VONNIS van de rechtbank Utrecht,
enkelvoudige kamer voor de behandeling
van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de besloten vennootschap met
beperkte aansprakelijkheid
BRUNA B.V.,
gevestigd te Houten,
eiseres, verder te noemen: Bruna,
procureur: mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde, verder ook te noemen: [gedaagde],
procureur: mr. H.C.E. de Vries.
1. Het verloop van het geding
1.1. Dit blijkt in de eerste plaats uit de volgende processtukken:
- conclusie van eis overeenkomstig het exploot van dagvaarding d.d. 19 december 2000;
- conclusie van antwoord;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
1.2. Bruna heeft pleidooi gevraagd. Mr. F.J.H. Mulder, advocaat te Bloemendaal, heeft op 27 juni 2002 voor Bruna gepleit mede aan de hand van pleitnotities.
1.3. Mr. A.M. Koopman, advocaat te Alkmaar, heeft vervolgens voor [gedaagde] gepleit mede aan de hand van een pleitnotitie.
1.4. Tenslotte hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1. Bruna enerzijds en [A], [B]. [C] en gedaagde anderzijds hebben op 10 oktober 1994 een franchiseovereenkomst gesloten, die is ingegaan op 1 december 1994 en een looptijd had van vijf jaar. Ingevolge de franchiseovereenkomst hebben laatstgenoemden een Bruna-winkel geëxploiteerd te [plaats]. [gedaagde] heeft in 1996 de onderneming als eenmanszaak voortgezet. Bruna heeft zich hiermee akkoord verklaard. De franchiseovereenkomst is na 1 december 1999 verlengd en houdt onder meer in:
"Artikel 6. Vestigingspunt en konkurrentie
1. FRANCHISENEMER zal zijn BRUNA franchisevestiging uitsluitend exploiteren in het perceel gelegen aan [adres] [plaats].
2. Zonder toestemming van FRANCHISENEMER zal FRANCHISEGEVER aan derden het gebruik van het BRUNA-systeem, zoals in deze overeenkomst geregeld, niet toestaan, noch zelf volgens het BRUNA-systeem geëxploiteerde bedrijven stichten in een bepaald verzorgingsgebied. (...)
3. Franchisenemer erkent, dat in het kader van de continuïteit van de BRUNA-organisatie het vestigingspunt bedoeld in lid 1 niet zonder toestemming van FRANCHISEGEVER kan worden bestemd voor een ander winkelconcept dan de BRUNA-formule.
4. FRANCHISENEMER verbindt zich, om met ingang van heden tot en met een jaar na de afloop van deze overeenkomst (met inachtneming van eventuele verlengingen) om niet zonder schriftelijke toestemming van FRANCHISEGEVER betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie die geacht kan worden te zijn een concurrent van de BRUNA-organisatie.
Artikel 12. Toerekenbare tekortkoming
(...)
3. FRANCHISEGEVER is bevoegd, indien de toerekenbare tekortkoming bestaat uit het geheel of gedeeltelijk onbetaald laten van aan FRANCHISENEMER geleverde goederen, zijn inkoopactiviteiten, leveringen en verdere diensten ten behoeve van FRANCHISENEMER te staken."
2.2. Partijen hebben op 12 maart 1997 een schriftelijke overeenkomst gesloten, waarin een afbetalingsregeling is opgenomen betrekking hebbende op het door [gedaagde] aan Bruna verschuldigde bedrag van ¦ 143.076,11. Deze hield onder meer in dat Bruna gerechtigd zou zijn de onderneming van [gedaagde] te verkopen indien hij in gebreke zou zijn met de tijdige nakoming van zijn betalingsverplichtingen.
2.3. Nadat [gedaagde] een betalingsachterstand had opgebouwd zijn partijen in december 1998 een nieuwe betalingsregeling overeengekomen (verder ook aan te duiden als: de tweede afbetalingsregeling of -overeenkomst). Deze is op 20 januari 1999 door [gedaagde] voor akkoord ondertekend en houdt onder meer in:
"Artikel 2.
[gedaagde] verplicht zich onvoorwaardelijk om ter aflossing van een openstaande schuld uiterlijk 7 (zeven) dagen na de volgende tijdstippen de volgende betalingen te verrichten tot een totaal van Fl. 29.423,94: (...)
30 november 1999 FL 1.923,94
(...)
Artikel 4.
Voor zowel de voornoemde bedragen als voor de reguliere betalingen zal [gedaagde] een automatische incasso afgeven aan zijn bank. Bruna behoeft geen enkele stornering, waaronder de weigering tot overboeking van verschuldigde bedragen door de betalende instantie vanwege onverschillig welke reden meer te accepteren.
Artikel 5.
Indien enigerlei termijn, zoals genoemd in artikel 2, danwel enigerlei reguliere betaling niet, danwel niet tijdig aan Bruna betaald is, dan is Bruna zonder nadere aankondiging en/of in gebrekestelling gerechtigd eerst de Bruna-onder-neming van [gedaagde] gevestigd te [plaats], [adres] tegen de in artikel 6 genoemde verkoopprijs te (doen) verkopen. Indien de opbrengst hiervan onvoldoende is om de alsdan openstaande schuld af te betalen, dient [gedaagde] uit andere middelen het alsdan nog openstaande saldo te voldoen. [gedaagde] verklaart zich middels onder-tekening van deze overeenkomst reeds nu vooralsdan met voornoemde verkoop en verkoopprijs akkoord, en verplicht zich aan de realisering van voornoemde verkoop op eerste afroep van Bruna alle mogelijke mede-werking te zullen verlenen. De datum van verkoop en overdracht van voornoemde onderneming zal alsdan door Bruna worden bepaald, voorts machtigt [gedaagde] de eventuele opbrengst door een koper direct aan Bruna te laten voldoen.
Artikel 6.
De verkoopprijs van de in het voorgaande artikel benoemde Bruna-onderneming wordt nu reeds vastgesteld op de som van:
A. Boekwaarde inventaris op overnamedatum;
B. Boekwaarde bouwkundige voorzieningen op overnamedatum, en
C. Op overnamedatum courante voorraden tegen inkoopprijzen.
Uit meer componenten zal de verkoopprijs niet bestaan."
2.4. Bij gelegenheid van de tweede afbetalingsovereenkomst hebben par-tijen tevens een over-een-komst gesloten waarbij [gedaagde] zijn onderneming aan Bruna heeft verkocht onder de opschortende voorwaarde dat hij in gebreke zou blijven aan zijn betalingsverplichtingen terzake de tweede afbetalingsovereenkomst te voldoen. [gedaagde] heeft in verband daarmee de overeen-komst (verder ook aan te duiden als: de "koopovereenkomst") op 20 januari 1999 bij voorbaat voor akkoord ondertekend. De overeenkomst houdt onder meer in:
"Artikel 1.
(...) Verkoper verkoopt en levert hierdoor aan Bruna op de overdrachtsdatum, gelijk Bruna hierdoor koopt en aanvaardt van verkoper, de onderneming van verkoper, inventaris (a) en bouwkundige voorzieningen (b) voor de koopsom van:
a. inventaris op overdrachtsdatum excl. BTW à ¦ 1,=
b. bkv op overdrachtsdatum excl. BTW à ¦ 1,=
De courante voorraden Bruna-assortiment dienen na telling op overnamedatum te worden overgenomen tegen inkoopwaarde. Bij gebleken beschadiging c.q. incourantheid wordt tussen partijen bij opnamen van de voorraad gezamenlijk een andere prijs vastgesteld.
Uit overige componenten zal de koopsom niet bestaan.
Artikel 2. Huurovereenkomst
Verkoper verklaart Bruna door ondertekening van deze overeenkomst Bruna te machtigen om alles te doen om de huurovereenkomst te kunnen overnemen bijvoorbeeld -doch niet uitsluitend- akte van indeplaats-stelling.
Alle kosten die voortvloeien uit het eventueel leeg opleveren van de winkel zijn voor rekening van Verkoper."
2.5. Tijdens een bijeenkomst op 7 oktober 1999 tussen Bruna (in de persoon van [K]), [gedaagde] en, namens de ING Bank, [H], heeft Bruna zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] in gebreke was gebleven met de voldoening van zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de tweede afbeta-lingsovereenkomst. Tijdens die bijeenkomst heeft Bruna vervolgens aanspraak gemaakt op onmiddellijke uitvoering van artikel 5 van de tweede afbetalingsover-eenkomst en in verband daarmee het reeds door [gedaagde] ondertekende exemplaar van de "koop-over-een-komst" ondertekend en van een Bruna-stempel voorzien.
2.6. [gedaagde] weigert tot op heden uitvoering te geven aan het voorgaande. Hij heeft, nadat Bruna na oktober 1999 haar leveranties aan hem had gestaakt, zijn onderneming voortgezet met een soortgelijk productenassortiment en doet dit thans buiten het kader van de Bruna-franchiseorganisatie. [gedaagde] betrekt sinds enige tijd zijn koopwaar van andere leveranciers. Naar aanlei-ding van dit een en ander hebben partijen enkele korte gedingen tegen elkaar gevoerd die tot de volgende kort-gedingvonnissen hebben geleid:
· vonnissen van de president van de rechtbank Alkmaar d.d. 28 oktober 1999 (KG nummer 381/1999) respectievelijk 6 maart 2000 (bekend onder KG nummer 70/2000), waarbij - kort samengevat - telkens de vordering van Bruna in conventie tot uitvoering van artikel 5 van de tweede afbetalingsovereenkomst en de "koopovereenkomst" werd afgewezen, evenals de eis in reconventie van [gedaagde] tot hervatting van de leveranties door Bruna; bij het laatste vonnis is [gedaagde] in conventie veroordeeld tot betaling van ¦ 5.045,74 aan Bruna;
· vonnis d.d. 23 mei 2000 van de (fungerend) president van de rechtbank Utrecht, waarbij - kort samengevat - de vordering van [gedaagde], die strekte tot beëindiging van de franchiseovereenkomst en schorsing van het concurrentiebeding in de franchiseovereenkomst, is afgewezen.
2.7. [gedaagde] heeft bij brief van zijn advocaat van 30 maart 2000 de franchiseovereenkomst met Bruna opgezegd. Bruna heeft de opzegging niet geaccepteerd.
3. De vordering en het verweer
3.1. Bruna vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet dat toelaat:
A: te verklaren voor recht:
1. dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgekomen met betrekking tot de tussen partijen op of omstreeks 10 oktober 1994 gesloten franchiseovereenkomst;
2. dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgekomen met betrekking tot de tussen partijen gesloten:
· schriftelijke afbetalingsregeling d.d. 12 maart 1997;
· schriftelijke afbetalingsregeling van omstreeks december 1998;
· schriftelijke koopovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de onderneming van [gedaagde] met het opschrift "7/10/99";
B: [gedaagde]:
1. te veroordelen om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis aan haar, Bruna, de feitelijke macht over te dragen over zijn onderneming, gevestigd te [plaats] aan [adres];
2. te veroordelen om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis aan Bruna alle sleutels over te dragen van de onroerende zaak gelegen te [plaats] aan [adres];
3. te veroordelen om alle medewerking te verlenen aan de verkoop van zijn onderneming, gevestigd te [plaats] aan [adres], aan haar, Bruna, danwel aan een door haar schriftelijk aan te wijzen derde op de voorwaarden zoals aangegeven in de overeenkomst, gesloten tussen partijen op of omstreeks "december 1998" en in de "koopovereenkomst", gesloten op of om-streeks 20 januari 1998 en gedagtekend "7/10/99", onder het beding dat bij strijdigheid tussen de bepalingen van de twee overeenkomsten, de bepalingen van de "koopovereenkomst" prevaleren;
4. te veroordelen om alle medewerking te verlenen aan de overdracht van de huurovereenkomst met betrekking tot de onroerende zaak gelegen te [plaats] aan [adres] aan haar, Bruna, danwel aan een door haar schriftelijk aan te wijzen derde;
5. alles op straffe van een onmiddellijk opeisbare en niet voor matiging vatbare dwangsom van ¦ 2.000,-- voor elke dag, een deel van een dag voor een gehele dag gerekend, dat [gedaagde] weigerachtig blijft aan ieder afzonderlijk onderdeel van het dictum van het vonnis te voldoen;
6. te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan Bruna te betalen een bedrag ad ¦ 54.495,97, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 19 december 2001;
7. te veroordelen om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan haar, Bruna, te betalen de door haar geleden schade ten gevolge van zijn, [gedaagde]'s, tekortkoming(en), op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet;
8. te verbieden om zonder schriftelijke toestemming van haar, Bruna, betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie die geacht kan worden te zijn een concurrent van de Bruna-organisatie op straffe van een onmiddellijk opeisbare boete van ¦ 2.000,-- per dag voor elke dag dat [gedaagde] dit verbod overtreedt;
9. al het voorgaande met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding.
3.2. [gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering van Bruna. De rechtbank zal hierna, voorzover nodig, ingaan op de grondslagen van de vordering en op de door [gedaagde] gevoerde verweren.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Bruna maakt in deze procedure aanspraak op uitvoering van het arrangement dat is bedoeld in artikel 5 van de tweede afbetalingsovereenkomst. Het betreft - kort gezegd - de verkoop van de door [gedaagde] te [plaats] gevoerde onderneming in opdracht van Bruna, zulks aan haarzelf danwel aan de door haar aan te wijzen derde. Uitvoering van dit arrangement kan, gelet op bedoeld artikel, slechts aan de orde zijn indien komt vast te staan dat [gedaagde] niet aan zijn verplichtingen uit hoof-de van de tweede afbetalingsovereenkomst heeft voldaan. Partijen verschillen in de eerste plaats van mening over de vraag of die verplichtingen enkel de verplichting van [gedaagde] betreffen om zijn aflossingsverplichtingen tijdig na te komen (het standpunt van [gedaagde]), danwel of daar-on-der ook begrepen zijn de op [gedaagde] rustende betalingsverplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst (het standpunt van Bruna). De rechtbank oordeelt over deze kwestie als volgt.
