoon een draaglijke situatie bestaat waarin hij niet al te veel problemen van [naam betrokkene] ondervindt. Ook wordt er van uitgegaan dat de school en Eiser regelmatig bij de zoon naar de stand van zaken informeren en dat de school er bij Eiser melding van doet zodra blijkt dat [naam betrokkene] de zoon pest, met dien verstande dat van de school niet verlangd kan worden dat zij dat met elk onbeduidend voorval doet.
3.11. Onvoldoende is gebleken dat er thans voor de zoon een zodanig ondragelijke situatie bestaat dat rechterlijk ingrijpen geboden is. Voor de zoon is kennelijk de gedachte aan een gezamenlijke middelbare schooltijd ondragelijk. Die gedachte maakt hem wanhopig, zijn situatie uitzichtloos. De gevorderde voorzieningen zijn daarom onvoldoende opportuun.
Zij kunnen bovendien niet worden toegewezen. Gelet op het feit dat de school te maken heeft met financiële en organisatorische beperkingen, op de relatief korte periode dat dit schooljaar nog duurt en op de reeds door de school getroffen maatregelen, zoals hiervoor uiteengezet, kunnen de gevraagde maatregelen niet van de school worden gevergd.
De gevorderde rapportage van incidenten kan als te vaag niet worden toegewezen. Wat de zoon als incident ervaart, laat zich niet eenvoudig door de betrokken onderwijzers vaststellen. Daarbij komt dat Eiser stelt dat deze incidenten zich steeds in het geniep, dus achter de rug van de onderwijzers, voordoen. Onder deze omstandigheden valt een incident niet of nauwelijks te onderzoeken en kan rapportage niet worden verlangd.
3.12. Bovendien mogen de belangen van [naam betrokkene] niet uit het oog worden verloren. Het instellen van een permanent toezicht op [naam betrokkene], die niet in deze procedure is vertegenwoordigd, zou te diep ingrijpen in zijn persoonlijke le-venssfeer.
3.13. Als de in het ongelijk gestelde partij zal Eiser in de kosten van het geding worden veroordeeld.
4.1. wijst de vordering af;
4.2. veroordeelt eisers in de kosten van het geding aan de zijde van gedaagde gevallen, begroot op € 703,00 voor salaris van de procureur en € 193,00 griffierecht.
Aldus gewezen door mr. W.H.B. den Hartog Jager en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2002.