Reg. nr.: SBR 03/334
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiseres],
wonende te Utrecht,
e i s e r e s,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
v e r w e e r d e r.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 januari 2003, waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 17 oktober 2002 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat 4 uur en 37 minuten op haar uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) zal worden gekort.
Het geding is - gevoegd met de procedure SBR 03/335 - behandeld ter zitting van 21 januari 2004, waar eiseres zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Bek, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Apeldoorn. Verweerder is met voorafgaand bericht van verhindering niet verschenen.
Feiten
Eiseres is sinds 1980 werkzaam bij de Stichting Katholiek Basisonderwijs te Mill, laatstelijk voor 13 uur en 50 minuten per week.
Van 7 januari 2002 tot 20 juli 2002 is zij daarnaast werkzaam geweest bij de Stichting Katholiek Primair Onderwijs te Nieuwegein voor 17 uur per week. Na afloop van dit dienstverband heeft verweerder eiseres met ingang van 22 juli 2002 een WW-uitkering toegekend, gebaseerd op het arbeidspatroon van eiseres van gemiddeld 17 uur per week. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft eiseres daarnaast per 22 juli 2002 op grond van het Besluit bovenwettelijke werkloosheidsregeling voor onderwijspersoneel primair en voortgezet onderwijs en educatie en beroepsonderwijs (BBWO) een bovenwettelijke uitkering naast de WW-uitkering toegekend, eveneens gebaseerd op het arbeidspatroon van eiseres van gemiddeld 17 uur per week.
Per 2 september 2002 heeft eiseres een tijdelijke aanstelling tot 1 augustus 2003 gekregen bij het Bestuur Commissie Openbaar Basisonderwijs Nieuwegein voor 4 uur en 37 minuten per week. Bij het besluit van 17 oktober 2002 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat in verband met deze werkzaamheden 4 uur en 37 minuten op haar WW-uitkering en haar bovenwettelijke BBWO-uitkering zal worden gekort.
Eiseres heeft tegen dit besluit tijdig bezwaar aangetekend. Zij heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid haar bezwaarschrift op een hoorzitting mondeling toe te lichten.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunten van partijen
Eiseres heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat op haar WW-uitkering geen urenkorting had moeten plaatsvinden, maar dat op grond van artikel 35 van de WW 70% van de nieuwe inkomsten op de WW-uitkering in mindering had moeten worden gebracht, nu zij minder dan 5 uur en minder dan de helft van 17 uur bij het Bestuur Commissie Openbaar Basisonderwijs Nieuwegein is gaan werken. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding.
Verweerder heeft zich in beroep op het standpunt gesteld dat artikel 35 van de WW niet van toepassing is, omdat het totale aantal uren dat eiseres per week werkt meer dan vijf uur is. Verweerder telt daarbij tevens de 13 uur en 50 minuten mee die eiseres werkt bij de Stichting Katholiek Basisonderwijs te Mill.
Toepasselijk recht
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos de werknemer die:
a. ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van zijn loon over die uren; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer niet langer werkloos is.
In het vierde lid, aanhef en onder a, is bepaald dat op grond van het eerste lid, onderdeel b, het recht op uitkering gedeeltelijk eindigt indien de werknemer al dan niet opeenvolgend ten minste vijf of de helft van zijn arbeidsuren arbeid als werknemer verricht en nog een verlies aan arbeidsuren resteert van ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren, bedoeld in artikel 16.
In artikel 35 van de WW is bepaald dat, indien de werkloze werknemer arbeid als werknemer gaat verrichten gedurende minder dan vijf en minder dan de helft van de arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, de uitkering wordt verminderd met 70% van hetgeen hij met die arbeid verdient.
Beoordeling van het geschil
In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder terecht het besluit heeft gehandhaafd om met toepassing van artikel 20, vierde lid, onder a, van de WW 4 uur en 37 minuten op de WW-uitkering van eiseres te korten of dat verweerder artikel 35 van de WW had moeten toepassen en de uitkering van eiseres had moeten verminderen met 70% van hetgeen zij in haar nieuwe dienstbetrekking verdient.
De rechtbank overweegt in dit verband dat artikel 35 van de WW van toepassing is indien de werkloze werknemer arbeid als werknemer gaat verrichten gedurende minder dan vijf en minder dan de helft van de arbeidsuren, bedoeld in artikel 16.
Uit de woorden 'gaat verrichten' kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat hierbij alleen de nieuw gewerkte uren van belang zijn. Dit betekent dat hierbij niet worden meegeteld de uren die de werknemer voor en na de toekenning van de WW-uitkering in een ander dienstverband gewerkt heeft. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de 13 uur en 50 minuten per week die eiseres werkzaam is bij de Stichting Katholiek Basisonderwijs te Mill ook niet hebben meegeteld voor de WW-uitkering die met ingang van 22 juli 2002 aan eiseres is toegekend.
Aangezien het dienstverband bij het Bestuur Commissie Openbaar Basisonderwijs Nieuwegein dat eiseres na de toekenning van de WW-uitkering heeft aanvaard slechts 4 uur en 37 minuten bedraagt, is artikel 35 van de WW in dit geval van toepassing. Verweerder had de WW-uitkering van eiseres moeten korten met 70% van de inkomsten uit dit dienstverband. Het bestreden besluit kan derhalve niet in stand blijven.
Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank overweegt in dit verband dat het beroepschrift van eiseres tevens was gericht tegen een besluit inzake de bovenwettelijke BBWO-uitkering van 7 januari 2003. Bij dit besluit is het bezwaar van eiseres tegen het besluit van het Uwv van 17 oktober 2002 ongegrond verklaard, voor zover daarbij 4 uur en 37 minuten op de BBWO-uitkering van eiseres is gekort. Het beroep van eiseres tegen dit besluit is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer SBR 03/335. Ter zitting zijn de beroepen van eiseres tegen de twee besluiten van 7 januari 2003 gevoegd behandeld. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om samenhangende zaken die op grond van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht in het kader van de veroordeling van verweerder in de kosten van de aan eiseres verleende rechtsbijstand als één zaak moeten worden beschouwd.
Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt van € 322,- voor het beroepschrift, 1 punt van € 322,- voor het verschijnen ter zitting x wegingsfactor 1). Aangezien de twee besluiten door verschillende verweerders zijn genomen, ziet de rechtbank aanleiding om het Uwv en de Staat der Nederlanden ieder voor de helft, derhalve voor € 322,-, in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het door eiseres gedane verzoek om schadevergoeding ex artikel 8:73 van de Awb, overweegt de rechtbank dat verweerder door het nemen van het bestreden besluit onrechtmatig heeft gehandeld jegens eiseres, als gevolg waarvan eiseres schade heeft geleden, terwijl niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan dit onrechtmatig handelen niet aan verweerder zou mogen worden toegerekend.
Nu niet is gebleken van bedoelde bijzondere omstandigheden rust op de rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid het onrechtmatige besluit is genomen de plicht tot vergoeding van de schade die eiseres lijdt als gevolg van dat besluit. De rechtbank ziet daarom aanleiding het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente van het bedrag van de aan eiseres na te betalen WW-uitkering, over de tijd dat verweerder met de betaling hiervan in verzuim is geweest.
De rechtbank beslist als volgt.
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
draagt verweerder op om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen,
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 29,- aan haar vergoedt, te betalen door het Uwv,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van € 322,-, te betalen door het Uwv,
veroordeelt het Uwv tot het betalen van schadevergoeding als hierboven aangegeven.
Aldus vastgesteld door mr. M.P. Gerrits-Janssens, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2004.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. M. Sparling mr. M.P. Gerrits-Janssens
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.