ECLI:NL:RBUTR:2004:AR6972

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04/3026 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersbesluit Haanwijk te Harmelen: voorlopige voorziening en belangenafweging

In deze zaak gaat het om een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een verkeersbesluit van de gemeente Woerden, dat op 9 november 2004 is genomen. Dit besluit houdt in dat het wegvak Haanwijk, tussen de Hofbrug en de Willem de Zwijgerlaan, op werkdagen tijdens de ochtend- en avondspits is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van landbouwvoertuigen en bestemmingsverkeer. Verzoekers, bewoners van de Dorpsstraat te Harmelen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vrezen voor een toename van verkeersdrukte in hun straat, die al druk is door nabijgelegen voorzieningen zoals winkels en een verpleeghuis.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoekers en verweerder afgewogen. Verzoekers stellen dat de Haanwijk voorheen openstond voor alle verkeer en dat de afsluiting hen onterecht benadeelt. Ze wijzen op een raamovereenkomst tussen de gemeente en de Nederlandse Spoorwegen, waaruit zij afleiden dat de Haanwijk altijd open zou blijven. Verweerder daarentegen heeft betoogd dat de Haanwijk niet geschikt is voor verkeer in twee richtingen, vooral tijdens de spitsuren, en dat de verkeersveiligheid voor schoolgaande kinderen voorop staat.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verkeersveiligheid voor fietsers, met name schoolkinderen, zwaarder weegt dan het belang van verzoekers bij openstelling van de Haanwijk. De rechter concludeert dat het verkeersbesluit in redelijkheid is genomen en dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek wordt afgewezen, en de rechter benadrukt dat de verkeersdruk op de Dorpsstraat niet significant zal toenemen door de maatregelen, aangezien er alternatieve routes zijn voor fietsers en gemotoriseerd verkeer buiten de spitsuren.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Reg.nr.: SBR 04/3026 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geding [verzoeker]ker]., wonende te [woonplaats], verzoekers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden, verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek om een voorlopige voorziening heeft betrekking op verweerders besluit van 9 november 2004, waarbij verweerder heeft besloten:
“I. door plaatsing van borden C12 Geslotenverklaring voor alle motorvoertuigen van bijlage 1 van het RVV 1990 met onderborden 0506 ma t/m vr 7-9 en 16-19h en gecombineerde onderborden 0104 en 0502 uitgezonderd symbool landbouwvoertuig en bestemmingsverkeer, het wegvak Haanwijk, tussen de Hofbrug en de aansluiting met de Willem de Zwijgerlaan op werkdagen tijdens de ochtend- en avondspits af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer uitgezonderd landbouwvoertuigen en bestemmingsverkeer;
II. door plaatsing van borden A1 Maximumsnelheid 30 km/h en A2 Einde maximumsnelheid 30 km/h op het wegvak Haanwijk ten oosten van de Hofbrug tot aan de komgrens een maximumsnelheid van 30 km/h instellen.”
1.2 Het verzoek is op 26 november 2004 ter zitting behandeld, waar verzoekers zijn verschenen bij [verzoeker] en [verzoeker]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.H. de Jong en S. Miserus, werkzaam bij de gemeente Woerden.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening genoemd besluit te schorsen.
Ter onderbouwing van hun verzoek hebben zij - onder meer - het volgende betoogd.
De Haanwijk was vóór februari 2000, toen de spoorwegovergang werd afgesloten en begonnen werd met de bouw van een onderdoorgang onder het spoor, de onderdoorgang Breeveld, opengesteld voor alle verkeer. Sinds de aanleg van die onderdoorgang, is het verkeer over de Haanwijk via die ten westen van Hofbrug gelegen onderdoorgang beperkt tot fiets- en voetgangersverkeer. Nu verweerder het oostelijk van de Hofbrug gelegen gedeelte van de Haanwijk - een wegvak van circa 500 meter - in de ochtend- en avondspits voor het gemotoriseerd verkeer gesloten heeft verklaard, moet het spitsverkeer dat van Harmelen-Zuid naar Woerden wil over de Dorpsstraat rijden. De verkeersintensiteit in de Dorpsstraat is ook buiten de spits al veel hoger dan op genoemd gedeelte van de Haanwijk, vanwege de aan de Dorpsstraat gelegen voorzieningen, waaronder winkels, een verpleeghuis, een drukke huisartsenpraktijk en een kinderdagverblijf. Het verkeersbesluit leidt derhalve tot een ernstige verzwaring van verkeersdruk in de Dorpsstraat.
Voorts hebben verzoekers betoogd dat de in- en uitrit van de aan de Dorpsstraat gelegen plaatselijke brandweerkazerne ten gevolge van het verkeersbesluit meer nog dan thans het geval is in de spitsuren volledig zal worden geblokkeerd. Verzoekers zijn dan ook van mening dat de oude situatie, van vóór februari 2000, zou moeten worden hersteld.
Ter zitting hebben verzoekers zich voorts nog betoogd - naar de rechtbank begrijpt - dat zij op grond van de door - destijds - de gemeente Harmelen met de Nederlandse Spoorwegen gesloten raamovereenkomst, alsmede op grond van een aan verweerder op 21 september 2000 uitgebracht advies erop mochten vertrouwen dat het genoemde gedeelte van de Haanwijk gedurende de gehele dag opengesteld zou blijven voor alle verkeer.
Voorts hebben verzoekers betoogd dat verweerder er bij het nemen van het verkeersbesluit ten onrechte vanuit is gegaan dat een meerderheid van de Commissie Ruimte op 11 oktober 2004 het besluit steunde. Ten slotte hebben verzoekers zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hetgeen zij tijdens de vergadering van genoemde Commissie hebben gezegd niet correct in het vergaderverslag is vastgelegd.
2.5 Naar aanleiding van het verzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
Aangezien verzoekers alle aan de Dorpsstraat te Harmelen wonen en het niet onaannemelijk is dat het verkeersbesluit onder meer tot gevolg heeft dat meer verkeer van die Dorpsstraat gebruik zal maken en verzoekers op het gebruik van die straat zijn aangewezen zijn verzoekers belanghebbenden bij het verkeersbesluit.
2.6 Artikel 18, eerste lid, van de Wegenverkeerswet luidt als volgt:
“Verkeersbesluiten worden genomen:
a. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van het Rijk door Onze Minister;
b. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een provincie door gedeputeerde staten;
c. voor zover zij betreffen het verkeer op wegen onder beheer van een waterschap door het algemeen bestuur of, krachtens besluit van het algemeen bestuur, door het dagelijks bestuur;
d. voor zover zij betreffen het verkeer op andere wegen door de gemeenteraad of, krachtens besluit van de raad, door burgemeester en wethouders of door een door de raad ingestelde commissie.”
2.7 Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: ABRvS) heeft de bevoegdheid om verkeersbesluiten te nemen ruime beoordelingsmarges, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken tegen elkaar afweegt (zie bijvoorbeeld ABRvS 30 november 2000, VR 2000/61).
De (voorzieningen)rechter dient hierbij te toetsen of er sprake is van een zodanige onevenwichtigheid in die belangenafweging, dat moet worden geoordeeld dat verweerder niet in redelijkheid tot het verkeersbesluit heeft kunnen komen.
2.8 Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting heeft verweerder aan het verkeersbesluit de volgende afweging ten grondslag gelegd.
Totdat de westelijke randweg Harmelen gereed is, moet het verkeer gebruik maken van of de Dorpsstraat of de Haanwijk. De Haanwijk is een smalle weg is en daardoor niet geschikt voor verkeer in twee richtingen. Het treffen van voorzieningen ter bevordering van het langzame verkeer is op de Haanwijk door die geringe breedte niet goed mogelijk. De Dorpsstraat is breder en is bovendien reeds voorzien fietsstroken, zebrapaden en trottoirs.
Omdat de Haanwijk onderdeel uitmaakt van een belangrijke fietsroute voor schoolgaande kinderen van Harmelen(-Zuid) naar Woerden en vice versa, waardoor tussen 07.00 en 09.00 uur en tussen 16.00 en 19.00 uur veel fietsverkeer op de Haanwijk aanwezig is, heeft verweerder besloten om genoemd gedeelte van de Haanwijk gedurende deze uren af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer, met uitzondering van landbouwvoertuigen en bestemmingsverkeer. Ter zitting heeft verweerder nog aangevoerd dat op deze wijze het fietsverkeer over de Haanwijk wordt gestimuleerd en het (school)fietsverkeer dat over de Dorpsstraat gaat een alternatieve route krijgt aangeboden om van en naar Woerden te komen en te gaan.
Verweerder heeft hieraan toegevoegd dat door deze maatregel de bewoners van Harmelen-Zuid bovendien buiten de spitsuren een goede en korte alternatieve route krijgen naar en van Woerden. Verweerder heeft voorts ter verhoging van de verkeersveiligheid besloten om op genoemd gedeelte van de Haanwijk verkeersveiligheid gedurende de gehele dag een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur in te stellen.
2.9 De voorzieningenrechter oordeelt voorshands als volgt.
Verweerder heeft het verkeersbesluit in redelijkheid kunnen nemen. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is in voldoende mate aannemelijk geworden dat genoemd gedeelte van de Haanwijk gedurende de spitsuren niet geschikt is voor autoverkeer in twee richtingen, te meer daar de Haanwijk deel uitmaakt van een belangrijke fietsroute voor schoolgaande kinderen.
Verweerder heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het belang van de verkeersveiligheid voor - met name - laatstgenoemde categorie fietsers gedurende de spitsuren dan ook zwaarder kunnen laten wegen dan het belang van verzoekers bij een openstelling van de Haanwijk voor alle verkeer.
2.10 Dat door het verkeersbesluit de verkeersdruk op de Dorpsstraat - ten opzichte van de situatie van vóór februari 2000 - zal toenemen, of in ieder geval - ten opzichte van de huidige situatie - niet zal afnemen doet daar niet aan af. Verweerder heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat - gegeven de beperkte keuze in routes door Harmelen - de Dorpsstraat beter is ingericht als (doorgaande) verkeersroute dan de Haanwijk.
De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat het verkeersbesluit naar alle waarschijnlijkheid geen verhoging van de verkeersdruk op de Dorpsstraat ten opzichte van de huidige situatie met zich zal brengen, aangezien fietsers tijdens de spitsuren en gemotoriseerde verkeer buiten die uren een alternatieve route voor de Dorpsstraat krijgen aangeboden.
2.11 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter richten de door de gemeente met de Nederlandse Spoorwegen gesloten raamovereenkomst en het advies van 21 september 2000 zich naar hun aard tot de gemeente en bieden zij dan ook geen steun voor de stelling van verzoekers dat sprake is van schending door verweerder van een - rechtens te honoreren - door de gemeente Woerden opgewekt vertrouwen.
2.12 Aangezien ook overigens geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het verkeersbesluit niet in stand kan blijven, wordt geen grond gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn derhalve geen termen aanwezig.
2.13 Beslist wordt als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. M.H.F. van Vugt, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2004.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.E. Companjen mr. M.H.F. van Vugt
Afschrift verzonden aan partijen op: