ECLI:NL:RBUTR:2004:AR4246

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04/1270
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over handhaving illegale situatie en civielrechtelijke overeenkomsten

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 oktober 2004 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater. Het geding betreft een besluit van 5 april 2004 waarbij het bezwaar van eiser tegen een eerder besluit van 11 januari 2002 ongegrond is verklaard. Eiser had verzocht om handhavend op te treden tegen illegale situaties op het terrein van Bouwmarkt Snel, gelegen aan de Lijnbaan 33-35 te Oudewater. De rechtbank heeft vastgesteld dat het opslagrek en de open loods in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan, maar dat er op het moment van de beslissing op bezwaar voldoende concreet zicht was op legalisering van de illegale situatie. Dit was het gevolg van een voorbereidingsbesluit van de gemeente Oudewater, dat op 29 januari 2004 was genomen, en dat een wijziging van het bestemmingsplan 'Kern Oudewater' in gang had gezet.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om handhavend op te treden, omdat er een mogelijkheid bestond dat de illegale situatie gelegaliseerd zou worden. Eiser had ook aangevoerd dat de gemeente niet had voldaan aan een civielrechtelijke overeenkomst die de aanleg van parkeerplaatsen betrof. De rechtbank merkte op dat het nakomen van een civielrechtelijke overeenkomst niet via de bestuursrechter kan worden afgedwongen. De rechtbank concludeerde dat de grieven van eiser niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden besluit en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr.drs. R. in 't Veld, lid van de enkelvoudige kamer, en A. Heijboer op 22 oktober 2004.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 04/1270
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiser],
e i s e r,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oudewater,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
1.1 Het geding heeft betrekking op het besluit van verweerder van 5 april 2004 waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 11 januari 2002 ongegrond is verklaard.
Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder geweigerd handhavend op te treden tegen met het bestemmingsplan strijdige situaties op het terrein van Bouwmarkt Snel, Lijnbaan 33-35 te Oudewater.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 24 september 2004, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. B.J. Berton, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer. Namens verweerder is A. den Boer verschenen, werkzaam bij de gemeente Oudewater. Vergunninghouder heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Op 23 februari 2001 is door eiser een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen Bouwmarkt Snel ter zake van het gebruik van de parkeerstrook, de opslag op het buitenterrein en de open opslagloods op het perceel Lijnbaan 33-35 te Oudewater.
Bij besluit van 11 januari 2002 heeft verweerder dit verzoek niet gehonoreerd.
Het tegen dit besluit ingediende bezwaar is bij besluit van 28 juni 2002 gegrond verklaard. Met de hierbij gevoegde uitspraak van 29 augustus 2003 van deze rechtbank (SBR 02/1815) is het beroep gegrond verklaard en het besluit van 28 juni 2002 vernietigd.
Bij het hier bestreden besluit van 5 april 2004 is opnieuw besloten op het tegen het besluit van 11 januari 2002 ingediende bezwaar van eiser.
2.2 Ter motivering van het hier bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat de Raad van de gemeente Oudewater op 29 januari 2004 een voorbereidingsbesluit heeft genomen. Dat besluit houdt in, aldus verweerder in het bestreden besluit, dat een wijziging wordt voorbereid voor een gedeelte van het bestemmingsplan 'De Noort Syde', teneinde de bebouwing en de inrichting op het terrein van de bouwmarkt annex hout- en rubberhandel Snel op het perceel 33-35 in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
2.3 Niet in geschil is dat het opslagrek en de open loods in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan zijn opgericht.
2.4 Indien door belanghebbende derden uitdrukkelijk is verzocht om op te treden tegen een illegale situatie, kan alleen in bijzondere gevallen van handhavend optreden worden afgezien. Een dergelijk bijzonder geval kan onder meer worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering van de illegale situatie.
2.5 Naar het oordeel van de rechtbank was ten tijde van de beslissing op bezwaar sprake van een (voldoende) concreet zicht op legalisering van de illegale situatie, nu het opslagrek in overeenstemming is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Kern Oudewater' en de open loods, zo blijkt uit het verweerschrift maar ook uit de advisering aan de raad ter zake van het voorbereidingsbesluit, zal worden meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan. Tevens gold ter plaatse een voorbereidingsbesluit op basis waarvan, met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, op dit bestemmingsplan kon worden geanticipeerd.
Genoemde anticipatieprocedure is ook inmiddels door verweerder in gang gezet, door van 29 juni 2004 tot en met 27 juli 2004 de plannen en tekeningen voor de nieuwe situatie ter inzage te leggen.
Dat het negatieve welstandsadvies ter zake van de bouwwerken aan de legalisatie daarvan in de weg staat, zoals door eiser is gesteld, wordt door de rechtbank niet onderschreven. Aan verweerder kan immers niet de bevoegdheid worden ontzegd om af te wijken van een negatief welstandsadvies. Wel dient dan op deugdelijke wijze te worden gemotiveerd waarom tot een andersluidend oordeel is gekomen
2.6 De grief van eiser dat in het voorontwerp van het nieuwe bestemmingsplan geen parkeerplaatsen zijn meegenomen, is ter zitting nader toegelicht.
Daarbij is door eiser naar voren gebracht dat in juni 1999 in een privaatrechtelijke overeenkomst de aanleg van 35 parkeerplaatsen op het in geding zijnde perceel is vastgelegd. In die overeenkomst is niet opgenomen dat gebruik van de parkeerplaatsen voor andere doeleinden niet is toegestaan.
In de praktijk worden, aldus verweerder, enkele parkeerplaatsen tijdelijk gebruikt ten behoeve van opslag direct na bevoorrading. Van onvoldoende parkeerplaatsen is evenwel nooit sprake.
Omdat de parkeerplaatsen thans niet als zodanig zijn bestemd in het vigerende bestemmingsplan, kan, aldus eiser, niet handhavend worden opgetreden tegen het gebruik van de parkeerplaatsen anders dan voor het parkeren van auto's. Om recht te doen aan de in 1999 gesloten overeenkomst wenst eiser dat de betreffende parkeerplaatsen als zodanig worden bestemd.
Allereerst wordt ter voorlichting aan eiser opgemerkt dat het al of niet nakomen van een civielrechtelijke overeenkomst niet via de bestuursrechter kan worden afgedwongen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat met de onderhavige grief buiten de door het bestreden besluit aangegeven grenzen van het geschil wordt getreden, zodat deze buiten behandeling wordt gelaten.
2.7 Ter zake van de grief van eiser dat het bestreden besluit een kenbare en consistente motivering ontbeert, en dat uit het besluit niet blijkt dat aan het nemen van het besluit een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag heeft gelegen, merkt de rechtbank op dat aan eiser op 25 februari 2004 het raadsvoorstel en het raadsbesluit met betrekking tot het voorbereidingsbesluit is toegezonden, zodat eiser al vanaf die datum volledig op de hoogte was van de beweegredenen van verweerder om tot legalisatie van de illegale situatie over te gaan. In het bestreden besluit wordt verwezen naar het raadsbesluit van 29 januari 2004. Die verwijzing acht de rechtbank, gelet op het vorenstaande, voldoende.
Genoemde grieven falen derhalve, nog daargelaten dat uit de inhoud van het beroepschrift niet is gebleken dat eiser de aan het besluit ten grondslag liggende motivering niet kende.
2.8 De door eiser aangevoerde bezwaren kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Aangezien ook overigens niet is gebleken dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
2.9 De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr.drs. R. in 't Veld, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2004.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
A. Heijboer mr.drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage.