ECLI:NL:RBUTR:2004:AR3284

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
179455 / HA RK 04-231
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot benoeming arbitraal appelcollege wegens ontbreken hoger beroep

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 29 september 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot benoeming van een arbitraal appelcollege. De verzoeker, een fysiotherapeut, had op 11 juni 2004 een verzoekschrift ingediend, waarin hij vroeg om de benoeming van arbiters in verband met een geschil dat was ontstaan na de beëindiging van een samenwerkingsovereenkomst met de verweerder, eveneens fysiotherapeut. De samenwerking was gebaseerd op een overeenkomst van 18 december 1985, waarin was bepaald dat beroep openstond bij de burgerlijke rechter na een arbitrale beslissing.

De verweerder heeft op 12 augustus 2004 een verweerschrift ingediend en tijdens de zitting op 18 augustus 2004 werd door beide partijen hun standpunt toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de arbitrale uitspraak op 7 mei 2004 was gedaan en dat deze op 17 mei 2004 aan partijen was toegezonden. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de geldigheid van de overeenkomst tot arbitrage en de mogelijkheid van hoger beroep beoordeeld.

De voorzieningenrechter concludeerde dat de bepalingen in de samenwerkingsovereenkomst en het reglement van de Stichting Mediation en Arbitrage Gezondheidszorg (SMAG) geen hoger beroep toestonden. Bovendien was het verzoek om benoeming van arbiters niet tijdig ingediend, aangezien de termijn van één maand na de arbitrale uitspraak was verstreken. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om arbiters te benoemen afgewezen, zonder de vraag of het verzoek tijdig was ingediend verder te beoordelen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Binsbergen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
BESCHIKKING
van de voorzieningenrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen: [eiser],
gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans,
- t e g e n -
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: [verweerder],
gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink.
1. Verloop van de procedure
1.1
[eiser] heeft op 11 juni 2004 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend. Het verzoek strekt ertoe dat de voorzieningenrechter een arbitraal appelcollege zal benoemen.
1.2
Op 12 augustus 2004 heeft [verweerder] een verweerschrift ingediend.
1.3
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 18 augustus 2004. Ter zitting zijn verschenen mr. Leemans en mr. Van Meppelen Scheppink.
1.4
Tenslotte is de uitspraak bepaald op heden.
2. Vaststaande feiten
2.1
Partijen zijn beiden fysiotherapeut. Zij hebben met elkaar samengewerkt in een pand in Eindhoven, toebehorend aan [eiser], op basis van een overeenkomst gedateerd 18 december 1985. Bij beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst is tussen hen een geschil ontstaan.
2.2
Bij beschikking van 11 september 2003 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch arbiters benoemd. Partijen hebben ingestemd met afwikkeling van de arbitrage op basis van het reglement van de Stichting Mediation en Arbitrage Gezondheidszorg (SMAG).
2.3
Het arbitraal college heeft uitspraak gedaan op 7 mei 2004. De uitspraak is aan partijen toegezonden op 17 mei 2004, na ontvangst van een betaling van de kant van [verweerder], en nedergelegd ter griffie van de rechtbank Utrecht op 18 mei 2004.
2.4
De samenwerkingovereenkomst bevat (in de laatste zin van artikel 11) de volgende bepaling:
“Van de arbitrale beslissing zal beroep openstaan bij de burgerlijke rechter, in te stellen binnen één maand na dagtekening van de uitspraak der arbiters.”
2.5
In artikel 13 van het Reglement arbitrage van de SMAG is bepaald:
“Tegen de vonnissen van het scheidsgerecht staat geen hoger beroep open.”
3. Beoordeling van het verzoek
3.1
[Eiser] heeft de voorzieningenrechter gevraagd, kort gezegd, om benoeming van een arbitraal appelcollege. [Verweerder] heeft zich daartegen verweerd en aangevoerd dat de overeenkomst van 18 december 1985 niet voorzag in hoger beroep, dat ook het arbitragere-glement van de SMAG geen hoger beroep openstelt, en dat het verzoek niet is ingediend binnen de termijn van één maand na de uitspraak.
3.2
Partijen hebben derhalve twee inhoudelijke geschilpunten aan de orde gesteld: de vraag of arbitraal hoger beroep openstaat en de vraag of het verzoek is ingediend binnen de appeltermijn.
3.3
Ambtshalve dient de voorzieningenrechter echter eerst het volgende aan de orde te stellen. Ingevolge artikel 1027 lid 4 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) benoemt de voorzieningenrechter arbiters ongeacht de vraag of de overeenkomst tot arbitrage geldig is. Uitgangspunt van die bepaling is dus dat de benoeming plaats vindt zonder toetsing vooraf; toetsing van de overeenkomst (en, naar moet worden aangenomen, van de tijdigheid van het appel) is overgelaten aan de benoemde arbiters.
Achtergrond van deze regeling is blijkens de wetsgeschiedenis te voorkomen dat in de voorfase van de arbitrage discussie ontstaat over de geldigheid van de overeenkomst, waardoor de procedure als geheel vertraging oploopt en de beslechting van het geschil langer op zich laat wachten dan nodig zou zijn.
3.4
Een strikte uitleg van deze bepaling echter kan tot gevolg hebben dat arbiters benoemd worden en een arbitrageprocedure in gang gezet wordt, waarna deze arbiters onmiddellijk tot de conclusie moeten komen dat géén geldige overeenkomst bestaat, terwijl ook de rechter dit gemakkelijk had kunnen vaststellen. In dit geval wordt de vertraging dus juist veroorzaakt doordat de beoordeling aan de arbiters wordt overgelaten.
3.5
Bij een redelijke uitleg van de wet dient derhalve de beoordeling van de geldigheid van de overeenkomst (en verwante kwesties) te worden overgelaten aan de arbiters, tenzij de voorzieningenrechter zonder vertraging zelf kan vaststellen dat (bijvoorbeeld) geen arbitrage (in dit geval: geen hoger beroep) is overeengekomen, of dat de termijn voor het verzoek verstreken is.
Dat strookt ook met het gegeven dat de rechtbank in andere gevallen wel oordeelt over de geldigheid van een arbitrageovereenkomst (bijvoorbeeld wanneer in een dagvaardingsprocedure daarop een beroep gedaan wordt).
3.6
In de onderhavige zaak hebben partijen de beide geschilpunten zelf aan de voorzieningen-rechter voorgelegd. De voorzieningenrechter ziet ook daarin aanleiding om de zaak zelf te beoordelen.
3.7
Partijen zijn bij hun overeenkomst in 1985 overeengekomen, in overeenstemming met het toen geldende artikel 647 Rv, dat van de arbitrale beslissing beroep zou openstaan bij de burgerlijke rechter. Deze mogelijkheid is bij de wetswijziging van 1986 vervallen. Ingevolge artikel 1050 lid 1 Rv is sindsdien van een arbitraal vonnis alleen nog arbitraal hoger beroep mogelijk, en alleen indien partijen daarin bij overeenkomst hebben voorzien.
3.8
In de overgangsbepalingen (Stb. 1986 nr. 372, artikel III lid 2) is het volgende bepaald:
“Op zaken waarin voor het tijdstip waarop deze Wet in werking treedt, hoger beroep op de rechter is voorbehouden, blijven de artikelen 646 en 647 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals zij voor dat tijdstip golden, van toepassing, met dien verstande dat na afloop van vijf jaar vanaf dat tijdstip het voorbehoud van hoger beroep vervalt.”
3.9
Gelet op de bewoordingen van deze overgangsbepaling moet worden aangenomen dat het voorbehoud van hoger beroep, dat partijen in 1985 op geldige wijze hebben gemaakt, vijf jaar na de wetswijziging van 1986 is vervallen. Uit niets valt op te maken dat zij nadien opnieuw een vorm van hoger beroep zijn overeengekomen, zoals vereist is op grond van artikel 1050 lid 1 Rv.
3.1
De voorzieningenrechter zal het verzoek om arbiters te benoemen daarom afwijzen, zodat de vraag of het verzoek tijdig is ingediend in het midden kan blijven.
4. Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. van Binsbergen en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2004.