3.
Het geschil en de beoordeling
3.1.
Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding en de akte houdende wijziging van eis. Samengevat houdt de daarin weergegeven vordering in dat de voorzieningenrechter gedaagden op straffe van een dwangsom zal gebieden om, ter uitvoering van de voorlopige maatregel van de CBZ:
- ten gunste van eisers af te zien van het gebruik en het beheer van het kerkgebouw en het verenigingsgebouw, anders dan als voorzien in de voorlopige maatregel;
- zorg te dragen voor overdracht aan eisers van (het beheer over) de eigendommen van de Hervormde Gemeente en de Diaconie van de Hervormde Gemeente, waaronder de administratie, registers, bankrekeningen en sleutels.
3.2.
Aan hun vordering hebben eisers primair de door de CBZ getroffen voorlopige maatregel ten grondslag gelegd. Daarnaast hebben eisers hun vordering mede doen steunen op hun stelling dat zij de Hervormde Gemeente c.q. de Diaconie van de Hervormde Gemeente zijn. Zij beroepen zich aldus op hun eigendomsrecht respectievelijk bestuursbevoegdheid.
3.3.
Gedaagden hebben de bevoegdheid van de CBZ tot het uitvaardigen van de onderhavige voorlopige maatregel betwist. De vraag of de CBZ bevoegd was tot het treffen van de onderhavige maatregel is echter voor het geschil tussen partijen niet van doorslaggevende betekenis. Gedaagden hebben besloten de NHK niet te volgen in de PKN. Daaruit vloeit voort dat gedaagden niet aan de kerkorde van de PKN gebonden zijn en gedaagden mitsdien door de voorlopige maatregel van CBZ niet rechtstreeks gebonden kunnen worden.
3.4.
Van doorslaggevend belang voor het geschil tussen partijen is wie de eigenaar is van de goederen die toebehoren aan de Hervormde Gemeente in Blauwkapel-Groenekan dan wel aan de Diaconie van de Hervormde Gemeente in Blauwkapel-Groenekan. Zowel de
Herstelde Gemeente als de PKN-Gemeente stellen de Hervormde Gemeente te zijn. Eisers beroepen zich hierbij op de kerkorde van de NHK, de HKO en, sinds de fusie, op de kerkorde van de PKN, de PKO. Gedaagden stellen zich echter op het standpunt dat de fusie nietig is en beroepen zich voorts op het feit dat de meerderheid van de leden van de (kerkenraad van de) Hervormde Gemeente thans tot de Herstelde Gemeente behoort. Het subsidiaire standpunt van gedaagde houdt in dat in ieder geval sprake is van medeeigendom, aangezien sprake zou zijn van een kerkscheuring op plaatselijk niveau.
3.5
Voor de beantwoording van de vraag die partijen verdeeld houdt stelt de voorzieningenrechter voorop dat kerkgenootschappen en hun zelfstandige onderdelen, worden geregeerd door hun eigen statuut. Als vaststaand kan worden aangenomen dat de NHK, de GNK en de ELK blijkens de notariële akte van fusie een juridische fusie hebben beoogd met overgang onder algemene titel van het vermogen van de betreffende drie landelijke kerken naar de PKN. Vaststaat tevens dat het besluit tot fusie met de vereiste tweederde meerderheid door de generale synode van de NHK is genomen en dat de door bezwaarde gemeenten en kerkleden daartegen ingebrachte bezwaren door de kerkelijke rechter zijn verworpen. De voorzieningenrechter beschouwt dit als een gegeven. Gedaagden hebben in deze procedure onvoldoende gesteld om te oordelen dat de fusie in strijd zou zijn met het statuut van de NHK of dat het besluitvormingsproces dat tot de fusie heeft geleid niet conform de interne regels van de NHK heeft plaatsgevonden. Voor zover de bezwaren van gedaagden tegen de fusie gelegen zijn op het gebied van geloof en belijdenis merkt de voorzieningenrechter op dat de burgerlijke rechter daarin niet mag treden. Dat de fusie in strijd zou zijn met de wet is vooralsnog evenmin gebleken. De omstandigheid dat titel 7 van boek 2 BW niet op kerkgenootschappen van toepassing is verklaard is daarvoor onvoldoende. Dit noopt immers niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat kerkgenootschappen niet zouden kunnen fuseren, analoog aan die titel. Uit het vorenstaande volgt dat er vooralsnog vanuit dient te worden gegaan dat de fusie het beoogde rechtsgevolg teweeg heeft gebracht.
