Uitspraak van de rechtbank Utrecht, meervoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
de minister van Financiën, verweerder.
1.1 Het beroep richt zich tegen verweerders besluit van 2 mei 2003 (lees: 2 juni 2003), waarbij verweerder de bezwaren van eiseres tegen zijn besluit van 24 april 2003 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder het verzoek van eiseres om het afgeven van een machtiging ten behoeve van het gebruik van bevroren tegoeden, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de EU-Verordening 2580/2001 (verder: de Verordening) afgewezen.
1.2 Bij brieven van 22 augustus 2003 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat zij heeft besloten om het beroep met toepassing van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) versneld te behandelen.
1.3 Het beroep is op 29 oktober 2004 ter zitting behandeld, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. G.J. Scholten, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.B. van Rijn, advocaat te Den Haag.
2.1 Nadat verweerder de tegoeden van eiseres op grond van artikel 2 van de Verordening had bevroren, heeft eiseres op 9 januari 2003, aangevuld op 13 maart 2003, verzocht om een machtiging, als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Verordening, ten behoeve van het gebruik van bevroren tegoeden voor de dekking van essentiële menselijke behoeften. Dit verzoek richt zich specifiek op de tegoeden op de door eiseres en haar echtgenoot [partner[partner van] gevoerde ‘en/of-postbankrekening’ met nummer [nummer]. Eiseres heeft er hierbij op gewezen dat haar bijstandsuitkering, op basis van de norm voor een alleenstaande, op deze rekening wordt gestort en dat zij door de bevriezing van de tegoeden niet kan beschikken over deze uitkering, die is bedoeld om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan.
2.2 Verweerder heeft in zijn thans gehandhaafde besluit aangegeven dat eiseres door middel van een eenmalige ontheffing aan de Postbank N.V. - neergelegd in verweerders besluit van 27 september 2002 - alsnog de beschikking heeft gekregen over de bijstandsuitkering over de maand augustus 2002. Voorts heeft verweerder gesteld dat eiseres de beschikking heeft over een uitkering, die geacht moet worden de kosten van haar essentiële menselijke behoeften te dekken, aangezien zij de bijstandsuitkering inmiddels op een eigen rekening ontvangt. Niet is gebleken dat deze kosten uitsluitend kunnen worden gedekt door de bevroren tegoeden, aldus verweerder.
2.3 Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd, aangezien de stelling dat eiseres kan beschikken over haar maandelijkse uitkering niet kan leiden tot de conclusie dat de bevroren tegoeden niet noodzakelijk zijn voor de dekking van de essentiële menselijke behoeften. Eiseres heeft er hierbij op gewezen dat enkel haar echtgenoot als terrorist wordt aangemerkt en zij niet. Verder is van belang, aldus eiseres, dat de bedragen die op de ‘en/of-rekening’ zijn gestort, te weten: haar bijstandsuitkering en betalingen van de ziektekostenverzekeraar - met uitzondering van een bedrag van € 201,93 -, ten behoeve van eiseres zijn. Met betrekking tot de stelling van verweerder dat eiseres vanaf augustus 2002 op een afzonderlijke rekening een bijstandsuitkering ontvangt, heeft eiseres aangevoerd dat een dergelijke uitkering dermate minimaal is dat eiseres “slechts met de grootst mogelijke moeite zal kunnen voorzien in de meest noodzakelijke kosten van het bestaan.”. Ten slotte heeft eiseres gesteld dat zij, indien zij niet over het resterende tegoed van € 1.759,63 kan beschikken, niet in haar meest essentiële behoeften kan voorzien. Ter zitting heeft eiseres nog aangevoerd dat het besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, nu de in geding zijnde bevriezing van laatstgenoemd bedrag geen wezenlijke bijdrage levert aan de bestrijding van terrorisme.
2.4 Artikel 2 van de Verordening luidt als volgt:
“1. Tenzij toegestaan uit hoofde van de artikelen 5 en 6:
a) worden alle tegoeden, andere financiële activa en economische middelen die in het bezit zijn van, eigendom zijn van of gehouden worden door een in de lijst in artikel 2, lid 3, bedoelde natuurlijk persoon of rechtspersoon, groep of entiteit, bevroren;
b) worden aan of ten behoeve van een in de lijst in artikel 2, lid 3, bedoelde natuurlijke of rechtspersoon, groep of entiteit noch direct noch indirect tegoeden, andere financiële activa en economische middelen ter beschikking gesteld.
2. Tenzij toegestaan uit hoofde van de artikelen 5 en 6, is het verboden financiële diensten te verrichten voor of ten behoeve van een natuurlijke of rechtspersoon, groep of entiteit als vermeld in de lijst als bedoeld in artikel 2, lid 3.
3. De Raad stelt de lijst vast van personen, groepen en entiteiten waarop deze verordening van toepassing is, en evalueert en wijzigt deze met eenparigheid van stemmen, overeenkomstig de bepalingen van artikel 1, leden 4, 5 en 6, van Gemeenschappelijk Standpunt 2001/931/GBVB. Deze lijst behelst:
i) natuurlijke personen die een terroristische daad plegen, pogen te plegen, daaraan deelnemen of het plegen van deze daden vergemakkelijken;
ii) rechtspersonen, groepen of entiteiten die een terroristische daad plegen, pogen te plegen, daaraan deelnemen of het plegen van deze daden vergemakkelijken;
iii) rechtspersonen, groepen of entiteiten die eigendom zijn van of gecontroleerd worden door een of meer natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten als bedoeld in de punten i) en ii);
iv) natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten die optreden namens of in opdracht van een of meer natuurlijke of rechtspersonen, groepen of entiteiten als bedoeld in de punten i) en ii).”
Artikel 1, aanhef en onder 1, sub 9, van het Besluit van de (Europese) Raad van 28 oktober 2002, welk besluit strekt tot uitvoering van artikel 2, lid 3, van de Verordening luidt als volgt:
“De in artikel 2, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2580/2001 bedoelde lijst ziet er als volgt uit:
1. Personen
9. [partner van]
Artikel 5 van de Verordening luidt als volgt:
“1. Artikel 2, lid 1, onder b), is niet van toepassing op de storting op bevroren rekeningen van rente op deze rekeningen. Deze rente wordt eveneens bevroren.
2. De in de bijlage opgenomen bevoegde instanties van de lidstaten kunnen specifieke machtigingen verlenen, onder door hen passend geachte voorwaarden, ter voorkoming van de financiering van terroristische daden, voor
1. het gebruik van bevroren tegoeden voor de dekking van essentiële menselijke behoeften van een in de lijst van artikel 2, lid 3, vermeld natuurlijk persoon of een lid van diens gezin, met inbegrip van betalingen voor levensmiddelen, geneesmiddelen, de huur of de hypotheeklening voor de gezinswoning en vergoedingen en kosten voor geneeskundige behandeling van gezinsleden binnen de Gemeenschap;
2. betalingen van bevroren rekeningen voor de volgende doeleinden:
a) betaling van belastingen, verplichte verzekeringspremies en vergoedingen voor openbare nutsdiensten zoals gas, water, elektriciteit en telecommunicatie binnen de Gemeenschap;
b) betaling van lasten verschuldigd aan een financiële instelling binnen de Gemeenschap voor het aanhouden van rekeningen;
3. betalingen aan een in de lijst van artikel 2, lid 3, vermelde persoon, entiteit of lichaam, die voortvloeien uit contracten, overeenkomsten of verplichtingen die zijn gesloten of aangegaan voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze verordening, mits deze betalingen geschieden op een bevroren rekening binnen de Gemeenschap.
3. Verzoeken om machtiging worden gericht aan de bevoegde instantie van de lidstaat op wiens grondgebied de tegoeden, andere financiële activa of andere economische middelen zijn bevroren.”
2.5 In dit geding dient te worden beoordeeld of verweerder terecht en op goede gronden heeft besloten om geen machtiging te verlenen voor het gebruik van de bevroren tegoeden van eiseres, welke tegoeden zien op een bedrag van € 1.759,63 op de gezamenlijke rekening van eiseres en [partner van] voornoemd.
2.6 Vast staat dat eiseres sedert augustus 2002 maandelijks een bijstandsuitkering ontvangt op haar eigen rekening. Nu niet is gebleken dat op deze uitkering kortingen worden toegepast of eiseres anderszins minder dan het gebruikelijke bedrag aan uitkering voor een alleenstaande ontvangt, volgt hieruit dat niet gezegd kan worden dat eiseres niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, als bedoeld in artikel 7 van de Algemene bijstandswet en artikel 11 van de Wet werk en bijstand. Voor het verlenen van een specifieke machtiging als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Verordening was derhalve geen aanleiding.
2.7 Eiseres kan derhalve niet gevolgd worden in haar stelling dat zij, zonder dat zij de beschikking krijgt over de bevroren tegoeden, niet in haar meest essentiële behoeften kan voorzien, nu een bijstandsuitkering daarin juist voorziet. Dat dit gemakkelijker wordt als zij wel de beschikking krijgt over deze tegoeden, doet daaraan niet af.
2.8 In dit kader is de rechtbank ten slotte van oordeel dat het gegeven dat eiseres haar echtgenoot onderhoudt buiten beschouwing dient te blijven, nu hij ter zake van zijn verblijf in Nederland is uitgeprocedeerd en hem verscheidene malen te kennen is gegeven dat hij Nederland dient te verlaten.
2.9 Het gegeven dat de bevroren tegoeden op een ‘en/of-rekening’ staan, houdt in dat bij een beschikbaarstelling van deze tegoeden zowel eiseres als haar echtgenoot over deze tegoeden kan beschikken. Nu in artikel 2 van de Verordening sprake is van een bevriezing van alle tegoeden, andere financiële activa en economische middelen van de op de lijst genoemde personen, waaronder de echtgenoot van eiseres, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht en op goede gronden ook de tegoeden op deze ‘en/of-rekening’ heeft bevroren. Dat het naar de mening van eiseres om een relatief gering bedrag gaat, maakt dit niet anders. Hieruit vloeit tevens voort dat het beroep van eiseres op het evenredigheidsbeginsel niet kan slagen.
2.10 Aangezien op grond van het vorenstaande, en ook overigens geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, wordt het beroep ongegrond verklaard. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van eiseres zijn derhalve geen termen aanwezig.
2.11 De rechtbank beslist als volgt.
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. drs. R. in ’t Veld als voorzitter, en mr. J.G.Th. Engelberts en mr. J. Barkel-van Berchum als leden van de meervoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2004.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
mr. M.E. Companjen mr. drs. R. in ’t Veld
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ‘s-Gravenhage.