ECLI:NL:RBUTR:2003:AI0946

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 augustus 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
145544/HAZA 02-939
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.F.M. Cortenraad LL.M.
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Betaling onder documentair krediet en de verplichtingen van de bank

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht geoordeeld over een geschil tussen het Nederlands Omroepproductie Bedrijf N.V. (hierna: het NOB) en de Rabobank inzake de betaling onder een documentair krediet (Letter of Credit, LoC). De zaak betreft de vraag of de Rabobank gehouden was om een betaling te verrichten aan het NOB, ondanks het ontbreken van een 'unconditional retention bond', een document dat volgens de voorwaarden van de LoC vereist was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rabobank, als issuing bank, niet verplicht was om tot betaling over te gaan omdat het NOB niet aan de voorwaarden van de LoC had voldaan. De rechtbank heeft daarbij de UCP-bepalingen in acht genomen, die bepalen dat de bank de aangeboden documenten met 'reasonable care' dient te onderzoeken en dat de bank niet verplicht is om een inhoudelijk onderzoek uit te voeren. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank op basis van het ontbreken van de 'unconditional retention bond' terecht heeft geweigerd om tot betaling over te gaan. De rechtbank heeft ook overwogen dat het NOB niet mocht vertrouwen op eerdere betalingen onder andere LoC's zonder dat aan de voorwaarden was voldaan. De vordering van het NOB werd afgewezen, en het NOB werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

V O N N I S
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de naamloze vennootschap Nederlands Omroepproductie Bedrijf N.V.,
gevestigd te Hilversum,
e i s e r e s,
procureur: mr. J.L.M. Groenewegen,
- t e g e n -
de coöperatie Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. - Rabobank Nederland,
kantoorhoudende te Utrecht,
g e d a a g d e,
procureur: mr. W.J.B. Witte.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als respectievelijk "het NOB" en "de Rabobank".
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding van 1 mei 2002;
- conclusie van antwoord;
- tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van comparitie van partijen, waaruit onder andere blijkt dat tijdens de comparitiezitting geen minnelijke regeling is tot stand gekomen;
- conclusie van repliek;
- conclusie van dupliek.
1.2. Na de conclusie van dupliek, waarbij de Rabobank een tweetal niet eerder in het geding gebrachte producties heeft overgelegd, heeft het NOB op de voet van artikel 2.12. van het Landelijk Rolreglement gelegenheid gehad om kenbaar te maken of het naar aanleiding van die producties een akte wenste te nemen. Het NOB heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.3. Ten slotte hebben partijen aan de rechtbank verzocht vonnis te wijzen.
2. De feiten
2.1. Het NOB heeft in opdracht van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Vekoma Manufacturing B.V., hierna "Vekoma", bepaalde werkzaamheden verricht betrekking hebbende op de aankleding van door Vekoma gebouwde pretparkinstallaties, tegen een door het NOB en Vekoma overeengekomen prijs.
2.2. In verband met de betaling voor die werkzaamheden heeft de Rabobank op 23 april 2001 een viertal documentaire kredieten gesteld, telkens op verzoek van Vekoma en ten gunste van het NOB. Hiertoe zijn evenzoveel "Letters of Credit" afgegeven, waarin onder andere de documenten zijn genoemd op vertoon waarvan betaling door de Rabobank aan het NOB zou plaatsvinden.
2.3. Op deze "Letters of Credit" zijn van toepassing de "International Chamber of Commerce Uniform Customs and Practice for Documentary Credits", laatstelijk herzien in 1993, hierna "de UCP-bepalingen".
2.4. Onder drie van de hierboven bedoelde "Letters of Credit" heeft betaling door de Rabobank aan het NOB plaatsgevonden, onder de vierde niet. De vierde "Letter of Credit", genummerd LM072341ZUI, hierna "de LoC", gold voor een bedrag van
ƒ 641.574,63 en had, na te zijn verlengd, een geldigheidsduur tot en met 31 augustus 2001 (de "expiry date").
2.5. De LoC vermeldt als documenten die bij het inroepen ervan dienden te worden aangeboden:
"+1. Signed commercial invoice for the L/C [LoC, rechtb.] amount.
+2. Certificate of acceptance dated not later than 09.06.2001 [later gewijzigd in 10.08.2001, rechtb.], issued and signed by beneficiary [het NOB, rechtb.] and signed by applicant [Vekoma, rechtb.].
+3. Punchlist indicating the items that have to be solved by applicant, the time needed to solve the items and the value that corresponds with this work to be done, issued and signed by beneficiary and signed by applicant.
+4. Unconditional retention bond for the amount of the value of the punchlist and valid till 30 days after the time needed to solve the outstanding punchlist items as indicated in the punchlist."
2.6. De Rabobank (de "Issuing Bank" onder de UCP-bepalingen) heeft ten behoeve van de uitvoering van de LoC (en de andere "Letters of Credit") een andere bank ingeschakeld, namelijk de naamloze vennootschap ABN AMRO Bank N.V., hierna "de ABN AMRO" (de "Advising Bank" onder de UCP-bepalingen), tevens de huisbankier van het NOB.
2.7. Het NOB heeft - naar tijdens de in deze zaak gehouden comparitiezitting is komen vast te staan - op 20 augustus 2001 documenten gepresenteerd aan de ABN AMRO teneinde daarmee betaling onder de LoC te verkrijgen. De ABN AMRO heeft de desbetreffende documenten doorgestuurd aan de Rabobank, die vervolgens betaling heeft geweigerd.
2.8. De Rabobank heeft hiertoe op 27 augustus 2001 een "SWIFT"-bericht gestuurd aan de ABN AMRO, waarin melding wordt gemaakt van de volgende "discrepancies":
"1. Te late aanbieding documenten.
2. Unconditional retention bond niet aangeboden."
De ABN AMRO heeft hierop het NOB in kennis gesteld van de weigering van de Rabobank om tot betaling over te gaan.
2.9. Tot de door het NOB aangeboden documenten behoren een "signed commercial invoice", een "certificate of acceptance" en een "punchlist" zoals vermeld in de LoC, hierboven onder 2.5. aangehaald onder +1., +2. en +3. Er is geen "unconditional retention bond" aangeboden, hierboven onder 2.5. aangehaald onder +4. De "punchlist" vermeldt dienaangaande in de slotalinea: "There will not have to be presented a so-called "unconditional retention bond" due to the fact that all of the items from this punchlist have been executed to the entire satisfaction of the Buyer [Vekoma, rechtb.]; therefore there are no more items which have to be taken care of by the Contractor [het NOB, rechtb.]."
2.10. Vekoma is op 24 augustus 2001 in staat van faillissement verklaard.
3. De vordering en het verweer
3.1. Het NOB heeft gevorderd, samengevat, dat de rechtbank de Rabobank zal veroordelen om aan het NOB een geldsom te betalen van €€€€ 291.133,87, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 11 oktober 2001 en met buitengerechtelijke incassokosten ten belope van € 3.448,- vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 mei 2002, met veroordeling van de Rabobank in de kosten van deze procedure.
3.2. Bovenvermelde vordering is gebaseerd op de stelling, samengevat, dat de Rabobank uit hoofde van de LoC gehouden is om aan het NOB ƒ 641.574,63, in euro's € 291.133,87, te betalen, dat de Rabobank dit in strijd met haar verplichting en ondanks aanmaning heeft nagelaten en dat het NOB derhalve aanspraak kan maken op de gevorderde hoofdsom vermeerderd met rente en incassokosten.
3.3. De Rabobank heeft verweer gevoerd tegen het door het NOB gevorderde, waarbij zij onder andere heeft aangevoerd dat zij niet tot betaling onder de LoC is gehouden omdat haar bij het verzoek tot uitbetaling niet alle in de LoC genoemde documenten zijn aangeboden, gegeven het ontbreken van een "unconditional retention bond". Het verweer zal, voorzover voor de beoordeling van het geschil van belang, verder hierna aan de orde komen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. Het onder 3.3. vermelde verweer slaagt, zodat de vordering van het NOB zal worden afgewezen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
4.2. Vaststaat dat het NOB bij haar verzoek tot betaling onder de LoC geen "unconditional retention bond" zoals in de LoC vermeld heeft overgelegd. Vaststaat voorts dat het NOB en Vekoma zijn overeengekomen dat geen zodanige "unconditional retention bond" hoefde te worden aangeboden, hetgeen in de slotalinea van de "punchlist" zoals aangehaald onder 2.9. is vastgelegd. Vaststaat ten slotte dat op de LoC de UCP-bepalingen van toepassing zijn.
4.3. Krachtens artikel 13, onder a, van de UCP-bepalingen dient de bank waaraan betaling onder een documentair krediet respectievelijk een "Letter of Credit" wordt verzocht, de hiertoe aangeboden documenten te onderzoeken "with reasonable care, to ascertain whether or not they appear, on their face, to be in compliance with the terms and conditions of the Credit". Deze bepaling dient aldus te worden verstaan dat de bank de aangeboden documenten niet zelfstandig aan een inhoudelijk onderzoek van betekenis behoeft te onderwerpen, maar enkel - zij het "with reasonable care" - dient na te gaan of die documenten op grond van hun uiterlijk voorkomen - namelijk "on their face" - beantwoorden aan de "terms and conditions" van de "Letter of Credit", derhalve aan de in de "Letter of Credit" genoemde documenten.
