ECLI:NL:RBUTR:2004:AO4529

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
167420 / HA ZA 03-1887
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalbeding en dekking schade door vandalisme in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 25 februari 2004 uitspraak gedaan in een geschil tussen een maatschap, vertegenwoordigd door mr. B.F. Keulen, en de naamloze vennootschap AMEV SCHADEVERZEKERING N.V., vertegenwoordigd door mr. O.P. van Tricht. De zaak betreft een vordering van de maatschap op AMEV voor schadevergoeding na vandalisme in de huisartsenpraktijk. De maatschap had een Briljant Goederenverzekering afgesloten bij AMEV, die schade aan de inventaris dekt. Op 15 november 1999 heeft een persoon, aangeduid als [betrokkene], vernielingen aangericht in de praktijk. AMEV weigerde echter de schade te vergoeden, onder andere op basis van een vervalbeding in de polisvoorwaarden.

De rechtbank heeft eerst het verweer van AMEV tegen de vordering van de maatschap beoordeeld. AMEV stelde dat de schade niet onder de dekking van de verzekering viel en dat het recht op schadevergoeding was vervallen omdat de maatschap niet tijdig had gereageerd op de afwijzing van de schadeclaim. De rechtbank oordeelde dat AMEV niet voldoende had gewaarschuwd voor de gevolgen van het vervalbeding, waardoor de maatschap niet in haar rechten was tekortgedaan. De rechtbank concludeerde dat AMEV in redelijkheid geen beroep op het vervalbeding kon doen.

Vervolgens beoordeelde de rechtbank of de schade door [betrokkene] onder de dekking van de verzekering viel. De rechtbank oordeelde dat de schade wel degelijk gedekt was, omdat [betrokkene] wederrechtelijk het niet-publieke gedeelte van de praktijk was binnengedrongen. De rechtbank wees de vordering van de maatschap toe en veroordeelde AMEV om € 11.085,22 aan schadevergoeding te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 juli 2000. De rechtbank wees ook de proceskosten toe aan de maatschap, aangezien AMEV grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
de maatschap
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te Eindhoven,
e i s e r e s,
procureur:
mr. B.F. Keulen,
- t e g e n -
de naamloze vennootschap
AMEV SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
g e d a a g d e,
procureur:
mr. O.P. van Tricht.
Partijen worden in dit vonnis aangeduid als [eiseres] en Amev.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
- dagvaarding d.d. 9 september 2003, met producties;
- conclusie van antwoord, met producties;
- ambtshalve gewezen, op 26 november 2003 uitgesproken, tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 januari 2004;
Partijen hebben vervolgens vonnis gevraagd.
2.
De feiten
2.1.
[Eiseres] heeft met ingang van 1 januari 1988 bij Amev een zogenaamde Briljant Goederenverzekering voor Goederen en Inventaris afgesloten. Deze verzekering dekt het risico van schade aan de inventaris van de door [eiseres] gedreven huisartsenpraktijk.
2.2.
Op 15 november 1999 is een zekere [betrokkene] de huisartsenpraktijk binnengegaan en heeft aldaar vernielingen aangericht.
2.3.
[Eiseres] heeft dit voorval aangemeld bij Amev met het verzoek de geleden schade te vergoeden. Bij brief van 10 juli 2000 heeft Amev de assurantietussenpersoon van [eiseres] meegedeeld niet bereid te zijn de schade te vergoeden.
2.4.
Namens [eiseres] heeft mr. J.S.M. Brouwer van Das Rechtsbijstand Amev bij brief van 29 oktober 2001 bericht dat [eiseres] niet met het standpunt van Amev kon instemmen en verzocht alsnog over te gaan tot vergoeding van de schade.
3.
De vordering en het verweer
3.1.
[Eiseres] heeft gevorderd om Amev bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 11.291,65, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
10 juli 2000, althans vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, onder veroordeling van Amev in de kosten van dit geding.
3.2.
Hetgeen [eiseres] aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd en het hiertegen gevoerde verweer komt in het hierna volgende voor zover nodig aan de orde.
4.
De beoordeling
4.1.
