4.1. Rewinkel c.s. hebben allereerst aangevoerd dat de gemeente niet ontvankelijk is in haar vordering voor zover deze is gericht tegen gedaagde sub 1, Rewinkel Beheer en Bokkeduinen, nu Midland de camping van de gemeente heeft gekocht. Rewinkel c.s. verwijzen in dit verband naar de leveringsakte van 31 oktober 1996.
Dit verweer wordt verworpen. De gemeente heeft haar vordering tot nakoming van de overeenkomst niet slechts gegrond op artikel 10 van de leveringsakte, maar ook op artikel 14 lid 3 van de koopovereenkomst. Nu de koopovereenkomst tevens is gesloten met gedaagde sub 1 in zijn hoedanigheid van directeur van Rewinkel Beheer en Bokkeduinen is de gemeente in ieder geval ontvankelijk jegens Rewinkel Beheer en Bokkeduinen. Voor gedaagde sub 1 in persoon geldt dat hij als bestuurder en aandeelhouder van alle vennootschappen optreedt en in die hoedanigheid door de gemeente persoonlijk aansprakelijk wordt gehouden voor nakoming. Derhalve is de gemeente ook jegens gedaagde sub 1 in persoon ontvankelijk in haar vordering.
4.2. De gemeente heeft haar vordering tot openstellen van het trekkersveld voor het publiek gebaseerd op artikel 14 lid 3 van de koopovereenkomst en op artikel 10 lid 2 (kennelijk bedoelt de gemeente artikel 10 lid 1) van de leveringsakte.
Rewinkel c.s. hebben betwist dat er sprake is van een contractuele verplichting om het trekkersveld open te stellen voor het publiek. Zij stellen zich op het standpunt dat voor hen geen verderstrekkende verplichting geldt dan om het verkochte (in zijn geheel) voor recreatieve doeleinden te gebruiken. Nu op het grootste deel van het terrein volop wordt gerecreëerd voldoen zij aan hun contractuele verplichting en hoeft van hen dan ook niet te worden verwacht dat het trekkersveld wordt opengesteld voor het publiek, aldus Rewinkel c.s..
4.3. Uitgangspunt in deze zaak is de overeenkomst tussen partijen van 18 juli 1996. Blijkens artikel 14 lid 3 van de overeenkomst dienen Rewinkel c.s. "ervoor zorg te dragen dat het huidige gebruik van het verkochte met toeristische plaatsen voor tenten en caravans (…) blijft gehandhaafd". Anders dan Rewinkel c.s. menen kan hieruit niet slechts de algemene verplichting om het verkochte voor recreatieve doeleinden te gebruiken worden afgeleid. De contractuele verplichting bestaat eruit dat Rewinkel c.s. ervoor moeten zorgen dat gebruik van de camping met toeristische plaatsen voor tenten en caravans (zoals op het trekkersveld plaatsvindt) blijft gehandhaafd. Nu Rewinkel c.s. het trekkersveld niet hebben opengesteld, schieten zij tekort in hun contractuele verplichting en kan de gemeente in beginsel dan ook nakoming van de overeenkomst vorderen in de zin van openstelling van het trekkersveld voor het publiek.
4.4. Rewinkel c.s. beroepen zich echter op schuldeisersverzuim aan de zijde van de gemeente. Zij zijn van mening dat de gemeente Rewinkel c.s. verhindert om hun verplichting tot het openstellen van het trekkersveld na te komen. Dit omdat de gemeente haar verplichting tot aanpassing van de exploitatievergunning uit 1999 niet nakomt alsook omdat de gemeente tekort schiet in haar verplichting zich in te spannen om de door Rewinkel c.s. beoogde centrumvoorzieningen zo spoedig mogelijk planologisch in te passen zodat de betreffende bouwvergunningen kort daarna kunnen worden aangevraagd en verleend. Rewinkel c.s. verwijzen in dit verband naar de artikelen 4 sub b en 5 van de vaststellingsovereenkomst.
4.5. Voor zover Rewinkel c.s. hiermee beogen te stellen dat de gemeente, als gevolg van haar tekortkomingen zoals door Rewinkel c.s. gesteld, nakoming van de contractuele verplichtingen door hen, Rewinkel c.s., verhindert, dan moet worden geoordeeld dat deze stelling niet kan worden gevolgd. Immers, onvoldoende aannemelijk is geworden dat Rewinkel c.s. het trekkersveld niet kunnen openstellen, omdat de gemeente de exploitatievergunning uit 1999 nog niet heeft aangepast dan wel omdat de centrumvoorzieningen nog niet zijn geplaatst. In dit verband acht de voorzieningenrechter van belang dat het trekkersveld in 2003 ook open is gesteld voor publiek, terwijl ook toen de exploitatievergunning nog niet was aangepast en er evenmin sprake was van een centrumvoorziening.