3.6.
Vaststaat tevens dat de generale synode van de NHK met het aanvaarden van het rapport "Om de eenheid en heelheid van de kerk" de hervormde kerkorde aldus heeft uitgelegd dat de hervormde gemeenten, ook al hebben zij eigen rechtspersoonlijkheid, onderdelen zijn van de NHK. Uit het rapport volgt dat een gemeente zich als zodanig niet van de HKN kan losmaken en dat slechts individuele leden kunnen bedanken voor het lidmaatschap. Daaruit volgt tevens dat een hervormde gemeente na de fusie automatisch onderdeel van de PKN wordt, ook wanneer een groot aantal gemeenteleden zich, voor of na de fusie, afscheidt van de NHK. Deze door de synode aanvaarde uitleg van de HKO is door de kerkelijke rechter gesanctioneerd.
Vaststaat tevens dat de synode van de NHK bij besluit van 13 december 2002 een nieuwe kerkorde, de PKO, heeft vastgesteld en dat deze PKO met daarbij behorende ordinanties en overgangsrecht, uitgaat van dezelfde beginselen als beschreven in het rapport "Om de eenheid en heelheid van de kerk". Het bezwaar dat diverse hervormde gemeenten tegen dat besluit hebben gemaakt is door de bevoegde kerkelijke rechter, eveneens ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter beschouwt ook deze synodebesluiten en uitspraken van de kerkelijke rechter als een gegeven. Van belang is daarbij dat gedaagden onvoldoende hebben gesteld om reeds op voorhand aan te nemen dat de door de NHK aan haar eigen kerkorde gegeven uitleg onbegrijpelijk zou zijn, dan wel dat bij de vaststelling daarvan sprake is geweest van onregelmatigheden. Het door gedaagden aangevoerde levert evenmin voldoende grond op om te oordelen dat de uitspraken van de kerkelijke rechter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zouden zijn.
Uit het vorenstaande volgt dat er vooralsnog van moet worden uitgegaan dat uitsluitend de PKN-Gemeente de Hervormde Gemeente is en aldus eigenaar is van het kerkgebouw en de overige goederen van de Hervormde Gemeente.
3.7.
Dit betekent tevens dat de de PKN-Gemeente vrijelijk over de goederen van de Hervormde Gemeente mag beschikken en niet hoeft te dulden dat anderen zonder haar toestemming inbreuk op haar eigendomsrechten maken. Voor zover gedaagden de feitelijke macht over die eigendommen uitoefenen dienen zij die op eerste verzoek aan eisers over te dragen. Nu gedaagden niet hebben betwist dat zij daartoe niet bereid zijn, ligt de vordering van eisers op dit punt voor toewijzing gereed.
3.8.
Voor zover gedaagden zich met betrekking tot het medegebruik van het kerkgebouw beroepen op een afspraak tussen de beide gemeenten overweegt de voorzieningenrechter dat als voldoende vaststaand kan worden aangenomen dat die afspraak een voorlopig karakter droeg. Voor het vervolg dient door de Herstelde Gemeente als uitgangspunt te worden aanvaard dat de PKN-Gemeente eigenaar is van het kerkgebouw en dat (het bestuur van) de PKN-Gemeente het gebruik bepaalt dat van het kerkgebouw wordt gemaakt. Daarbij dient de PKN-Gemeente mede de belangen in het oog te houden van de leden van de Herstelde Gemeente, die zich ten nauwste verbonden voelen met het kerkgebouw en het ook als hun kerk beschouwen.
Niet kan echter worden gezegd dat de PKN-Gemeente bij de wijziging van de gebruiksregel conform de CBZ-maatregel met betrekking tot de zondagse kerkdiensten die belangen heeft veronachtzaamd; immers de dienst om 10.45 uur (een meer gebruikelijk tijdstip dan 9.00 uur) is voorlopig aan de Herstelde Gemeente gegund.
3.9.
Het vorenstaande betekent dat de vordering zal worden toegewezen zoals in het dictum van dit vonnis vermeld.
3.10.
Gedaagden zullen worden veroordeeld in de kosten van dit geding aan de zijde van eisers gevallen.