[Eiseres] heeft het volgende aan haar vordering ten grondslag gelegd. Als gevolg van het handelen van [betrokkene] heeft [eiseres] schade geleden. Deze schade bestaat uit materiële schade aan de inventaris van de huisartsenpraktijk, voor een bedrag van € 11.085,22 en schade wegens arbeidsongeschiktheid van een van de medewerkers van [eiseres], ten bedrage van € 206,43. Ingevolge de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst is Amev gehouden die schade te vergoeden.
4.2.
Amev heeft zich tegen toewijzing van de vordering verzet. Zij heeft daartoe primair aangevoerd dat de door [eiseres] geleden schade niet door de polis is gedekt. Subsidiair heeft zij zich beroepen op een in de polisvoorwaarden opgenomen vervalbeding.
De rechtbank zal in het hierna volgende allereerst op het subsidiaire verweer ingaan.
4.3.
Het vervalbeding waarop Amev zich beroept is opgenomen in artikel 10 van de polis-voorwaarden en luidt als volgt:
Heeft Amev ten aanzien van een vordering van een rechthebbende uit de polis een definitief standpunt ingenomen, hetzij door het afwijzen van de vordering, hetzij door een (aanbod van) betaling bij wijze van finale afdoening, dan vervalt ieder recht op Amev terzake van het schadegeval, waarop de vordering was gegrond, tenzij de rechthebbende binnen 1 jaar, te rekenen vanaf de dag waarop hij kennis kreeg van dit standpunt, schriftelijk aan Amev heeft bericht daarmede niet in te stemmen.
Amev stelt zich op het standpunt dat zij bij brief van 10 juli 2000 onmiskenbaar duidelijk heeft gemaakt dat zij niet tot uitkering zou overgaan, dat zij geen enkel moment op deze afwijzing is teruggekomen noch op enig moment de indruk heeft gewekt dat zij haar standpunt zou herzien. Aangezien [eiseres] niet eerder dan ongeveer 15 maanden nadien aan Amev heeft laten weten dat zij zich met het afwijzende standpunt niet kon verenigen, is ieder recht van [eiseres] terzake van het schadegeval op 15 november 1999 vervallen.
4.4.
Als vaststaand kan worden aangenomen dat de termijn van een jaar als bedoeld in artikel 10 van de door Amev gehanteerde polisvoorwaarden is verstreken, zonder dat [eiseres] Amev schriftelijk te kennen heeft gegeven dat zij zich niet met het afwijzende standpunt kon verenigen. Dit is door [eiseres] ook niet betwist. In geschil is wel of Amev in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid een beroep op dit vervalbeding toekomt. Met betrekking tot dit geschil overweegt de rechtbank als volgt.
4.5.
Vaststaat dat Amev [eiseres] in de brief van 10 juli 2000 niet heeft meegedeeld dat zij een beroep zou doen op het vervallen van aanspraken, indien [eiseres] niet binnen een jaar te kennen zou geven niet met het afwijzende standpunt van Amev in te stemmen. Amev heeft in die brief in het geheel niet op het in de polisvoorwaarden opgenomen vervalbeding gewezen. Naar het oordeel van de rechtbank had dit wel op de weg van Amev gelegen, gezien de verstrekkende gevolgen die voor [eiseres] aan het vervalbeding zijn verbonden en gelet op het feit dat [eiseres], als vezekerde niet geacht wordt op de hoogte te zijn van alle details van de verzekeringsovereenkomst. Het geven van een dergelijke waarschuwing in de brief van 10 juli 2000 zou voor Amev ook slechts een kleine moeite zijn geweest.
4.6.
De rechtbank verwerpt het standpunt Amev dat in dit geval een uitdrukkelijke waarschuwing niet nodig was, omdat [eiseres] een huisartsenpraktijk is, derhalve niet als particulier is aan te merken en bovendien werd bijgestaan door een professionele tussenpersoon en professionele rechtshulpverleners van Das Rechtsbijstand. Naar het oordeel van de rechtbank kan [eiseres], wat betreft de kennis van verzekeringsvoorwaarden, met een particulier op een lijn kan worden gesteld. [eiseres] mag dan wel beroepsmatig handelen, maar dat beroep -het uitoefenen van een huisartsenpraktijk- heeft geen enkel raakvlak met het verzekeringswezen. Daarnaast gaat de rechtbank er bij gebreke van betwisting vanuit dat -zoals [eiseres] ter comparitie heeft gesteld- ook de assurantietussenpersoon haar niet voor de vervaltermijn heeft gewaarschuwd en dat de vervaltermijn reeds was verstreken op het moment waarop Das Rechtsbijstand de zaak in behandeling kreeg. Overigens was -naar Amev ter comparitie heeft verklaard- de betreffende assurantietussenpersoon een onafhankelijk tussenpersoon, zodat deze niet als verlener van bijstand aan [eiseres] kan worden aangemerkt.
4.7.
De rechtbank oordeelt voorts dat Amev door de termijnoverschrijding van drie maanden niet, althans niet in enige mate van betekenis, is beperkt in haar mogelijkheden een onderzoek in te stellen naar de feitelijke toedracht van de schadetoebrengende gebeurtenis en de omvang van de geleden schade. Amev wordt overigens geacht een voldoende verstrekkend onderzoek naar de feitelijke toedracht te hebben ingesteld vóórdat zij haar afwijzende standpunt innam. Die feitelijke toedracht vormt in dit geval ook niet een wezenlijk punt van discussie tussen partijen. Hun geschil betreft de uitleg van een in de verzekeringsovereenkomst opgenomen bepaling.
Ook het bedrijfseconomisch belang van Amev om te weten of zij voor de betreffende schadepost al dan niet een reservering dient aan te houden, acht de rechtbank niet van zodanige betekenis dat een termijnoverschrijding van drie maanden zou moeten betekenen dat [eiseres] haar aanspraken op schadevergoeding zou moeten verliezen, te meer nu het schadebedrag, althans voor Amev, relatief gering is.
4.8.
De rechtbank oordeelt op grond van het vorenstaande en na afweging van de wederzijdse belangen van partijen, dat Amev in redelijkheid geen beroep op het vervalbeding toekomt. De rechtbank zal derhalve in het hierna volgende ingaan op het primaire verweer van Amev.
4.9.
Amev heeft zich voor haar primaire betoog beroepen op artikel 3 van de polisvoorwaarden. Dit artikel luidt -voor zover hier van belang -als volgt:
Omvang van de dekking
Artikel 3
gedekte gebeurtenissen in het gebouw
De op het polisblad omschreven zaken zijn in het op het polisblad omschreven (gedeelte van het) gebouw verzekerd tegen schade veroorzaakt door:
(…..)
n. vandalisme, gepleegd door een of meer wederrechtelijk het omschreven (gedeelte van het) gebouw binnengedrongen personen.
(…..).
Amev stelt zich op het standpunt dat ingevolge het bepaalde onder sub n. van dit artikel de door [betrokkene] toegebrachte schade niet is gedekt, a[betrokkene], het verzekerd gebouw, de huisartsenpraktijk, niet wederrechtelijk is binnengedrongen. Zij heeft immers het praktijkgebouw betreden op de daartoe geëigende wijze, door de ingang voor bezoekers en tijdens normale openstelling van de praktijk. Dat zij vervolgens -terwijl zij op rechtmatige wijze in het praktijkgebouw was- schade heeft aangericht aan inventaris en/of goederen, maakt niet dat zij daardoor "onrechtmatig binnengedrongen" is, aldus Amev.
4.10.
[Eiseres] legt dit artikel aldus uit dat de geleden schade wel door de polis wordt gedekt en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Het pand waarin de praktijk is gevestigd bestaat uit een publieke en een niet-publieke ruimte. Het publieke gedeelte bestaat uit onder meer de hal, de wachtkamer en het toilet. Het niet-publieke gedeelte bestaat uit onder meer de assistenten- en koffiekamer. Op de afgesloten deuren van deze laatste ruimten is dat aangegeven door bordjes met bijvoorbeeld de tekst: "assistente". [Betrokkene] heeft zich, nadat haar was geweigerd zich als patiënte te doen inschrijven, zonder toestemming en met geweld de toegang verschaft tot het niet-publieke gedeelte, te weten de assistenten- en koffiekamer, heeft daar een huisarts en een assistente bedreigd met een mes en vernielingen aangericht. Aldus is [betrokkene] wederrechtelijk een gedeelte van het verzekerde gebouw, te weten het niet-publieke gedeelte van de praktijk, binnengedrongen. Derhalve valt de door [betrokkene] toegebrachte schade, gelet op de tussen haakjes geplaatste toevoeging in artikel 3 van de polisvoorwaarden, onder de dekking van de verzekering.
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat haar praktijk is onderverdeeld in een gedeelte dat voor het publiek toegankelijk is en een niet- publiek gedeelte dat slechts door medewerkers van [eiseres] of met uitdrukkelijke toestemming van die medewerkers mag worden betreden. Als onvoldoende betwist kan voorts worden aangenomen dat deze tweedeling voor bezoekers kenbaar was door de aanwezigheid van een balie of door op deuren geplaatste bordjes. Evenmin is betwist dat [betrokkene] geen toestemming had de niet-publieke ruimte van de huisartsenpraktijk van [eiseres] binnen te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank kan haar handelen derhalve worden aangemerkt als wederrechtelijk binnendringen van het niet-publieke gedeelte van de praktijk.
4.12.
De rechtbank verwerpt het betoog van Amev dat artikel 3 van de polis slechts zo kan worden uitgelegd dat alleen dekking bestaat indien het wederrechtelijk binnendringen ziet op het gebouw, dat op het polisblad is vermeld, in dit geval de huisartsenpraktijk, en niet op een specifiek gedeelte daarvan. De in artikel 3 geplaatste haakjes met daarin de woorden "gedeelte van het" wijzen erop dat het wederrechtelijk binnendringen ook zou kunnen zien op een gedeelte van het verzekerde gebouw. Anders dan Amev heeft aangevoerd is het naar het oordeel van de rechtbank niet vanzelfsprekend dat de tussen haakjes geplaatste toevoeging alleen betrekking zou kunnen hebben op een situatie waarbij de verzekering alleen zou zien op een gedeelte van een gebouw. De door [eiseres] gegeven uitleg is evenzeer verdedigbaar. Nu, ingevolge de zogenoemde contra proferentemregel een onduidelijkheid in een door een professionele verzekeraar opgestelde polisvoorwaarde voor rekening dient te komen van de verzekeraar, vloeit uit het vorenstaande voort dat artikel 3 sub n. van de polisvoorwaarden in dit geval in het nadeel van Amev dient te worden uitgelegd.
4.13.
Amev heeft ter comparitie nog betoogd dat ook uit de in artikel 3 sub n. gebruikte term "vandalisme" volgt dat de door [betrokkene] toegebrachte schade niet gedekt is, omdat onder "vandalisme" volgens Amev moet worden verstaan het zonder motief aanbrengen van vernielingen, terwijl [betrokkene] wel een motief had, gelegen in de weigering haar als patiënt te doen inschrijven. De rechtbank verwerpt ook dit betoog. Niet valt in te zien waarom het hand[betrokkene] niet onder de term "vandalisme" kan worden gebracht. In de brief van 10 juli 2000 gebruikt Amev zelf ook die term, waar zij doelt op het handelen van [betrokkene].
4.14.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de door [betrokkene] toegebrachte materiële schade ingevolge artikel 3 van de polisvoorwaarden gedekt is door de verzekering. Amev is derhalve gehouden [eiseres] die schade te vergoeden.
4.15.
De rechtbank oordeelt voorts dat [eiseres] de door haar gevorderde materiële schade, met het in het geding brengen van de facturen waarbij de kosten voor reparatie in rekening zijn gebracht, voldoende heeft onderbouwd. Amev heeft die schade onvoldoende gemotiveerd betwist. Het gevorderde bedrag van € 11.085,22 aan materiële schade zal derhalve worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente zal eveneens worden toegewezen over dit bedrag, vanaf 10 juli 2000.
4.16.
De door [eiseres] gevorderde schade vanwege arbeidsongeschiktheid van een van haar medewerkers zal worden afgewezen, nu deze schade -zoals Amev terecht heeft gesteld- niet onder de dekking van de verzekering valt.
4.17.
Amev zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] gevallen.
5.
De beslissing
De rechtbank:
5.1.
veroordeelt Amev om aan [eiseres] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen het bedrag van € 11.085,22, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juli 2000;
5.2.
veroordeelt Amev in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiseres] gevallen en begroot deze op € 333,20 voor verschotten en € 780,-- voor salaris procureur;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 25 februari 2004.
w.g. griffier w.g. rechter