4.6. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van Rewinkel c.s. aldus dat zij zich beroepen op hun opschortingsrecht omdat de gemeente zelf tekort schiet ten aanzien van een eigen verbintenis jegens Rewinkel c.s. De vraag die in dit verband moet worden beantwoord is of Rewinkel c.s. de nakoming van hun verbintenis bevoegdelijk opschorten. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord.
4.7. Zowel artikel 4 sub b als artikel 5 van de vaststellingsovereenkomst houden voor de gemeente een inspanningsverplichting in. Tevens bepalen de artikelen dat de gemeente ‘op de kortst mogelijke termijn zal komen tot’ dan wel ‘met voortvarendheid en op de kortst mogelijke termijn’ zal handelen. Daaruit kan worden afgeleid dat er voor Rewinkel c.s. een opschortingsbevoegdheid ontstaat indien de gemeente niet voortvarend optreedt ten aanzien van de in de overeenkomst van 7 november 2000 genoemde inspanningsverplichtingen. In het onderhavige geval zijn er echter onvoldoende aanknopingspunten die kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake is van een ontbreken van voortvarend handelen aan de zijde van de gemeente. Hoewel kan worden vastgesteld dat de exploitatievergunning nog niet is aangepast en de centrumvoorzieningen nog niet zijn geplaatst, kunnen de door Rewinkel c.s. aangevoerde omstandigheden dat het ingediende plan voor de centrumvoorzieningen niet direct werd goedgekeurd, dat de gemeente de eerste aanvraag voor de bouwvergunning is kwijtgeraakt en dat de gemeente zeer lang heeft gewacht met het starten van de procedure tot wijziging van het bestemmingsplan, op zichzelf nog niet tot het oordeel leiden dat de gemeente toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar inspanningsverplichting. Bovendien had het onder de omstandigheden van het geval op de weg van Rewinkel c.s. gelegen om, indien zij een beroep op hun opschortingsrecht wensten te doen, de gemeente wegens toerekenbare tekortkoming in de nakoming van haar verbintenissen ingebreke te stellen en een termijn voor nakoming te gunnen. Nu zij hieraan evenmin hebben voldaan kunnen Rewinkel c.s. zich thans niet bevoegdelijk beroepen op een opschortingsrecht.
4.8. Gedaagde sub 1 heeft voorts nog aangevoerd dat hij in verband met ernstige gezondheidsproblemen niet in staat is om het trekkersveld open te stellen. Hierin ziet de voorzieningenrechter echter geen aanleiding om Rewinkel c.s. van hun verplichtingen tot nakoming te ontslaan. Niet alleen hebben Rewinkel c.s. onvoldoende aannemelijk gemaakt dat gedaagde sub 1 zo ernstig ziek is dat hij het trekkersveld niet kan exploiteren, bovendien belet niets hen om voor de exploitatie van het trekkersveld een derde in te schakelen.
4.9. De stelling van Rewinkel c.s. dat openstelling van het trekkersveld voor hen niet rendabel is, omdat de kosten daarvan niet in verhouding staan tegenover de inkomsten, kan evenmin tot een ander oordeel leiden. Rewinkel c.s. hebben in dit verband aangevoerd dat zij een unit moeten huren welke als receptie kan dienst doen en dat er dag en nacht een beheerder in dienst genomen moet worden. Of Rewinkel c.s. dergelijke maatregelen moet treffen kan, zonder nader onderzoek, waarvoor dit kort geding zich niet leent, niet worden vastgesteld. Evenmin kan worden vastgesteld of het openstellen van het trekkersveld voor Rewinkel c.s. al dan niet rendabel is. Uit de door partijen overgelegde stukken kan zulks voorshands niet worden afgeleid. Daar komt nog bij dat het in beginsel niet van belang is of het openstellen van het trekkersveld voor Rewinkel c.s. rendabel is. Zij hebben er immers zelf voor gekozen om de camping zodanig vorm te geven dat het kampeergedeelte behoorlijk is verkleind ten behoeve van bungalows.
4.10. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de gevraagde voorziening moet worden toegewezen, ook jegens gedaagde sub 1 in persoon, nu hij als aandeelhouder en bestuurder van de vennootschappen verantwoordelijk is voor de feitelijke uitvoering van de vordering. De vordering tot het creëren van een sanitaire voorziening zal worden afgewezen, nu gebleken is dat Rewinkel c.s. deze voorzieningen reeds in 2003 op het trekkersveld hebben geplaatst.
4.11. Rewinkel c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.