4.2. Uit de tekst van artikel 5 van de tweede afbetalingsovereenkomst volgt ondubbelzinnig dat de voorwaarde waaronder [gedaagde] is verplicht om mee te werken aan de verkoop van zijn onderneming niet enkel is vervuld wanneer hij in gebreke blijft met de tijdige betaling van de aflossingstermijnen als bedoeld in artikel 2 van de tweede afbetalingsregeling. In artikel 5 van de tweede afbetalingsregeling staat immers vermeld dat ook indien zich de situatie voordoet dat [gedaagde] "enigerlei reguliere betaling" niet of niet tijdig voldoet, Bruna gerechtigd is een beroep te doen op het arrangement. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel kunnen leiden dat met laatstgenoemde betalingsverplichting een andere verplichting wordt bedoeld dan de verplichting om tijdig te voldoen aan zijn lopende en toekomstige betalingsverplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst. Tegen deze achtergrond dient de stelling van [gedaagde] dat Bruna slechts een beroep op het arrangement kan doen indien hij in gebreke is met de aflossing van de betalingstermijn als ongefundeerd - immers in strijd met de tweede afbetalingsovereenkomst - te worden verworpen.
Ten aanzien van de vraag of is voldaan aan de voorwaarden van het arrangement
4.3. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of [gedaagde] op het moment waarop Bruna op 7 oktober 1999 een beroep deed op het arrangement aan al zijn betalingsverplichtingen uit hoofde van de franchiseovereenkomst én de tweede afbetalingsregeling had voldaan. Bruna stelt dat zij op dat moment reeds een bedrag ad ¦ 46.590,08 opeisbaar had te vorderen van [gedaagde]. Blijkens hetgeen Bruna stelt valt dit bedrag uiteen in een bedrag ad ¦ 1.923,94 wegens een niet betaalde afbetalingstermijn (te weten de per 30 november 1999 verschuldigde betalingstermijn ad ¦ 1.923,94) en een bedrag ad ¦ 44.666,14 wegens de "reguliere betalingen". [gedaagde] heeft betwist dat er sprake was van betalingsachterstand, met dien verstande dat, voorzover hij nog iets aan Bruna zou zijn verschuldigd, hij dit bedrag berekent op ¦ 5.785,36, welk bedrag hij inmiddels aan Bruna heeft betaald naar aanleiding van de veroordeling die bij het tweede kort-gedingvonnis d.d. 16 maart 2000 tegen hem is uitgesproken. [gedaagde] heeft in verband met dit alles een aan zijn pleitnotitie gehechte berekening in het geding gebracht.
4.4. Uit laatstgenoemde berekening blijkt dat [gedaagde] op zichzelf genomen niet betwist dat hij nog een bedrag ad ¦ 51.079,-- aan Bruna is verschuldigd wegens geleverde zaken, derhalve wegens "reguliere betalingen". Dit bedrag, waarop genoemd bedrag ad ¦ 5.045,74 in mindering strekt, ligt overigens in de orde van grootte van het in deze procedure door Bruna gevorderde bedrag. [gedaagde] wenst dit bedrag te verrekenen met een tegenvordering wegens zaken die hij aan Bruna wil retourneren. Aan een dergelijke retournering staat echter in de eerste plaats in de weg dat Bruna contractueel niet verplicht is om zaken retour te nemen. Daar komt bij dat [gedaagde] tijdens het pleidooi heeft verklaard dat hij de zaken waar het om gaat niet kan specificeren, terwijl hij thans ook niet meer alle zaken onder zich heeft. Voorts heeft [gedaagde] verklaard dat hij de zaken niet retour heeft gezonden. Bovendien is geen plaats voor verrekening, nu [gedaagde] ingevolge artikel 5.1 van de franchiseovereenkomst verplicht was de facturen van Bruna zonder korting of schuldvergelijking te voldoen, terwijl ook het bepaalde in de tweede afbetalingsovereenkomst aan een beroep op verrekening in de weg staat. Immers, een beroep op verrekening verdraagt zich niet met de aard en strekking van de tweede afbetalingsregeling.
4.5. Op grond van het voorgaande is komen vast te staan dat [gedaagde] terzake de reguliere betalingen een aanzienlijke betalingsachterstand heeft opgebouwd. In het midden kan blijven of [gedaagde] ook nalatig was met de betaling van de aflossingen terzake enige afbetalingsregeling. Voorzover dit al het geval zou zijn, betreft het een relatief gering bedrag dat niet meer terzake doet nu in ieder geval is komen vast te staan dat er een aanzienlijke betalingsachterstand in de reguliere betalingen was ontstaan, hetgeen blijkens het voorgaande reeds tot vervulling van de voorwaarden leidt die gelden voor een beroep door Bruna op het arrangement. Deze situatie bestond reeds in oktober 1999. Immers, [gedaagde] heeft tegen de achtergrond van het voorgaande niet kunnen weerleggen dat op dat moment reeds sprake was van een aanzienlijk achterstallig bedrag, dat bovendien kennelijk daarna ook nog is opgelopen. Aldus is komen vast te staan dat in oktober 1999 reeds sprake was van een achterstallige schuld met een meer dan geringe omvang. Bruna mocht derhalve het arrangement inroepen nu is voldaan aan de voorwaarden.
4.6. In het voorgaande ligt tevens besloten dat Bruna gerechtigd was verdere leveranties aan [gedaagde] op te schorten, alsook haar verdere diensten als franchisegever ten behoeve van [gedaagde] voorlopig te staken (vgl. artikel 12 lid 3 van de franchiseovereenkomst). [gedaagde] kan zich onder deze omstandigheden niet met vrucht beroepen op het uitblijven van verdere leveranties en diensten door Bruna. Meer in het bijzonder kan [gedaagde] zich onder deze omstandigheden niet aan zijn contractuele verplichtingen jegens Bruna onttrekken door de franchiseovereenkomst op te zeggen, zoals hij bij brief van zijn advocaat van 30 maart 2000 heeft gedaan, te minder nu de franchiseovereenkomst niet voorziet in de mogelijkheid van tussentijdse opzegging door de franchisenemer. Bruna heeft de opzegging ook niet aanvaard. Van een rechtsgeldige opzegging van de franchiseovereenkomst kan derhalve geen sprake zijn. Nu aan de opzegging geen rechtsgevolgen kunnen worden verbonden, is [gedaagde] tot op heden gebonden aan de franchiseovereenkomst en de overige overeenkomsten die partijen hebben gesloten en die als nadere invulling van franchiseovereenkomst kunnen worden beschouwd, waaronder, zoals Bruna onweersproken heeft gesteld, de tweede afbetalingsovereenkomst en de "koopovereenkomst".
4.7. Nu in oktober 1999 was voldaan aan alle voorwaarden die golden voor het inroepen van het arrangement door Bruna en uitvoering van de "koopovereenkomst", was Bruna gerechtigd om (zoals volgt uit artikel 5 eerste zin van de tweede afbetalingsovereenkomst:) zonder nadere aankondiging en/of ingebrekestelling de verkoop van de onderneming van [gedaagde] te verlangen. Voorzover geldt dat het arrangement een oneigenlijk boetebeding is en de artikelen 6:91 tot en met 6:94 BW analoog op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing zijn, zijn partijen blijkens het voorgaande afgeweken van de regeling van aanvullend recht in artikel 6:93 BW. Voorzover het arrangement tevens raakvlakken vertoont met het pandrecht (immers volgens partijen het karakter van een zekerheid heeft), geldt dat [gedaagde] geen beroep heeft gedaan op analoge toepassing van de wettelijke regeling met betrekking tot het pandrecht.
4.8. Ten aanzien van de omvang van de uiteindelijke betalingsachterstand verwijst Bruna naar het door haar als productie 16 bij de conclusie van eis overgelegde betalingsoverzicht. [gedaagde] heeft dit betalingsoverzicht betwist en stelt dat het onvoldoende onderbouwing biedt voor de hoogte van het door Bruna gevorderde bedrag ad ¦ 54.495,97. Nu Bruna tegenover dit alles heeft nagelaten het betalingsoverzicht nader te onderbouwen, biedt het onvoldoende houvast om vast te stellen dat [gedaagde] aan haar meer is verschuldigd dan het hiervóór genoemde bedrag ad ¦ 46.033,26,--. Tevens blijkt uit het overzicht niet of daarin het bedrag ad ¦ 1.923,94 is begrepen dat [gedaagde] volgens Bruna nog dient af te lossen uit hoofde van de eerste afbetalingsovereenkomst. Nu Bruna heeft nagelaten de omvang van haar vordering voldoende te onderbouwen, is geen plaats voor bewijslevering. Dit brengt mee dat de vordering B6 toewijsbaar is tot ¦ 46.033,26, hetgeen in euro's bedraagt € 20.888,98. [gedaagde] dient over het toe te wijzen bedrag de wettelijke rente te vergoeden, nu hij tegen dit onderdeel van de vordering, dat op de wet is gebaseerd, geen afzonderlijk verweer heeft gevoerd.
4.9. De gevorderde verklaring voor recht (vorderingen A1 en A2) zal, toegespitst op het voorgaande, worden toegewezen. Daarbij zal de rechtbank in het midden laten of [gedaagde] ook is tekortgeschoten in de eerste afbetalingsregeling, te weten de schriftelijke afbetalingsovereenkomst van 12 maart 1997. Bruna heeft in zoverre geen belang bij een verklaring voor recht, nu de vordering sub B in alle onderdelen uitsluitend stoelt op de tweede afbetalingsovereenkomst en de daarmee samenhangende "koopovereenkomst", en op die basis ook doel treft. Bovendien heeft Bruna terzake de eerste afbetalingsovereenkomst in deze procedure blijkbaar geen betaling gevorderd van [gedaagde] en ook niet gesteld dat zij in zoverre schade heeft geleden.
