Parketnummer : 16/022065-02
Datum uitspraak: 16 juli 2003
Tegenspraak
Raadsman: mr. G.A.E.M. van Zinnicq Bergmann
G/T: Nee
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaken tegen:
[verdachte]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, HVB locatie Nieuwegein te Nieuwegein, De Liesbosch 100.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 juli 2003.
De rechtbank heeft ter terechtzitting van 2 juli 2003 de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen d.d. 6 mei 2003 en 19 juni 2003 onder bovenvermeld parketnummer zijn aangebracht, gevoegd.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaardingen is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is een nadere omschrijving van de in de dagvaarding d.d. 6 mei 2003 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting van 2 juli 2003 toegestaan.
Van de dagvaardingen en van de vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en Ia en Ib aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de tenlastelegging onjuist is opgesteld nu aan verdachte, ambtenaar zijnde, in plaats van het misdrijf van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht als specialis het misdrijf van art. 360 van het Wetboek van Strafrecht had moeten worden tenlastegelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Artikel 360 van het Wetboek van Strafrecht kan niet worden beschouwd als specialis van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht nu met deze artikelen onderscheidene rechtsgoederen worden beschermd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de verklaring van G. niet mag medewerken tot het bewijs nu deze verklaring onder dwang en onder de toezegging van het Openbaar Ministerie dat G. onmiddellijk op vrije voeten zou komen als hij tegen verdachte een belastende verklaring zou afleggen, is afgelegd.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Van het door de raadsman gestelde is uit de stukken en het onderzoek ter terechtzitting op geen enkele wijze gebleken.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlagen IIa en IIb van dit vonnis. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1e tenlastelegging:
feit 1.:
Medeplegen van valsheid in geschrift, terwijl hij als ambtenaar bij het begaan van dit feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, meermalen gepleegd;
feit 2:
Opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift als ware het echt en onvervalst, terwijl hij als ambtenaar bij het begaan van dit feit gebruik maakt van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, meermalen gepleegd;
feit 3:
Medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd;
2e tenlastelegging:
Als ambtenaar een gift vragen teneinde hem te bewegen om in strijd met zijn plicht in zijn bediening iets te doen, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de zeer ernstige aard van het bewezenverklaarde. Verdachte heeft gedurende een lange periode frequent, op grove wijze misbruik gemaakt van zijn positie en bevoegdheden als ambtenaar in dienst van het Ministerie van VROM en werkzaam bij de Rijksgebouwendienst. In die functie heeft hij uit winstbejag op grote schaal documenten valselijk opgemaakt, zijn werkgever mede door voornoemde valsheden opgelicht en voorts als ambtenaar steekpenningen aangenomen. Als gevolg van het laakbaar handelen van verdachte is de overheid voor in totaal ongeveer 800.000 EURO benadeeld en is het vertrouwen van de samenleving in die overheid geschaad. Daarnaast dient opgemerkt te worden dat uit het onderzoek ter terechtzitting de rechtbank de indruk heeft gekregen dat binnen het overheidsapparaat waar verdachte werkzaam was enige directe controle op het handelen van verdachte - een handelen waarbij verdachte over grote bedragen, dan wel over transacties van grote omvang kon beschikken - lijkt te hebben ontbroken. Zulks leidt niet tot straffeloosheid van verdachte, het beïnvloedt wel de strafmaat nu - ware die controle wel aanwezig geweest - de strafbare handelingen van verdachte vermoedelijk eerder waren ontdekt en dan ook een minder grote omvang hadden gekregen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d.12 februari 2003, waaruit blijkt dat de verdachte in dit register onbekend is.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf van 3 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, gelet op de aard en de ernst van voormelde feiten en rekening houdend met de persoon van verdachte, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Onder de processtukken bevindt zich een lijst van inbeslaggenomen voorwerpen. Deze lijst is als bijlage III aan dit vonnis gehecht.
Ten aanzien van de op de lijst onder de nrs. 8 tot en met 13, 16 tot en met 18, 20 tot en met 22, 25 en 29 tot en met 31 vermelde voorwerpen acht de rechtbank termen aanwezig deze voorwerpen te doen teruggeven aan degene onder wie zij in beslag zijn genomen.
Ten aanzien van de op de lijst onder de nrs. 7, 14, 15, 23, 24 en 26 tot en met 28 vermelde voorwerpen acht de rechtbank termen aanwezig deze voorwerpen te doen teruggeven aan degene die redelijkerwijs als rechtebbende kan worden aangemerkt, te weten de Rijksgebouwendienst.
Ten aanzien van het op de lijst onder nr. 19 vermelde voorwerp acht de rechtbank termen aanwezig dit voorwerp te doen bewaren ten behoeve van de rechthebbende.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 44, 57, 225, 326 en 363 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlagen IIa en IIb van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van VIER EN TWINTIG MAANDEN.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot ZES MAANDEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van
de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave aan degene onder wie zij in beslag zijn genomen van de voorwerpen die onder de nrs. 8 tot en met 13, 16 tot en met 18, 20 tot en met 22, 25 en 29 tot en met 31 zijn vermeld op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan de Rijksgebouwendienst van de voorwerpen die onder de nrs. 7, 14, 15, 23, 24 en 26 tot en met 28 zijn vermeld op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het voorwerp dat onder nr. 19 is vermeld op de als bijlage III aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door Mrs. P. Bender, voorzitter, G. van Zeben en G. Sluiter, rechters, bijgestaan door F.P.L. van der Lee, als griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 juli 2003.