2.4 Verzoekster is in mei 2001 opgericht ten behoeve van activiteiten op het gebied van het praktijkgericht onderzoek voor patiënten- en consumentenorganisaties; daarbij was het voornemen om in een periode van vijf jaar een drietal programma’s te ontwikkelen en uit te voeren, te weten technische assistentie bij onderzoeksvragen van patiëntenorganisaties, financiering van een aantal kortlopende onderzoeken en verbreding van het patiëntenperspectief bij onderzoek en onderzoeksfinanciering.
Het Patiëntenfonds, rechtsvoorganger van Stichting Fonds PGO, heeft voor de uitvoering van deze programma’s voor een periode van vijf jaar een bedrag gereserveerd op zijn begroting en verzoekster in de gelegenheid gesteld jaarlijks een subsidieaanvraag voor een bijdrage in de exploitatielasten, onderbouwd met een werkplan en een begroting, in te dienen.
Na een startsubsidie voor de activiteiten tot 2001 heeft verweerder in 2001 en 2002 jaarlijks aan verzoekster subsidie verleend. Bij het besluit van 7 maart 2003 heeft verweerder naar aanleiding van de aanvraag voor 2003, aan verzoekster subsidie verleend met inachtneming van de door verzoekster ingediende begroting, en daarbij onder meer het volgende meegedeeld:
“Wij hebben geconstateerd dat uw werkplan 2003 in het verlengde ligt van uw werkplan 2002 en als zodanig een goede uitwerking is van onze in het bestuurlijk overleg van 11 juni 2002 gemaakte afspraken. Aan de andere kant hebben we in het hiervoor genoemde overleg van 12 februari jl. gezamenlijk moeten concluderen dat een aantal zaken in 2002 (nog) niet tot de afgesproken productie hebben geleid (help desk en praktijkgerichte onderzoeken) respectievelijk ook weer in 2003 op de rol staan (website, database en kennisspel). Tegen deze achtergrond is op 12 februari jl. afgesproken dat PatiëntenPraktijk in de periode maart-april 2003 extern te laten evalueren. Deze tussentijdse evaluatie zal geschieden langs de in de notitie “Verantwoord investeren in praktijkgericht onderzoek voor patiënten / consumentenorganisaties geformuleerde meetpunten voor succes voor de PatiëntenPraktijk. Een eerste opzet van het evaluatieonderzoek hebben wij u inmiddels doen toekomen. Zoals op 11 februari 2003 met de heren P. Kleingeld en J. van der Baard besproken is, is een belangrijke reden om de evaluatie op zeer korte termijn te starten dat dit de mogelijkheid biedt om de resultaten te betrekken bij onze besluitvorming over de continuering van het subsidie aan uw organisatie in het jaar 2004.“
In augustus 2003 is het rapport “Tussentijdse evaluatie van de Stichting PatiëntenPraktijk” uitgebracht. In dit rapport is ten aanzien van de drie door verzoeksters uitgevoerde programma’s, samengevat, het volgende geconcludeerd:
- programma 1 loopt redelijk goed, maar moet zich nog sterker dan voorheen gaan richten op technische ondersteuning, uitwisseling van ervaringen en toegankelijkheid en praktische relevantie van materiaal;
- programma 2 heeft onvoldoende opgeleverd en moet opnieuw geformuleerd worden. Advisering ten aanzien van onderzoeksvoorstellen en advisering over het goedkeuringsproces moet van elkaar gescheiden worden. De kwaliteit van de gerealiseerde adviezen/ondersteuning is moeilijk meetbaar vanwege het geringe volume en weinig helder geformuleerde uitgangspunten. Herstel van de relatie tussen PatiëntenPraktijk en Stichting Fonds PGO binnen de huidige organisatievorm is in de ogen van deze evaluatie een moeilijk te vervullen, voorwaarde;
- programma 3 kent successen en terugslagen. Conceptueel zijn successen geboekt bij de verheldering van het begrip patiëntenperspectief, operationeel is het rendement niet groot. De impact van het programma op bestaand onderzoek en vergroting van aandacht voor dan wel mede uitgaan van het patiëntenperspectief is gering.
In een overleg tussen bestuurders en vertegenwoordigers van verweerder en verzoekster op 20 augustus 2003 is het evaluatierapport besproken; verzoekster heeft na dat gesprek nog een schriftelijke reactie op het rapport aan verweerder gestuurd.
Bij het besluit van 29 augustus 2003 heeft verweerder, na de constatering dat de in het werkplan 2002 voorgenomen activiteiten slechts ten dele waren uitgevoerd, “bij wijze van uitzondering” de subsidie voor het jaar 2002 overeenkomstig de gegevens in de jaarrekening van verzoekerster vastgesteld.
Bij brief van 30 september 2003 heeft verweerder vervolgens het voornemen kenbaar gemaakt een eventuele aanvraag om subsidie (voor het jaar 2004) in principe niet te honoreren, omdat verzoeksters organisatie niet doelmatig en niet doeltreffend functioneert. Daarbij is verwezen naar de van aanvang af zich voordoende problemen met subsidiering, het in 2001 en 2002 ten dele uitvoeren van voorgenomen activiteiten en de volgens verweerder door verzoekster “niet ten principale” betwiste belangrijkste conclusies van het evaluatierapport.