Ten aanzien van de vraag of bijzondere feiten of omstandigheden aan het beroep door Bruna op het arrangement in de weg staan
4.10. [gedaagde] stelt dat hij de afbetalingsovereenkomst en de "koopovereenkomst" niet rechtsgeldig heeft ondertekend. Hij voert in dit verband aan dat Bruna hem heeft gedwongen de afbetalingsovereenkomsten te ondertekenen, zulks door een onredelijk zware druk op hem uit te oefenen. Voorzover [gedaagde] met dit alles impliciet een beroep op een wilsgebrek doet, geldt dat daaraan geen gevolgen kunnen worden verbonden, reeds omdat [gedaagde] geen beroep op vernietiging van (enige bepaling in) een overeenkomst heeft gedaan. Voorts geldt dat het aanzeggen van bepaalde consequenties (waaronder juridische maatregelen) indien de wederpartij een overeenkomst niet wenst te ondertekenen in het algemeen geen ongeoorloofd pressiemiddel is. Slechts onder bijzondere omstandigheden ligt dit anders. Dergelijke omstandigheden zijn echter niet gesteld of gebleken. Ook de betalingsonmacht aan de zijde van [gedaagde] waarin hij ten tijde van het ondertekenen van de tweede afbetalingsovereenkomst verkeerde kan niet als een dergelijk feit of omstandigheid worden beschouwd.
Voorts is niet gesteld of gebleken dat de betalingsachterstand het gevolg was van uitzonderlijke omstandigheden. Voorzover [gedaagde] in dit verband nog stelt dat Bruna fouten heeft gemaakt bij het opstellen van de omzetprognose, heeft hij daarop geen verweer gebaseerd, zodat die kwestie verder in het midden kan blijven. Tenslotte is niet gesteld of gebleken dat Bruna misbruik maakt van haar bevoegdheid om het arrangement in te roepen.
4.11. [gedaagde] is derhalve verplicht mee te werken aan de uitvoering van het arrangement. Dat hieraan zeer vérstrekkende gevolgen voor hem zijn verbonden staat hieraan niet in de weg en kan in de gegeven omstandigheden ook niet als onredelijk worden beschouwd. [gedaagde] was blijkens de ondertekening van de tweede afbetalingsovereenkomst en de "koopovereenkomst" van deze gevolgen op de hoogte en heeft zich daarmee akkoord verklaard. Voorts is nog van belang dat Bruna geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheden die de eerste afbetalingsovereenkomst in dit opzicht reeds voor haar bood. In plaats daarvan heeft zij aan [gedaagde] een tweede, laatste, kans gegund. Niet gesteld of gebleken is dat [gedaagde], indien hij niet had ingestemd met het arrangement, elders nog financiering had kunnen vinden teneinde zijn onderneming nog enige tijd als Bruna-vestiging voort te zetten. Het lag aldus op de weg van [gedaagde] om jegens Bruna aan zijn betalingsverplichtingen te blijven voldoen danwel zijn onderneming te staken zodra zou blijken dat een rendabele exploitatie van zijn onderneming als Bruna-winkel niet mogelijk was. Tegen deze achtergrond kan noch het bedingen van een arrangement als het onderhavige noch het beroep daarop door Bruna in strijd worden geacht met de door haar jegens [gedaagde] als franchisenemer in acht te nemen eisen van redelijkheid en billijkheid.
4.12. Wellicht is [gedaagde] in staat zijn onderneming op andere wijze (te weten buiten het Bruna-franchiseverband) wél winstgevend te exploiteren, maar dit gegeven weegt in het onderhavige geval niet op tegen het belang van Bruna bij het behoud van het onderhavige vestigingspunt. Bruna dient immers, mede ten behoeve van haar franchisenemers, te waken over de belangen van haar franchiseketen. In verband met de continuïteit van haar organisatie wenst Bruna over het vestigingspunt te [plaats] te beschikken. Deze wens is tussen partijen contractueel verankerd in artikel 6 lid 3 van de franchiseovereenkomst en ligt blijkens hetgeen Bruna heeft aangevoerd ook ten grondslag aan het arrangement en de door haar op basis daarvan ingestelde vordering. De rechtbank acht dit belang legitiem. [gedaagde] heeft dat ketenbelang ook niet kunnen weerleggen. Onder deze omstandigheden bestaat geen aanleiding zijn belang bij het voortzetten van zijn onderneming te laten prevaleren boven het belang dat Bruna heeft bij het behoud van het vestigingspunt te [plaats], zeker niet nu [gedaagde], doordat hij buiten het franchiseverband is getreden en op dat vestigingspunt een onderneming in dezelfde branche is blijven exploiteren, lokaal een directe concurrent van Bruna is geworden, hetgeen evident in strijd is met de franchiseovereenkomst én de belangen van Bruna.
Ten aanzien van de uitvoering van het arrangement
4.13. Al het vorenstaande voert tot de conclusie dat [gedaagde] uitvoering moet geven aan het arrangement in artikel 5 van de tweede afbetalingsovereenkomst. De vraag rijst of dat dient te geschieden in de vorm van de onder 2.4 bedoelde "koopovereenkomst". De stelling van [gedaagde] dat de "koopovereenkomst" niet rechtsgeldig is wordt verworpen op gelijke gronden als weergegeven ten aanzien van de tweede afbetalingsovereenkomst. Wel doet zich het probleem voor dat
artikel 6 van de tweede afbetalingsovereenkomst een andere regeling aangaande de koopprijs bevat dan de "koopovereenkomst". De rechtbank wijst daarbij op het feit dat in de tweede afbetalingsovereenkomst de verkoopprijs is vastgesteld op de som van:
A. Boekwaarde inventaris op overnamedatum;
B. Boekwaarde bouwkundige voorzieningen op overnamedatum, en
C. Op overnamedatum courante voorraden tegen inkoopprijzen,
daar waar in de "koopovereenkomst" de posten A en B telkens worden gewaardeerd op ¦ 1,-- en ten aanzien van post C enkel wordt gesproken over voorraden uit het Bruna-assortiment.
4.14. Bruna heeft zich niet uitgelaten over de vraag hoe de bepalingen over de koopprijs in beide overeenkomsten zich tot elkaar verhouden. Evenmin is duidelijk geworden waarom, zoals Bruna wenst, bij strijdigheid tussen beide overeenkomsten de bepalingen van de "koopovereenkomst" dienen te prevaleren. Daartoe bestaat ten aanzien van de koopprijs ook geen aanleiding. Immers, het bedrag dat in de "koopovereenkomst" is genoemd lijkt slechts symbolisch te zijn bedoeld, terwijl de in de afbetalingsovereenkomst genoemde berekeningsmethode - naar het oordeel van de rechtbank - wél tot een reëel resultaat leidt.
4.15. Gegeven de vérstrekkende gevolgen die de verkoop van [gedaagde] heeft, dient bij onduidelijkheden de voor hem minst nadelige methode te worden gevolgd, derhalve de berekenmethode van artikel 6 van de tweede afbetalingsovereenkomst. Deze berekening kan als invulling van de redelijke prijs in de zin van artikel 7:4 BW worden beschouwd. Bruna heeft (in een subsidiair kader) vaststelling van de koopprijs verzocht naar de waarde van de onderneming op het tijdstip van het inroepen van het recht van verkoop door haar, derhalve op of omstreeks 7 oktober 1999. De vordering B3 zal dienovereenkomstig worden toegewezen.
4.16. [gedaagde] heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aan verdere effectuering van de "koopovereenkomst" in de weg staan. Een dergelijke belemmering schuilt ook niet in het feit dat [gedaagde] huurder is van de desbetreffende bedrijfsruimte, met dien verstande dat Bruna pas als huurder over de bedrijfsruimte kan beschikken nadat de verhuurder daarmee heeft ingestemd danwel nadat met goed gevolg (voor Bruna) een procedure is gevolgd als bedoeld in artikel 7A:1635 lid 1 BW. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat in het uiterste geval van [gedaagde] mag worden gevergd dat hij jegens de verhuurder een procedure aanhangig maakt als hiervóór bedoeld. [gedaagde] heeft zich immers verbonden "om alles te doen" wat strekt tot overdracht van zijn positie als huurder. Deze kwestie staat echter niet in de weg aan de overdracht van de onderneming van [gedaagde]. [gedaagde] zal, zolang hij nog huurder is, Bruna danwel de door haar aan te wijzen derde feitelijk in staat moeten stellen zijn onderneming over te nemen en deze in het bedrijfspand voort te zetten.
4.17. [gedaagde] dient in beginsel wel voldoende tijd te worden gegund om aan dit alles gevolg te geven. Een termijn van 48 uur, zoals Bruna heeft gevorderd, dient daartoe in het algemeen onvoldoende te worden geacht, In het onderhavige geval is echter geen langere termijn geïndiceerd, aangezien [gedaagde] in strijd met de franchiseovereenkomst een directe concurrent van Bruna is geworden en uitstel derhalve voortzetting van die situatie im-pliceert. Van Bruna kan niet worden gevergd dat zij dit nog langer tolereert. Op grond van dit alles zullen de vorderingen B1, B2 en B4 als volgt worden toegewezen.
4.18. Bruna heeft gevorderd een schadestaatprocedure te gelasten. Een dergelijke vordering is toewijsbaar indien de mogelijkheid van schade aannemelijk is gemaakt. Bruna stelt in dit verband dat zij door de tekortkomingen van [gedaagde] schade heeft geleden. Zij voert onder meer aan dat zij schade lijdt als gevolg van het feit dat [gedaagde] geen zaken meer met haar doet en in plaats daarvan, zoals reeds is vermeld, haar in strijd met artikel 6 van de franchiseovereenkomst zelfs beconcurreert. De rechtbank is van oordeel dat Bruna aldus voldoende heeft aangetoond dat zij schade lijdt door het handelen van [gedaagde]. De schade omvat onder meer de door Bruna gederfde winst als gevolg van het feit dat [gedaagde] geen uitvoering meer heeft gegeven aan de franchiseovereenkomst, alsmede (tijdelijk) verlies van bedrijfsdebiet voor haar franchiseketen, nu thans in [plaats] geen Bruna-vestiging meer aanwezig is. Daarmee is gegeven dat de vordering die strekt tot verwijzing naar een schadestaatprocedure (B7) toewijsbaar is.
4.19. Gegeven het feit dat [gedaagde] zich, nadat Bruna aanspraak had gemaakt op uitvoering van het arrangement, niets gelegen heeft laten liggen aan het non-concurrentiebeding in artikel 6 van de franchiseovereenkomst, en hij in plaats daarvan zelfs een directe concurrent van (de franchisenemers van) Bruna is geworden, is ook het gedeelte van de vordering dat strekt tot veroordeling van [gedaagde] tot naleving van het non-concurrentiebeding toewijsbaar. [gedaagde] is blijkens het voorgaande ook thans nog aan dit beding gebonden. Aan de toewijzing van deze vordering dient echter een tijdsbepaling te worden verbonden. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de regeling in artikel 6 lid 4 van de franchiseovereenkomst. Bepaald zal worden dat het [gedaagde] verboden is te handelen in strijd met het concurrentiebeding gedurende een periode van een jaar nadat hij zijn onderneming heeft overgedragen aan Bruna danwel een door haar aan te wijzen derde.
4.20. De op te leggen dwangsom zal telkens worden gematigd. Voorts zal worden bepaald dat de dwangsom vatbaar is voor verdere matiging, indien bijzondere omstandigheden, die hierna in on-derdeel 5.9 van dit vonnis nader zullen worden omschreven, daartoe aanleiding mochten geven.
Ten aanzien van de proceskosten
4.21. [gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van deze procedure worden veroordeeld.
5.1. De rechtbank verklaart voor recht dat [gedaagde] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens Bruna met betrekking tot (i) de tussen partijen op of omstreeks 10 oktober 1994 gesloten franchiseovereenkomst, alsmede met betrekking tot (ii) de schriftelijke afbetalingsregeling van omstreeks december 1998 en (iii) de schriftelijke koopovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de onderneming van [gedaagde] met het opschrift "7/10/99".
5.2. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis de feitelijke macht over zijn onderneming, gevestigd te [plaats] aan 't Loo, over te dragen aan Bruna.
5.3. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om binnen 48 uur na de betekening van dit vonnis aan Bruna alle sleutels over te dragen van de onroerende zaak gelegen te [plaats] aan 't Loo, waarin de in onderdeel 5.2 van dit vonnis bedoelde onderneming is gevestigd.
5.4. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om na de betekening van dit vonnis alle medewerking te verlenen aan de verkoop van zijn onderneming, gevestigd te [plaats] aan 't Loo, aan Bruna, danwel een door haar schriftelijk aan te wijzen derde, op de voorwaarden zoals aangegeven in de overeenkomst, gesloten tussen partijen op of omstreeks "december 1998" en in de "koopovereenkomst", gesloten op of omstreeks 20 januari 1998 en gedagtekend "7/10/99", met bepaling dat de waarde van de onderneming dient te worden vastgesteld op de wijze zoals aangegeven in eerstgenoemde overeenkomst, zulks naar de waarde die de onderneming had op of omstreeks 7 oktober 1999 overeenkomstig de opstelling A tot en met C als weergegeven in artikel 6 van die overeenkomst.
5.5. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om na de betekening van dit vonnis alle medewerking te verlenen aan de indeplaatstelling van Bruna, danwel een door haar schriftelijk aan te wijzen derde, als huurder van de onroerende zaak gelegen te [plaats] aan 't Loo.
5.6. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan Bruna te betalen een bedrag ad € 20.888,98, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 19 december 2001.
5.7. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan Bruna te betalen de door haar geleden schade ten gevolge van zijn, [gedaagde]'s, tekortkoming(en), nader op te maken bij staat en te vereffenen als volgens de wet.
5.8. De rechtbank verbiedt [gedaagde] om na de betekening van dit vonnis en gedurende een periode van een jaar na het moment waarop hij zijn onderneming aan Bruna danwel een door haar aan te wijzen derde heeft overgedragen zonder schriftelijke toestemming van Bruna betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie die geacht kan worden te zijn een concurrent van de Bruna-organisatie.
5.9. De rechtbank bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom van € 750,-- verbeurt voor elke dag (een deel van een dag voor een gehele dag gerekend) dat hij in gebrek mocht blijven te voldoen aan de veroordelingen onder 5.2 en/of 5.3 en/of 5.4 en/of 5.5 en/of 5.8, met bepaling dat de dwangsom vatbaar is voor matiging, voorzover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid van de overtreding.
5.10. De rechtbank veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot aan dit vonnis aan de zijde van Bruna begroot op € 1.996,,-- voor salaris van de procureur en op € 532,37 voor verschotten.
5.11. De rechtbank verklaart de onderdelen 5.2, 5.3, 5.4, 5.5, 5.6, 5.7, 5.8, 5.9 en 5.10 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.12. De rechtbank wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van woensdag 21 augustus 2002.
w.g. griffier w.g. rechter