ECLI:NL:RBUTR:2004:AR3241

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 april 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
315430 CS EXPL 03-1396 vR
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misleidende informatie over proefabonnement en vernietigbaarheid van overeenkomst

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 28 april 2004, stond de eisende partij, de besloten vennootschap Intermart B.V., tegenover de gedaagde, die handelde onder zijn eigen naam. De zaak betrof een geschil over de geldigheid van een overeenkomst die de gedaagde had gesloten met Intermart. De gedaagde stelde dat hij was misleid over de aard van het abonnement dat hem werd aangeboden. Volgens de gedaagde ging het om een proefabonnement dat na een jaar automatisch zou eindigen, tenzij hij schriftelijk toestemming zou geven voor verlenging. De kantonrechter had eerder in een tussenvonnis de gedaagde toegelaten om bewijs te leveren van zijn stelling. Tijdens de getuigenverhoren verklaarde de gedaagde dat de vertegenwoordiger van Intermart hem had verteld dat het contract een jaar gratis was, maar dat hij niet was gewezen op de opzegtermijn of de stilzwijgende verlenging van het contract voor drie jaar. De getuigenverklaringen wezen op een misleidende presentatie van de overeenkomst door de verkoper van Intermart, die de indruk wekte dat de gedaagde een proefjaar had, terwijl er in werkelijkheid een langdurige verplichting werd aangegaan. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde terecht een beroep deed op vernietigbaarheid van de overeenkomst op grond van misleiding, zoals bedoeld in artikel 3:44 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. De vordering van Intermart werd afgewezen en de gedaagde werd in het gelijk gesteld. Intermart werd bovendien veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die door de kantonrechter werden begroot op € 50,00.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE UTRECHT
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INTERMART B.V.
gevestigd te Nijmegen,
verder ook te noemen Intermart,
eisende partij,
gemachtigde: A.P.M. Meijer, werkzaam bij Justice b.v.,
tegen:
[gedaagde],
handelend onder de naam [gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [gedaagde],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter verwijst daarvoor naar het tussenvonnis van 10 september 2003.
Ingevolge dit tussenvonnis zijn er op 25 november 2003, 20 februari 2004 en 19 maart 2004 getuigenverhoren gehouden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
Hierna is uitspraak bepaald op heden.
2. De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld tussenvonnis is [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat het om een proefabonnement ging dat na de periode van 1 jaar automatisch zou worden beëindigd, behoudens schriftelijke toestemming tot verlenging.
2.2 Ter voldoening aan deze bewijsopdracht heeft [gedaagde] in enquête zichzelf en zijn echtgenote [betrokkene], alsmede [betrokkene], als getuige doen horen. In contra-enquête zijn de statutair bestuurder van Intermart [werkgever] en haar medewerker [werknemer] gehoord.
2.3 Laatstgenoemde getuige heeft onder meer als volgt verklaard:
"(...) Ik kan aan het contract, dat ik pas geleden weer gezien heb, zien dat ik daar geweest ben. Op dit contract herken ik mijn handschrift. (..) Het klopt dat ik tijdens dit bezoek gezegd heb dat het contract één jaar gratis was en dat er aansluitkosten aan het contract verbonden waren. Voor deze aansluitkosten moet altijd een machtiging voor de automatische incasso getekend worden. Wij hebben een standaard verhaal dat wij vertellen bij de klant. Een proefjaar wordt alleen aangeboden wanneer wij een regio afsluiten. Dit is ook in dit geval gebeurd, ik kan dat zien aan de datum waarop het contract gesloten is. (...) Normaal gesproken betaalt iemand abonnementskosten. In dit geval is dat niet zo geweest, omdat de uitgifte van het telefoonboek op stapel stond. Als wij toch het gevoel hebben dat iemand iets aan het contract heeft, geven wij de gelegenheid het een jaar uit te proberen zonder de verschuldigdheid van abonnementskosten. Iemand kan dan zelf beslissen gedurende dat jaar. Ik heb niet de gewoonte te wijzen op de opzegtermijn of op het feit dat er na dat eerste proefjaar een drie-jaarscontract tot stand komt. Aan het einde van het proefjaar wordt nooit gebeld door Intermart of het abonnement wordt voortgezet, aangezien het contract gewoon verder zal lopen tenzij wordt opgezegd.
[gedaagde] vraagt mij of ik mij kan herinneren dat ik heb gezegd dat het om een proefjaar ging. Ik kan mij dat niet herinneren. Ik heb [gedaagde] zowel een contract als een machtiging laten tekenen, het is namelijk zowel contract als machtiging. Het klopt dus dat ik [gedaagde] een machtiging heb laten ondertekenen, dat staat er ook op."
2.4 Uit dit relaas van [werknemer] volgt dat door de verkoper van Intermart met zijn "standaard verhaal" bij de, op dat moment nog potentiële, cliënt de indruk wordt gewekt dat het om een "proefjaar" gaat gedurende welk jaar men nog in alle vrijheid kan beslissen. Deze suggestie is misleidend waar vervolgens onder het mom van het slechts tekenen van een machtiging voor automatische incasso ([werknemer]: "Het klopt dus dat ik [gedaagde] een machtiging heb laten ondertekenen, dat staat er ook op.") een "abonnement" zou worden aangegaan met stilzwijgende verlenging voor de duur van drie jaar. Op de passage in de verklaring van [werknemer] inhoudende dat hij "niet de gewoonte (heeft) te wijzen op de opzegtermijn of op het feit dat er na dat eerste proefjaar een drie-jaarscontract tot stand komt" sluit precies aan de verklaring van [gedaagde] inhoudend dat de vertegenwoordiger van Intermart "heeft uitgelegd hoe het werkte." Deze "uitleg" was, door een essentieel onderdeel achterwege te laten, misleidend en geëigend [gedaagde] ertoe te bewegen de door Intermart gestelde overeenkomst aan te gaan (art. 3:44 lid 3 BW).
2.5 Het voorgaande leidt ertoe dat het door [gedaagde] ten verwere gedane beroep op "nietig verklaring", door de kantonrechter begrepen als een beroep op vernietigbaarheid, slaagt en dat de vordering van Intermart afgewezen dient te worden.
2.6 Als in het ongelijk te stellen partij wordt Intermart veroordeeld in de kosten aan de zijde van [gedaagde] bestaande in door de kantonrechter te begroten reis-, verblijf- en verletkosten.
3. De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Intermart in de kosten aan de zijde van [gedaagde], tot op heden te begroten op € 50,00 aan reis-, verblijf- en verletkosten;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. van Rijkom en in aanwezigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 april 2004
Rolnr. 315430 CS EXPL 03-1396 vR 28 april 2004