4.4. Nu vaststaat dat één van de in de LoC vermelde documenten, namelijk de "unconditional retention bond", niet is aangeboden, mocht de Rabobank, vaststellende dat de andere in de LoC vermelde documenten wél waren aangeboden, op grond van het ontbreken van de "unconditional retention bond" concluderen dat de overgelegde documenten "on their face"
- afgaande op hun voorkomen - incompleet waren en daarom niet beantwoordden aan de "terms and conditions" van de LoC. Uit het feit dat niet was voldaan aan de voorwaarden van de LoC, mocht de Rabobank voorts concluderen dat zij niet gehouden was om tot betaling daaronder over te gaan, althans niet totdat vóór het verstrijken van het geldigheidsduur van de LoC alsnog aan die voorwaarden zou zijn voldaan (door overlegging van een "unconditional retention bond").
4.5. Dat de slotalinea van de "punchlist" vermeldt dat géén "unconditional retention bond" hoefde te worden aangeboden en dat - in de beleving van Vekoma en het NOB - er ook geen reden (meer) was voor zo'n "unconditional retention bond" omdat de punten vermeld in de "punchlist" tot tevredenheid van Vekoma waren geregeld, doet aan het bovenstaande niet af. Hetzelfde geldt voor de mededeling van het NOB in de begeleidende brief bij de aangeboden documenten aan de ABN AMRO, dat er volgens de "punchlist" geen "openstaande posten" meer waren en dat de "unconditional retention bond" daarom "niet van toepassing" was. Op de eerste plaats namelijk volgt uit de onder 4.3. beschreven regel dat van de Rabobank geen inhoudelijk onderzoek van de overgelegde "punchlist" mocht worden gevergd, althans niet een zodanig gedetailleerd onderzoek dat zij aan de hand van de tekstuele inhoud van de wél aangeboden documenten zelfstandig zou hebben moeten vaststellen of Vekoma niettegenstaande het ontbreken van een "unconditional retention bond", met betaling onder de LoC instemde. Op de tweede plaats is de Rabobank in de LoC een in beginsel op zichzelf staande betalingsverplichting jegens het NOB aangegaan, onder de in de LoC vermelde voorwaarden (waaronder overlegging van een "unconditional retention bond"), die niet door een enkele afspraak tussen Vekoma en het NOB zoals neergelegd in de slotalinea van de "punchlist" - en evenmin door de mededeling van het NOB in de hierboven aangehaalde brief aan de ABN AMRO - werd gewijzigd. Voor het doen vervallen van de verplichting tot aanbieding van een "unconditional retention bond" was een wijziging van de desbetreffende bepaling in de LoC zélf vereist - na een daartoe strekkend verzoek van Vekoma, immers opdrachtgever tot het gestelde documentair krediet, aan de Rabobank -, die evenwel niet heeft plaatsgevonden. Een dergelijke wijziging zou - blijkens artikel 9, onder d (i), van de UCP-bepalingen - de instemming van zowel de Rabobank als het NOB hebben vereist. Weliswaar volgt uit artikel 14, onder c, van de UCP-bepalingen dat de Rabobank (als "Issuing Bank") na vaststelling dat de aangeboden documenten "on their face" niet beantwoordden aan de voorwaarden van de LoC, eigener beweging Vekoma had kunnen benaderen teneinde van Vekoma een "waiver of the discrepancy(ies") te verkrijgen
- hetgeen niet is gebeurd -, maar dit betreft een discretionaire bevoegdheid van de Rabobank "in its sole judgment", geen verplichting. Ook hieruit kan derhalve niet worden geconcludeerd dat de Rabobank niettegenstaande het ontbreken van een "unconditional retention bond", tot betaling onder de LoC was gehouden.
4.6. Krachtens artikel 13, onder b, van de UCP-bepalingen diende de Rabobank binnen "a reasonable time, not to exceed seven banking days following the day of receipt of the documents" zich ervan te vergewissen of de aangeboden documenten beantwoordden aan de LoC en het NOB van haar bevindingen in kennis te stellen. Onder "banking day" dient te worden verstaan een dag waarop banken voor de uitvoering van hun gebruikelijke werkzaamheden normaal gesproken zijn geopend. Vaststaat dat het NOB op 20 augustus 2001 (enige) documenten genoemd in de LoC - namelijk een "signed commercial invoice", een "certificate of acceptance" en een "punchlist" - heeft aangeboden aan de ABN AMRO, die door de Rabobank als "Advising Bank" was ingeschakeld, zodat - naar tussen partijen niet in geschil is - die datum ook als datum van aanbieding aan de Rabobank heeft te gelden. Vaststaat voorts dat de Rabobank naar aanleiding van de aangeboden documenten op 27 augustus 2001 het onder 2.8. aangehaalde "SWIFT"-bericht heeft doen uitgaan aan de ABN AMRO, die vervolgens het NOB in kennis heeft gesteld van de betalingsweigering van de Rabobank. In aanmerking nemende dat 25 en 26 augustus 2001 een zaterdag en een zondag betroffen en derhalve geen "banking days" waren, kan niet worden gezegd dat de Rabobank door de verzending van dit "SWIFT"-bericht op 27 augustus 2001 - waarbij het NOB tot de "expiry date" van de LoC nog vier dagen restten om alsnog een (eventueel op ƒ 0,- gestelde) "unconditional retention bond" aan te bieden - de zojuist genoemde termijn van "a reasonable time, not to exceed seven banking days (…..)" heeft overschreden. Dit is temeer zo, nu het doorleiden van de aangeboden documenten door de ABN AMRO aan de Rabobank noodzakelijkerwijs enig tijdsbeslag heeft genomen en nu het NOB, blijkens haar aanvaarding van de LoC via de ABN AMRO en haar aanbieding van documenten aan de ABN AMRO, bekend was met de tussenkomst van de ABN AMRO als "Advising Bank" en derhalve rekening diende te houden met het tijdsbeslag dat met het doorleiden van documenten door de ABN AMRO aan de Rabobank zou zijn gemoeid. Niet van belang is dat de Hoge Raad in zijn door het NOB aangehaalde arrest van 9 juni 1995, NJ 1995, 639 heeft overwogen dat de bank jegens welke een bankgarantie wordt ingeroepen, "onverwijld" mededeling dient te doen van de punten waarop niet aan de voorwaarden van die garantie is voldaan. Dat arrest heeft immers geen betrekking op een documentair krediet waarop de UCP-bepalingen van toepassing zijn, waarvan artikel 13, onder b, een uitdrukkelijke termijn geeft voor het doen van een dergelijke mededeling, zodat niet kan worden aangenomen dat ook in een zodanig geval, in afwijking van de UCP-termijn, de maatstaf "onverwijld" zou hebben te gelden. Evenmin van belang is dat het onder 2.8. aangehaalde "SWIFT"-bericht behalve van het ontbreken van een "unconditional retention bond", ook melding maakt van "[t]e late aanbieding van documenten", aangezien de Rabobank reeds op grond van (enkel) het eerste punt bevoegd was te oordelen dat niet aan de voorwaarden van de LoC was voldaan en op die grond betaling daaronder mocht weigeren.
4.7. Zonder grond is de stelling dat het NOB erop mocht vertrouwen dat het ondanks het ontbreken van een "unconditional retention bond" aanspraak mocht maken op betaling onder de LoC omdat de Rabobank ter zake van de andere onder 2.2. genoemde "Letters of Credit", die het NOB eerder had ingeroepen, had uitbetaald zónder "unconditional retention bond" ofschoon ook déze "Letters of Credit" overlegging van zo'n document vereisten. Op de eerste plaats miskent deze stelling dat iedere "Letter of Credit" een in beginsel op zichzelf staande betalingsverplichting voor de Rabobank in het leven heeft geroepen, onder de daarin vermelde voorwaarden en onafhankelijk van haar verplichtingen onder de andere "Letters of Credit", zodat de Rabobank de bevoegdheid toekomt om voor iedere "Letter of Credit" afzonderlijk te beoordelen of aan de daarin vermelde voorwaarden is voldaan. Het op zichzelf staande karakter van de onderscheiden "Letters of Credit" en hun daarin besloten liggende functie als betalingsinstrument staat eraan in de weg dat de Rabobank op grond van haar behandeling van één of meer bepaalde "Letters of Credit", gehouden zou zijn om ten aanzien van een ándere "Letter of Credit" op identieke wijze te handelen. Op de tweede plaats volgt uit het enkele feit dat de "Letters of Credit" tussen dezelfde partijen zijn afgegeven, op dezelfde datum, níet dat voor de beantwoording van de vraag of de Rabobank onder een bepaalde "Letter of Credit", de LoC, een beroep toekomt op het ontbreken van een daarin vermeld document, die "Letters of Credit" in onderling verband dienen te worden beschouwd. Dit is temeer zo, nu de LoC betrekking had op werkzaamheden aan een ander werk (namelijk een "paratower" bestemd voor het pretpark "Phantasialand" in Duitsland) dan de andere drie "Letters of Credit" (die alle betrekking hadden op werkzaamheden voor het park "Walibi" in België, respectievelijk betreffende een "wooden coaster", een "boomerang" en een "madhouse"). Op de derde plaats blijkt uit de, onweersproken, "SWIFT"-berichten die zijn overgelegd als productie 2 bij de conclusie van dupliek en als productie 1 bij de conclusie van antwoord, in onderlinge samenhang, dat de Rabobank ook met betrekking tot een andere "Letter of Credit" dan de LoC aanvankelijk betaling heeft geweigerd wegens, onder andere, het niet zijn aangeboden van een "unconditional retention bond" en dat zij eerst na bepaling van een nadere betalingstermijn tot betaling daaronder is overgegaan, zodat het NOB - ook hierom - er niet voetstoots op mocht vertrouwen dat het ondanks het ontbreken van een "unconditional retention bond" aanspraak op betaling onder de LoC mocht maken.
4.8. Zonder gevolg ten slotte blijft ook de stelling dat een medewerker van het NOB op 21 augustus 2001 telefonisch contact heeft gehad met de Rabobank aangaande de LoC en hierbij heeft gevraagd "of een dergelijke letter te allen tijde "hard" was" - conclusie van repliek onder 7.2. -, hetgeen hem zou zijn bevestigd. Op de eerste plaats blijkt uit deze vraagstelling niet dat het NOB aan de Rabobank heeft gevraagd om te bevestigen dat betaling onder de LoC zou plaatsvinden niettegenstaande het feit dat geen "unconditional retention bond" was aangeboden (en derhalve op dit punt niet aan de in de LoC vermelde voorwaarden was voldaan). De aangehaalde vraagstelling is evenmin zodanig helder geformuleerd dat de Rabobank daaruit zou hebben moeten begrijpen dat het NOB een toezegging verlangde dat ook zónder "unconditional retention bond" betaling zou plaatsvinden. Dat een "letter of credit" te allen tijde "hard" is, zodanig dat betaling dient plaats te vinden mits aan de daarin vermelde voorwaarden is voldaan, volgt uit het zelfstandige karakter van de in de "letter of credit" vervatte betalingsverplichting, zodat het NOB aan de door hem gestelde bevestiging van de Rabobank geen andere betekenis dan deze heeft mogen toekennen. Op de tweede plaats gaat het door het NOB gestelde benaderen van de Rabobank eraan voorbij dat de Rabobank de LoC heeft afgegeven op aanvraag van Vekoma ("the Applicant"), zodat zij krachtens artikel 2 van de UCP-voorwaarden handelde "at the request and on the instructions" van Vekoma en derhalve niet bevoegd was om eenzijdig - eventueel op verzoek van het NOB - de voorwaarden van de LoC te wijzigen (bijvoorbeeld door het doen vervallen van de voorwaarde tot aanbieding van een "unconditional retention bond"). Niet van belang is dat het NOB ná de betalingsweigering door de Rabobank op 27 augustus 2001, dienaangaande nog contact heeft gezocht met de Rabobank en met de bestuurder van Vekoma, het eerste niet omdat gesteld noch gebleken is dat de Rabobank daarbij enige toezegging aan het NOB heeft gedaan om (alsnog) tot betaling over te gaan, het tweede niet omdat de bestuurder als gevolg van het op 24 augustus 2001 uitgesproken faillissement van Vekoma niet meer bevoegd was tot het verrichten van enige handeling of het doen van enige toezegging namens Vekoma met betrekking tot de LoC.
4.9. Nu uit het hierboven overwogene reeds volgt dat de vordering van het NOB dient te worden afgewezen, komt aan het - overwegend in algemene bewoordingen gestelde - bewijsaanbod van het NOB geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak. Dit bewijsaanbod zal daarom als niet terzake dienend - en overigens ook als te vaag - worden gepasseerd.
4.10. Het NOB zal, als in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vordering af;
5.2. veroordeelt het NOB in de proceskosten aan de zijde van de Rabobank ge-vallen, tot op deze uitspraak begroot op € 3.632,- aan verschotten en op € 5.172,- aan salaris, en verklaart dit vonnis wat betreft deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.H.F.M. Cortenraad LL.M. en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 6 augustus 2003.
w.g. griffier w.g. rechter