ECLI:NL:RBUTR:2004:AP1316

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 februari 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04/0860 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. R. in 't Veld
  • A. Heijboer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor vergoeding pruik bij transseksualiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 26 februari 2004 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een man die in transitie is naar vrouw, had een aanvraag ingediend voor vergoeding van een pruik ter waarde van € 600,- in afwachting van de levering van een maat haarwerk van € 1.695,-. De aanvraag werd afgewezen door verweerster, Agis Zorgverzekeringen, omdat er geen medische verklaring was overgelegd die de noodzaak voor de pruik onderbouwde. Verzoeker was onder behandeling van het genderteam van het VU Medisch Centrum en had sinds oktober 2003 een hormonale behandeling ondergaan. Het genderteam had aangegeven dat verzoeker zich in de gewenste geslachtsrol moest presenteren, maar zonder de pruik zou hij herkenbaar blijven als man, wat het slagen van de 'real-life' test zou belemmeren.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de aanvraag niet voldeed aan de voorwaarden van de Regeling hulpmiddelen 1996, die vereist dat een aanvraag wordt ondersteund door een indicatie van een huisarts of medisch specialist. Verweerster had bovendien gesteld dat de medische noodzaak niet was vastgesteld, omdat de aanvraag niet was voorzien van een door een arts afgegeven indicatie. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was voor het treffen van een voorlopige voorziening, omdat verzoeker niet had aangetoond dat hij voldeed aan de vereisten voor vergoeding van de pruik. De rechter benadrukte dat het juridische geslacht van verzoeker het uitgangspunt blijft bij de beoordeling van de aanvraag, wat in deze situatie nadelig was voor verzoeker.

De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en betreft de afwijzing van een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil over de vergoeding van een pruik. De voorzieningenrechter wees het verzoek af en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling van verweerster in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nr. SBR 04/0035 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te Utrecht,
verzoeker,
en
O.W.M. Agis Zorgverzekeringen u.a., gevestigd te Amersfoort
verweerster.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerster van 8 december 2003 waarbij de aanvraag van verzoeker om in aanmerking te komen voor vergoeding van een pruik is afgewezen.
1.2 Het verzoek is op 13 februari 2004 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door C.C.J. Splint en W. van der Burgt, beiden werkzaam bij Agis Zorgverzekeringen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Met een aanvraag van 6 november 2003 heeft verzoeker verzocht om in aanmerking te komen voor vergoeding van confectie haarwerk voor een bedrag van € 600,- in afwachting van de levering van maat haarwerk(en) van € 1.695,-.
Verzoeker is van man naar vrouw transseksueel en is onder behandeling van het genderteam van het VU medisch centrum te Amsterdam. Sedert oktober 2003 vindt er bij verzoeker een hormonale behandeling plaats ter aanpassing van het lichaam aan de vrouwelijke geslachtsrol. Dit is, aldus het genderteam, de start van de zogenoemde 'real-life' test, de periode waarin het genderteam van verzoeker eist dat hij zich presenteert in de gewenste geslachtsrol, in dit geval als vrouw. Verzoeker stelt zonder de pruik herkenbaar te zullen blijven als man, waardoor het slagen van de 'real-life' test en het hiermee samenhangende reïntegratietraject wordt geblokkeerd.
2.5 Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Ziekenfondswet hebben de verzekerden ter voorziening in hun geneeskundige verzorging aanspraak op hulpmiddelen.
De aanspraak op hulpmiddelen omvat op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder k, van de Regeling hulpmiddelen 1996 (hierna: de Regeling) de verschaffing van een te allen tijde adequaat functionerend hulpmiddel, bestaande uit pruiken als aangegeven in artikel 17.
In artikel 17 van de Regeling is het volgende bepaald:
'1. De in artikel 2, eerste lid, onder k, bedoelde middelen zijn haarwerken ter gehele of gedeeltelijke vervanging van het hoofdhaar.
2. De aanspraak op de in het eerste lid bedoelde middelen bestaat indien de verzekerde van een blijvende of langdurige, gehele of gedeeltelijke kaalhoofdigheid zodanige psychische bezwaren ondervindt, dat het gebruik van haarwerk redelijkerwijs is aangewezen.
3. Indien de aanschaffingskosten van hulpmiddelen als bedoeld in het eerste lid, hoger zijn dan € 257,00, is de verzekerde een bijdrage verschuldigd ter grootte van het verschil tussen de aanschaffingskosten en dat bedrag.'
2.6 Verweerster heeft in aanvulling op de Regeling nadere voorwaarden gesteld in het Reglement Hulpmiddelen 2003.
Volgens hoofdstuk III van het Reglement omvat de aanspraak op hulpmiddelen de verschaffing van een te allen tijde adequaat functionerend hulpmiddel in eigendom of in bruikleen, bestaande uit onder meer haarwerken ter gehele of gedeeltelijke vervanging van het hoofdhaar.
Op grond van hoofdstuk IV van het Reglement worden haarwerken in eigendom verstrekt.
Op grond van hoofdstuk V van het Reglement dient vooraf toestemming te worden gevraagd door middel van het indienen van een gemotiveerde aanvraag van de huisarts en/of behandelend specialist.
Voor pruiken geldt een eigen bijdrage, aldus hoofdstuk VII van het Reglement.
In het Reglement Hulpmiddelen 2002 is onder 7.12 onder meer het volgende gesteld:
'Voor verstrekking van een pruik is vooraf toestemming van Anova vereist. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een schriftelijke toelichting van uw behandelend arts. Wanneer het een aanvraag voor een reserve-exemplaar betreft dient de noodzaak hiertoe schriftelijk te worden toegelicht. Er geldt een maximale vergoeding, zie hiervoor de bijlage 'Maximale vergoedingen en eigen bijdragen hulpmiddelen.'
2.7 In het bestreden besluit heeft verweerster de weigering om tot vergoeding van een pruik over te gaan gebaseerd op de overweging dat de op de aanvraag vermelde indicatie niet aan de in artikel 17 van de Regeling en artikel 7.12 van het Reglement Hulpmiddelen 2002 opgenomen voorwaarden voldoet.
Ter zitting is in aanvulling daarop door verweerster gesteld dat de aanvraag van verzoeker niet was voorzien van een door een huisarts of een medisch specialist gestelde indicatie. De bij de aanvraag gevoegde verklaring van een medisch consultant van Laser Aesthetic wordt door verweerster niet als zodanig geaccepteerd, omdat een medisch consultant naar het oordeel van verweerster geen arts is. De medische noodzaak is derhalve, aldus verweerster, niet vastgesteld.
Ook indien de aanvraag van verzoeker alsnog zou worden voorzien van een door de behandelend medische specialist gestelde indicatie, zal dit evenwel, aldus verweerster, niet tot het door verzoeker gewenste resultaat leiden, aangezien verzoeker juridisch (nog) een man is en het voor een man niet ongebruikelijk is dat hij kaalhoofdig is.
Als iemand als vrouw staat geregistreerd en er is een medische indicatie gesteld, dan wordt wel een vergoeding voor een pruik verstrekt, aldus verweerster ter zitting, aangezien het voor een vrouw niet gebruikelijk is dat zij kaalhoofdig is.
Bij de uitvoering van de Regeling is het juridische geslacht het uitgangspunt, zodat de Regeling niet voorziet in de situatie als die van verzoeker.
2.8 Gelet op de beschikbare gedingstukken, is de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken dat de aanvraag van verzoeker is voorzien van een door een arts afgegeven indicatie. In dit verband wordt opgemerkt dat door verzoeker ook niet is weersproken dat de medisch consultant van Laser Aesthetic geen arts is.
Om die reden mocht verweerster naar voorlopig oordeel overgaan tot afwijzing van het verzoek omdat niet is voldaan aan de in de Regeling opgenomen voorwaarde dat de aanvraag wordt gemotiveerd door de huisarts en/of de behandelend medisch specialist en uit die motivering blijkt dat verzekerde van de kaalhoofdigheid zodanige psychische bezwaren ondervindt dat het gebruik van een haarwerk redelijkerwijs is aangewezen.
Dat verweerster in haar besluit, zoals ter zitting ook is aangegeven, abusievelijk heeft verwezen naar het Reglement Hulpmiddelen 2002 in plaats van het Reglement Hulpmiddelen 2003 doet aan dit oordeel niet af, omdat dit gebrek in de bezwaarfase kan worden geheeld.
2.9 Het vorenstaande laat evenwel onverlet dat de voorzieningenrechter voorshands vraagtekens zet bij het door verweerster ter zitting geuite, onder 2.7 weergegeven, standpunt dat - ook indien verzoeker alsnog een door zijn huisarts of medisch specialist opgestelde toereikende indicatie overlegt - het juridische geslacht van verzoeker het uitgangspunt blijft bij de beoordeling van de aanvraag van vergoeding van een pruik. Het is in de onderhavige procedure niet gebleken dat dit standpunt is gebaseerd op geldende regelgeving en gaat voorbij aan het gegeven dat verzoeker een verklaring van het genderteam van het VU Medisch Centrum, gedateerd 17 juni 2003, heeft overgelegd waaruit blijkt dat bij verzoeker de diagnose transseksualiteit van man naar vrouw is vastgesteld.
2.10 Gelet op het vorenstaande bestaat thans, gelet op het ontbreken van een medische verklaring ter ondersteuning van eisers aanvraag, geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr.drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2004.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: