ECLI:NL:RBUTR:2002:AF3141

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 november 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 02/2029 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bouwvergunning voor antenne-installatie op woongebouw

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 28 november 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een bouwvergunning die was verleend aan Vodafone (voorheen Libertel) voor het plaatsen van een trommelantenne op het dak van een flatgebouw in Utrecht. De verzoekster, de Huurdersvereniging Flat '[A]', was van mening dat de vergunning in strijd was met het bestemmingsplan en het gemeentelijk antennebeleid, en vreesde voor overlast en gezondheidsrisico's door de installatie.

De rechtbank overwoog dat het bouwplan in strijd was met artikel 14 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan Kanaleneiland, dat de gronden bestemde voor kantoren met bovenwoningen. Verweerder had echter vrijstelling verleend op basis van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrijstelling niet in overeenstemming was met de vereisten van de WRO, omdat er geen goede ruimtelijke onderbouwing was gegeven. Dit gebrek kon mogelijk worden hersteld in de beslissing op bezwaar.

De voorzieningenrechter schorste het bestreden besluit en bepaalde dat het besluit tot zes weken na de beslissing op bezwaar geschorst bleef. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die op € 644,- werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van een goede ruimtelijke onderbouwing bij het verlenen van vrijstellingen van bestemmingsplannen, vooral in gevallen waar gezondheidsrisico's en de impact op de omgeving aan de orde zijn.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 02/2029 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
Huurdersvereniging Flat "[A]", te Utrecht,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 14 augustus 2002, verzonden 16 augustus 2002 waarbij, met een vrijstelling als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), aan Vodafone (voorheen Libertel) (hierna: vergunninghouder) een bouwvergunning is verleend voor het plaatsen van een trommelantenne ten behoeve van telecommunicatie op het dak van het perceel [adres]
1.2 Het verzoek is op 26 november 2002 ter zitting behandeld, waar namens verzoekster zijn verschenen de heer [R] en mevrouw [B], bijgestaan door mr. N.S. Comijs, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P. van Doorn, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Namens vergunninghouder zijn ter zitting verschenen mevrouw D. Otten en mevrouw N. Bos.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten. Hierbij wordt nog opgemerkt dat het verzoek om voorlopige voorziening, gedateerd 19 september 2002, op 23 september 2002 is ontvangen en dat het bijgevoegde bezwaarschrift ook van 23 september 2002 is.
2.4 Het bouwplan heeft betrekking op de bouw van een antenne-installatie ten behoeve van de telecommunicatie op het (flat)gebouw waar leden van verzoekster in wonen. Het is de bedoeling dat bestaande antennes ter plaatse worden weggehaald en deels worden vervangen door een aantal schotelantennes achter doek op een op de liftopbouw geplaatste constructie. De onderste drie lagen van het flatgebouw zijn in gebruik als kantoorruimte en voor het overige deel is de flat onderverdeeld in 102 appartementen, waar ook de leden van verzoekster wonen.
Ingevolge het bestemmingsplan Kanaleneiland rust op de gronden waarop de flat zich bevindt de bestemming "bebouwing met kantoren en bovenwoningen". Op grond van artikel 14 van de planvoorschriften zijn deze gronden bestemd voor kantoren met bovenwoningen. Het bouwplan is in strijd met deze bepaling van het bestemmingsplan.
In het (aanhangsel bij het) bestreden besluit heeft verweerder onder meer overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 14 van de planvoorschriften en dat van de betreffende strijdigheid vrijstelling is verleend als bedoeld in artikel 19, tweede lid, WRO. Daarbij heeft verweerder gewezen op de algemene vrijstelling van gedeputeerde staten van de provincie Utrecht van 14 september 2000. Bij brief van 30 augustus 2002, verzonden 11 september 2002, heeft verweerder verzoekster op de hoogte gesteld van het betreffende besluit en zijn reactie gegeven op de door verzoekster ingediende zienswijzen. Daarbij heeft verweerder overwogen dat in de beleidsnotitie "Een bereikbaar GSM-net" (nota, vastgesteld door verweerder op 30 juni 1999) wordt aangegeven dat inderdaad gestreefd dient te worden naar plaatsing op bedrijfs- en kantoorgebouwen. Plaatsing op woongebouwen is toegestaan indien door de GSM aanbieder aangetoond is dat plaatsing op bedrijfs- en kantoorgebouwen niet mogelijk is. Verweerder is van mening dat vergunninghouder heeft aangetoond dat het noodzakelijk is om de trommelantenne op de betreffende plek te plaatsen. Daarbij heeft verweerder gewezen op de (door vergunninghouder gegeven) redenen waarom deze plek voor het netwerk van vergunninghouder geschikt is.
Ten aanzien van de gestelde gezondheidsrisico's heeft verweerder onder meer opgemerkt dat ministeries in hun brochures blijven benadrukken dat er geen gevaren bestaan voor de volksgezondheid, hetgeen wordt bevestigd in een brief van (voormalig) Minister Borst aan de GGD's van januari 2000. Voorts blijft de frequentiesterkte volgens verweerder onder de in Europees verband gestelde waarden.
2.5 Verzoekster vreest overlast, hinder en mogelijk ook schade als gevolg van de zwaardere installatie die wordt geplaatst. Door verzoekster is onder meer aangevoerd dat de vergunningverlening in strijd is met het gemeentelijk antennebeleid. Daarbij heeft verzoekster gewezen op de nota, waaruit blijkt dat het plaatsen van GSM antennes op woongebouwen zoveel mogelijk moet worden voorkomen in verband met mogelijke gevaren voor de volksgezondheid. In de nota staat op pagina 2:
"Uit voorzorg wegens mogelijke negatieve resultaten op grond van in de toekomst te publiceren wetenschappelijke onderzoeken die met betrekking tot gezondheidsaspecten bekend kunnen worden, moet plaatsing van GSM-zenders op woongebouwen in principe worden voorkomen, tenzij door de aanvrager onomstotelijk kan worden aangetoond dat plaatsing op een locatie vanuit de landelijke dekking van het netwerk noodzakelijk is en er geen reëel alternatief voorhanden is".
Verzoekster stelt dat er diverse andere hoge gebouwen in de omgeving zijn en dat niet is aangetoond dat de antenne niet elders gebouwd kan worden.
Voorts voldoet het bouwplan volgens verzoekster niet aan de in de nota gestelde criteria, zoals het afstandscriterium van de installatie tot aan de dichtstbijzijnde woningen.
Daarnaast heeft verzoekster gesteld dat een goede ruimtelijke onderbouwing, zoals vereist op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO, geheel ontbreekt, zodat de vrijstelling in strijd met de wet te achten is.
2.6 De vergunninghouder heeft onder meer de noodzaak van de betreffende installatie benadrukt alsmede de omstandigheid dat het slechts een wijziging betreft van een al bestaande installatie. Voorts heeft vergunninghouder verwezen naar verschillende nationale en internationale stukken over de invloed van GSM installaties op de gezondheid. Volgens vergunninghouder blijft de veldsterkte van de betreffende antennes ruimschoots onder de daarvoor gestelde normen, zodat de vrees van de omwonenden ongefundeerd moet worden geacht.
2.7 In artikel 19, tweede lid, van de WRO is het volgende bepaald:
Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten (GS) kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
Bij brief van 14 september 2000 (kenmerk: 2000REG002841i) hebben GS aan verweerder medegedeeld dat op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO een algemene verklaring van geen bezwaar wordt verleend voor vrijstelling ten behoeve van het plaatsen van GSM-installaties die in overeenstemming zijn met de nota.
2.8 Met betrekking tot de vraag of verweerder in het onderhavige geval vrijstelling heeft kunnen verlenen op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO overweegt de voorzieningenrechter allereerst dat uit de tekst van dit artikel blijkt dat er een goede ruimtelijke onderbouwing is vereist. Deze onderbouwing hoeft niet in alle gevallen even uitvoerig te zijn. In het onderhavige geval ontbreekt de ruimtelijke onderbouwing echter geheel. De voorzieningenrechter acht dit niet conform artikel 19, tweede lid, van de WRO, maar is van oordeel dat het betreffende gebrek, mede gelet op de te verwachten omvang van deze onderbouwing, bij de beslissing op bezwaar kan worden hersteld.
2.9 Ten aanzien van het door verweerder vastgestelde beleid, zoals neergelegd in de eerder genoemde nota, overweegt de voorzieningenrechter dat ter zitting door verweerder is aangegeven dat dit beleid nog steeds geldt, zij het dat het wat betreft gezondheidsaspecten door de ontwikkelingen is achterhaald. Deze laatste omstandigheid acht de voorzieningenrechter, gelet op de inhoud van de nota, echter onvoldoende voor verweerder om zonder nadere besluitvorming te kunnen concluderen dat installaties ten behoeve van de telecommunicatie zonder meer op woongebouwen geplaatst kunnen worden, waarbij de door verzoekster aangehaalde passage uit die nota van bijzondere betekenis wordt geacht. Overigens blijkt uit de in 2.4 van deze uitspraak genoemde reactie van 30 augustus 2002 van verweerder op de zienswijzen van verzoekster ook dat verweerder van oordeel is dat de GSM-aanbieder moet aantonen dat de plaatsing op bedrijfs- en kantoorgebouwen niet mogelijk is. Gelet op genoemde passage uit de nota moet voorts onderzocht zijn dat alternatieven in de omgeving ontbreken. Hiervan is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet gebleken. Weliswaar is door de vergunninghouder aangegeven wat het belang bij plaatsing van de antenne op dit flatgebouw is, maar daaruit valt niet af te leiden waarom plaatsing op een ander gebouw niet mogelijk zou zijn. Temeer daar aannemelijk is dat in de nabije omgeving er wel andere hoge niet-woongebouwen aanwezig zijn.
2.10 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat de vrijstelling in overeenstemming is met de nota. Hieruit vloeit voort dat vooralsnog evenmin is gebleken dat de verleende vrijstelling van het bestemmingsplan op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO conform de algemene vrijstelling van GS van 14 september 2000 is verleend. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat het bestreden besluit berust op onvoldoende grondslag en mogelijk niet in stand kan blijven.
2.11 Gelet op het voorgaande is er aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening inhoudende dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar.
2.12 Tevens is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- als kosten van rechtsbijstand.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 schorst het bestreden besluit tot zes weken na de verzending van beslissing op het bezwaarschrift van verzoekster;
3.2. bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 218,- aan verzoekster moet worden vergoed;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ad € 644,-;
3.4 wijst de gemeente Utrecht aan als de rechtpersoon die de onder 3.2 en 3.3 genoemde bedragen aan verzoekster dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2002.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. E.M. Tol mr. J. Ebbens
Afschrift verzonden aan partijen op: