RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een
voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te Utrecht,
verzoeker,
O.W.M. Agis Zorgverzekeringen U.A., gevestigd te Amersfoort,
verweerster.
____________________________________________________________________________________
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerster van 8 december 2003 waarbij de aanvraag van verzoeker om in aanmerking te komen voor vergoeding van een pruik is afgewezen.
1.2 Het verzoek is op 28 april 2004 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door C.C.J. Splint en W. van der Burgt, beiden werkzaam bij Agis Zorgverzekeringen.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerster tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Ter zake van het bestreden besluit heeft verzoeker reeds eerder een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank. Met bijgevoegde uitspraak van 26 februari 2004, nr. SBR 04/0035 VV, is dat verzoek afgewezen.
Op 23 maart 2004 heeft verzoeker opnieuw een verzoek ingediend onder overlegging van - onder meer - een brief van 15 maart 2004 van Prof.dr. L.J.G. Gooren, internist/endocrinoloog en bijzonder hoogleraar in de Transseksuologie aan de VU in Amsterdam, gericht aan verweerster. Door genoemde arts is de volgende verklaring opgesteld.
'(...)
Bij het genderteam is onder behandeling uw verzekerde [verzoeker], geboren [geboortedatum] en wonende te Utrecht (uw registratienummer [nummer]) i.v.m. transseksualiteit van man naar vrouw.
Na de eerste diagnostische fase (gesprekken en testen bij een psycholoog) is er sinds oktober 2003 op indicatie van onze afdeling Medische Psychologie een aanvang gemaakt met de hormonale therapie ter aanpassing van het lichaam aan de vrouwelijke geslachtsrol. Dit is de start van de zogenaamde 'real-life' test, de periode waarin wij van patiënt eisen te gaan leven in de nieuwe geslachtsrol.
Een groot probleem echter is het hoofdhaar. Er is duidelijk sprake van alopecia.
Patiënt is absoluut aangewezen op het dragen van een pruik of een ander haarwerk om als vrouw in de maatschappij te functioneren.
Derhalve verzoeken wij u patiënt een financiële tegemoetkoming in deze te verstrekken.
Wij zijn altijd bereid de situatie toe te lichten.
(...)'
2.5 Ter zitting heeft verzoeker desgevraagd aangegeven dat zijn grief ter zake van de beëindiging van de ontharingsbehandeling en zijn verzoek om schadevergoeding in het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening buiten behandeling kunnen worden gelaten.
Aan de hand van een nieuwe aanvraag voor een ontharingsbehandeling zal door verweerster een besluit worden genomen, waarna verzoeker - indien hij daartoe aanleiding ziet - daartegen bezwaar kan aantekenen en zich alsnog tot de voorzieningenrechter kan wenden.
Het door verzoeker gedane verzoek om schadevergoeding dient te worden opgevat als een verzoek om een zuiver schadebesluit. Het ligt op de weg van verweerster om ter zake van dat verzoek nu een besluit te nemen, waarna verzoeker daartegen - desgewenst - rechtsmiddelen kan aanwenden.
2.6 Met betrekking tot de hier in geding zijnde pruik is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat uit de door verzoeker overgelegde en hiervoor weergegeven verklaring van 15 maart 2004 van Prof. Gooren in combinatie met de verklaring van het genderteam van 17 juni 2003 en de verklaring van 14 augustus 2003 van P. van Ispelen, naar ter zitting is gebleken als arts werkzaam bij Laeser aesthetic te Haarlem, blijkt dat verzoeker is aangewezen op het gebruik van een haarwerk. Van verzoeker wordt in de thans aan de orde zijnde periode van de reallife-test immers geëist te gaan leven in de nieuwe vrouwelijke geslachtsrol, hetgeen vanwege de duidelijk aanwezige kaalhoofdigheid en de daarmee gepaard gaande verwijzing naar het (nog steeds) man zijn, zonder pruik niet of nauwelijks mogelijk is. Met deze verklaringen is naar het oordeel van de voorzieningenrechter de medische noodzaak van de gevraagde verstrekking dan ook voldoende komen vast te staan. De voorzieningenrechter heeft bij dit oordeel tevens betrokken de verklaring van J. Termaat, REA-arts, van 16 juli 2001, waarin deze verklaart dat het te volgen behandeltraject voor de geslachtsverandering van verzoeker en de resultaten daarvan, bepalend zijn voor verzoekers uiteindelijke herstel.
Tegenslagen in dit traject kunnen hem doen terugvallen in zijn oude depressieve ziektebeeld, aldus de REA-arts. De voorzieningenrechter acht hiermee eveneens bevestigd dat er sprake is van psychische bezwaren waarbij het gebruik van een pruik redelijkerwijs is aangewezen.
Van het ter zitting - opnieuw - door verweerster ingenomen standpunt dat het juridische geslacht van verzoeker het uitgangspunt blijft bij de beoordeling van de aanvraag van vergoeding van een pruik, is niet gebleken dat dit is gebaseerd op de ter zake geldende regelgeving zoals weergegeven in de uitspraak met nr. SBR 04/0035. Verweerster heeft haar standpunt ook in de onderhavige procedure niet op enigerlei wijze nader gemotiveerd.
2.7 Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand kan houden, zodat er aanleiding is dat besluit te schorsen.
Bij de voorbereiding van de door verweerster te nemen beslissing op bezwaar dient verweerster de onderhavige uitspraak te betrekken en zonodig - in het geval van een reeds uitgebracht, afwijzend advies van dit college - opnieuw het College voor zorgverzekeringen te raadplegen, gelet op de coördinerende rol van dat college bij de advisering op juridisch en medisch-inhoudelijk gebied.
2.8 Voor het treffen van een voorlopige voorziening, in de zin van een opdracht aan verweerster om verzoeker in aanmerking te laten komen voor vergoeding van een pruik, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter thans geen reden. Ter zitting is namelijk gebleken dat verweerster, weliswaar per abuis, aan Hairmasters Pelatti een vergoeding heeft verstrekt voor een pruik ten behoeve van verzoeker, welke pruik ook aan verzoeker is geleverd. De voorzieningenrechter gaat er van uit dit vooralsnog, in afwachting van de nieuw te nemen beslissing op verzoekers bezwaar, een voldoende oplossing biedt om als vrouw in de maatschappij te kunnen functioneren.
2.9 Gezien het vorenstaande is er aanleiding om verweerster te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. Van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, is de voorzieningenrechter evenwel niet gebleken.
2.10 Derhalve wordt als volgt beslist.
3.1 schorst het besluit van 8 december 2004 tot zes weken na verzending van de te nemen beslissing op het bezwaar van verzoeker;
3.2 bepaalt dat het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 31,- aan hem wordt vergoed;
3.3 wijst Agis Zorgverzekeringen U.A. aan als de rechtspersoon die het onder 3.2 genoemde bedrag dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. V.M.M. van Amstel, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2004.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. V.M.M. van Amstel
Afschrift verzonden aan partijen op: