K.G. nummer 186091 KG ZA 04/1064
Vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, sector handel & familie, in het kort geding van:
BARBARA DE LOOR,
wonende te Heerenveen,
eiseres,
procureur: mr. J.P.C. Obbink,
advocaat: mr. J.C.A. Stevens te ‘s-Gravenhage,
de vereniging
“DE KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE SCHAATSENRIJDERS BOND,
gevestigd te Hoogland, gemeente Amersfoort,
gedaagde,
procureur: mr. C.A. Segaar.
1. Het verloop van het geding
1.1. Eiseres, hierna te noemen: De Loor, heeft de gedaagde, verder te noemen: de KNSB, in kort geding doen dagvaarden. Op de dienende dag, 14 december 2004, heeft De Loor van eis geconcludeerd overeenkomstig de inhoud van het exploot van dagvaarding, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht.
1.2. De Loor heeft haar vordering bij monde van haar advocaat toegelicht mede aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen en (reeds op voorhand toegezonden) producties.
1.3. De KNSB heeft daarop, bij monde van haar procureur, verweer gevoerd mede aan de hand van overgelegde pleitnotities en (reeds op voorhand toegezonden) producties.
1.4. Na voortgezet debat, waarbij aan de zijde van De Loor ook enige inlichtingen zijn verschaft door De Loor zelf, hebben partijen vonnis gevraagd.
2.1. De Loor, schaatsster, heeft gedurende vele jaren deel uitgemaakt van de nationale selectie voor deelname aan internationale schaatsevenementen onder auspiciën van de International Skating Union (ISU), welke nationale selectie wordt samengesteld door de KNSB. Sinds het seizoen 2003/2004 is zij als individueel rijdster actief. Zij bezit al een aantal jaren de A status als sporter, erkend door het NOC-NSF.
2.2. De KNSB is een rechtspersoonlijkheidbezittende vereniging, waarvan onder meer gewesten en gewone leden lid zijn. Gewone leden kunnen slechts zijn verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en stichtingen. De leden van de KNSB zijn gehouden om aan hun leden op te leggen dat deze zich zullen onderwerpen aan de statuten, reglementen en besluiten van de KNSB. Op grond van deze in artikel 8 van de statuten opgenomen bepaling zijn onder meer individuele schaatsers via dit getrapte lidmaatschap gehouden de statuten en de reglementen van de KNSB na te leven. Individuele topschaatsers verkrijgen ongeacht waar zij zich voorbereiden op wedstrijden van de KNSB een licentie en zij zijn ook op die wijze rechtstreeks aan de KNSB verbonden en gehouden de statuten en reglementen van de KNSB na te leven.
2.3. In artikel 8 lid 5 van de statuten van de KNSB is bepaald dat door de KNSB naast de in de statuten vermelde verplichtingen aan leden en getrapte leden verplichtingen kunnen worden opgelegd na voorafgaande toestemming van het bondscongres. Met betrekking tot sponsoring zijn de rechten en verplichtingen van de KNSB en haar leden door het bondscongres nader uitgewerkt in het door de KNSB als productie 3 overgelegde “reglement sponsoring en reclame KNSB”, verder te noemen: het sponsorreglement.
2.4. Het sponsorreglement staat toe dat een gewest, een vereniging of een lid daarvan zelf een sponsorovereenkomst aangaat. Dergelijke overeenkomsten mogen niet in strijd zijn met de statuten of de reglementen van de ISU of de KNSB.
2.5. In artikel 2 van het sponsorreglement is onder meer het volgende bepaald:
“ 2.1. Als uitvloeisel van een sponsorrelatie is het KNSB-licentiehouders, onder na te
noemen voorwaarden, toegestaan aan wedstrijden deel te nemen in wedstrijd-,
trainingskleding en attributen waarop waardig commerciële uitingen zijn aangebracht.
2.2. De plaatsing, het aantal en de omvang van die commerciële uitingen is aan
voorwaarden gebonden.
Voor alle (wedstrijd-)licentiehouders Langebaan, Kortebaan/Supersprint, Short Track
en Kunstrijden zijn dienaangaande onderstaande bepalingen van toepassing welke zijn
gebaseerd op de ISU-1998-regelgeving (ISU-Rule 102, lid 6).
a. de totale oppervlakte van alle aan te brengen commerciële uitingen mag niet meer
dan 550 cm² bedragen. Het maximum aantal commerciële uitingen op het boven-
lichaam, mag niet meer dan 4 (vier) zijn. Op het onderlichaam mogen maximaal
twee (2) commerciële uitingen worden aangebracht.
b. (…).
c. De maximale oppervlakte van een enkele commerciële uiting op het bovenlichaam
is 45 cm². (…).
d. De maximale oppervlakte van een enkele commerciële uiting op het onderlichaam
is 200 cm².
e. (…).”
In artikel 2.3 van het sponsorreglement is verder het volgende bepaald:
“De commerciële uitingen die zijn toegestaan aan de leden van kernploegen/nationale
selecties, zijn meer in detail geregeld in de “overeenkomst inzake het lidmaatschap van
een kernploeg/nationale selectie” en de daarbij behorende reglementen c.q, bijlagen.
Voorzover daarin bepalingen voorkomen die afwijken van het onderhavige Reglement,
hebben eerstgenoemde overeenkomst en reglementen c.q. bepalingen voorrang.”
2.6. De uit artikel 2.3 van het sponsorreglement voortvloeiende afspraken zijn nader vastgelegd en aan de leden van de KNSB kenbaar gemaakt in de KNSB nieuwsbrief van onder andere september 2004, welke nieuwsbrief door de KNSB als productie 4 in het geding is gebracht. In deze nieuwsbrief zijn de “Logorechten Licentiehouders Langebaan op wedstrijdkleding seizoen 2004-2005 en 2005-2006 opgenomen. Daarin is onder meer vermeld dat bij ISU-kampioenschappen en World Cup wedstrijden de erkende merkenteams 2 van de 6 logo’s op de KNSB-wedstrijdkleding mogen dragen en de onafhankelijke licentiehouders 1 logo. Tevens is daarin opgenomen waaraan moet zijn voldaan wil een team zich kwalificeren als erkend merken- team (A of B).
2.7. De niet voor merkenteams en onafhankelijke licentiehouders beschikbare logorechten worden benut door de KNSB-sponsors Aegon en Deloitte.
2.8. Op 21 november 2003 heeft de KNSB met de Vereniging voor Professioneel Schaatsen (verder te noemen: VPS) een collectieve samenwerkingsovereenkomst gesloten, waarin de wederzijdse rechten en plichten van de KNSB en de erkende merkenteams en hun professionele schaatsers en begeleiders zijn vastgelegd.
2.9. Deelname aan de ISU schaatsevenementen geschiedt onder verantwoordelijkheid en voor rekening van de KNSB volgens door de KNSB gestelde regels.
2.10. De KNSB is met de merkenteams overeengekomen dat de leden van deze teams, indien zij deel uitmaken van de nationale selectie, het recht hebben om het rechterborstlogo (45cm²) en het linkerbeenlogo (200 cm²) van een KNSB-wedstrijdpak ter beschikking te stellen aan eigen sponsoren.
2.11. De Loor maakt geen deel uit van een door de KNSB erkend merkenteam. Zij is een onafhankelijke licentiehouder en bereidt zich, via een door haar eigen bedrijf georganiseerd schaatsteam, geheel voor eigen rekening en risico voor op deelname aan de (inter)nationale wedstrijden en de daarvoor aangewezen wedstrijden. Door de KNSB is aan De Loor toegestaan op de KNSB-wedstrijdkleding 1 logo te plaatsen, te weten een borstlogo.
2.12. Falkcourier is bereid het hoofdsponsorschap van De Loor op zich te nemen om als zodanig een “beenplek” te verwerven.
2.13. De KNSB heeft het verzoek van De Loor om dezelfde rechten te krijgen als de zgn. merkenteams, te weten het ter beschikking krijgen van het rechterborstlogo en het linkerbeenlogo voor een eigen sponsor, niet ingewilligd.
3. De vorderingen en de grondslagen daarvan en de verweren
3.1. Voor de inhoud van de vordering en de grondslagen daarvan wordt verwezen naar het aan dit vonnis gehechte exploot van dagvaarding. De stellingen van de dagvaarding en de daarin omschreven vordering dienen als hier ingelast te worden aangemerkt. Kort weergegeven vordert De Loor de KNSB te bevelen aan haar mede te delen dat het haar is toegestaan om op haar wedstrijdkleding aan te brengen twee logo’s, qua grootte en wat plaats betreft omschreven zoals in 2.10 aangegeven en De Loor daarbij mede te delen dat het haar is toegestaan om met die logo’s, aangebracht op haar wedstrijdkleding, deel te nemen aan alle nationale en internationale wedstrijden, indien en voorzover zij zich voor deelname aan die wedstrijden kwalificeert, kosten rechtens.
3.2. De Loor legt aan haar vordering ten grondslag dat de KNSB, door haar onder 2.13 genoemde verzoek af te wijzen, onrechtmatig jegens haar handelt. De Loor stelt dat het standpunt van de KNSB buitengewoon onbillijk, onredelijk en niet eerlijk is en getuigt van willekeur. Verder voert zij aan dat er sprake is van een discriminatie die op niets gebaseerd is en die er alleen maar toe leidt dat het haar als onafhankelijk sportster bijna onmogelijk wordt gemaakt om optimaal te kunnen functioneren, terwijl een sportster die in een A-merkenteam rijdt, wel twee logo’s mag aanbrengen. Voorts stelt De Loor dat het handelen van de KNSB in strijd is met de zorgvuldigheid die de KNSB jegens haar behoort te betrachten. Ten slotte heeft De Loor gesteld dat zij, nu het wedstrijdseizoen inmiddels is aangebroken, zij een spoedeisend belang bij haar vordering heeft.
3.3. De KNSB bepleit afwijzing van de vordering van De Loor. Op de door de KNSB gevoerde verweren zal in het navolgende, voor zover nodig, worden teruggekomen.
4. De beoordeling van het geschil
4.1. De KNSB heeft in de eerste plaats het verweer gevoerd dat de door De Loor in deze procedure ingestelde vordering geen geschil betreft dat zich – gelet op de grote financiële belangen van de KNSB bij instandhouding van het logorechten systeem – leent om daarover in kort geding te oordelen. Reeds om deze reden dient De Loor, aldus de KNSB, in haar vordering niet ontvankelijk te worden verklaard. Dit verweer van de KNSB faalt. De vordering van De Loor is immers onder meer gebaseerd op onrechtmatige daad en financiële belangen van de KNSB kunnen niet bij voorbaat verhinderen dat een voorlopige toetsing van dit handelen van de KNSB plaatsvindt. De Loor heeft voorts, gelet op het aangebroken schaatsseizoen, voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevraagde voorzieningen.
4.2. De Loor stelt dat zij tenminste twee logo’s nodig heeft om financiële ondersteuning van sponsors te verwerven teneinde op die manier in haar levensonderhoud, waar ook onder vallen haar aan de sportbeoefening verbonden kosten, te kunnen voorzien. Het onthouden van de tweede logopositie betekent, aldus De Loor, dat niet alleen haar sportieve carrière gevaar loopt, maar dat zulks ook consequenties heeft voor haar maatschappelijke carrière.
De Loor stelt dat zij qua sportprestaties niet onderdoet voor de leden van de merkenteams die onder de A-licentie vallen en dat zij wat begeleiding betreft een volkomen gelijkwaardige begeleiding krijgt die deelnemers van de A-merkenteams krijgen. Er is, aldus De Loor, geen enkele reden aanwezig om haar slechts één logo op haar wedstrijdkleding toe te staan, terwijl er op de kleding van een rijder of rijdster van een A-team wel twee logo’s mogen worden aangebracht. Zij heeft verder gesteld dat zij geen partij is geweest bij de door de KNSB met de VPS gesloten collectieve samenwerkingsovereenkomst. Voorts heeft
De Loor er opgewezen dat zij het vorig seizoen, in het kader van een regeling en met instemming van de KNSB, heeft mogen schaatsen met op haar been de woorden “Right to Play” zijnde de stichting van Johan Olaf Koss, welke stichting zoveel goed doet voor kinderen. De Loor stelt voorts dat zij individueel in feite aan alle door de KNSB gestelde en onder het kopje “Logorechten Licentiehouders Langebaan op wedstrijdkleding” genoemde voorwaarden voldoet. Zij vraagt zich echter af of het nu zo belangrijk is hoeveel sporters er in een ploeg zitten en of dat de KNSB daarom gerechtigd is om haar een tweede logopositie te onthouden.
4.3. De KNSB daarentegen heeft gesteld, dat zij een beleid voorstaat waarbij de teamstructuur van de professionele schaatssport wordt bevorderd en dat door middel van de tot stand gebrachte regels met betrekking tot sponsoring, alsmede ook met de VPS gesloten collectieve samenwerkingsovereenkomst rust is gebracht in de (zakelijke) verhoudingen tussen de desbetreffende partijen, als gevolg waarvan de schaatsers en de Nederlandse schaatssport floreren. De KNSB is van oordeel dat dit collectieve belang zwaarder dient te wegen dan het individuele belang van De Loor. De KNSB is van oordeel dat De Loor niet wordt belemmerd in haar individuele belang door slechts één logo-uiting op haar wedstrijdpak te mogen voeren. De KNSB voert daartoe aan dat er voor De Loor voldoende alternatieven zijn dan enkel de tweede sponsoruiting op het wedstrijdpak.
Bovendien wordt De Loor – afgezien van de logorechten – volledig op gelijke voet behandeld als andere licentiehouders en geldt de beperking ten aanzien van de logorechten alleen voor bepaalde internationale wedstrijden, te weten ISU-kampioenschappen en de World Cup-wedstrijden.
4.4. Als onweersproken staat vast dat De Loor op grond van de in artikel 8 lid 2 van de statuten van de KNSB opgenomen bepaling gehouden is de statuten en de reglementen van de KNSB na te leven. De Loor heeft niet weersproken dat zij, als individueel topschaatsster, een licentie van de KNSB heeft verkregen en dat zij ook uit dien hoofde rechtstreeks aan de KNSB verbonden is en gehouden is de statuten en reglementen van de KNSB na te leven.
4.5. De KNSB heeft voorts onweersproken gesteld dat krachtens artikel 8 lid 5 van haar statuten, naast de in de statuten vermelde verplichtingen, aan leden en getrapte leden verplichtingen kunnen worden opgelegd na voorafgaande toestemming van het bondscongres. De Loor heeft niet betwist dat met betrekking tot sponsoring de rechten en verplichtingen van de KNSB en haar leden met instemming van het bondscongres zijn vastgesteld in het onder 2.3 genoemde sponsorreglement. Ook heeft zij niet betwist dat de logorechten van licentiehouders Langebaan door de KNSB in detail zijn uitgewerkt, vastgesteld en kenbaar zijn gemaakt in de onder 2.6 genoemde nieuwsbrief van september 2004 onder de kop “Logorechten Licentiehouders Langebaan op wedstrijdkleding seizoen 2004-2005 en 2005 – 2006.” De Loor is derhalve als licentiehouder en tevens als gevolg van haar getrapte lidmaatschap van de KNSB in beginsel aan deze regels gebonden. De inachtneming van de formele regels met betrekking tot de totstandkoming van deze regels zijn door De Loor niet betwist.
4.6. De kern van het geschil betreft de vraag of in de regelgeving met betrekking tot de toekenning van logorechten en waarop de beslissing van de KNSB tot afwijzing van het verzoek van De Loor is gebaseerd, een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen een onafhankelijk licentiehouder en een merkenteam.
Deze vraag dient voorshands ontkennend te worden beantwoord.
De KNSB heeft aangevoerd dat zij in het belang van de kwaliteit en de organisatie van de professionele schaatssport het ontstaan en in stand blijven van merkenteams wil bevorderen, aangezien met de merkenteamstructuur het collectieve belang van de Nederlandse schaatssport het beste gediend is.
Dit is een kwestie van beleid en staat niet ter beoordeling van de rechter.
4.7. Het ter bevordering van het ontstaan van merkenteams toekennen van meer logorechten aan een merkenteam dan aan een onafhankelijke licentiehouder is gelet op voormeld beleid dan ook begrijpelijk en in beginsel ook gerechtvaardigd. Dit wordt alleen anders, indien er aldus een wanverhouding zou worden geschapen tussen het daarmee beoogde collectieve belang van de Nederlandse schaatssport en het individuele belang van de onafhankelijke licentiehouder m.a.w. indien het gelijkheidsbeginsel zou worden geschonden.
Voorshands is daarvan niet gebleken. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat een merkenteam (naast het verwerven van logovoordeel) jegens de KNSB ook verplichtingen aangaat zoals op het gebied van management, beloningen van rijders etc en dat zij met betrekking tot de opleiding van juniorrijders de KNSB als opleidingsinstituut aanvaardt.
Voorts is van belang dat de beperking in de toekenning van logorechten van onafhankelijke licentiehouders beperkt blijft tot internationale wedstrijden, te weten de ISU-kampioenschappen en de World Cup wedstrijden.
Tevens is van belang, zoals door de KNSB onweersproken gesteld, dat een onafhankelijke licentiehouder in de nationale selectie verder volledig dezelfde voordelen geniet als een lid van een merkenteam.
Voorts is enig inzicht in het financiële nadeel van De Loor als gevolg van het niet toekennen van een tweede logo niet door De Loor gegeven, hetgeen een toetsing van een mogelijke wanverhouding tussen het collectieve belang en het individuele belang bemoeilijkt.
4.8. Uit het vorenstaande volgt dat de vordering van De Loor moet worden afgewezen.
4.9. De Loor zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de aan de zijde van de KNSB gevallen proceskosten.
5.1. Wijst de vordering van De Loor af.
5.2. Veroordeelt De Loor in de aan de zijde van de KNSB gevallen proceskosten, tot aan de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van de KNSB begroot op € 816,-- voor salaris van haar procureur en op € 241,-- voor verschotten.
5.3. Verklaart de onder 5.2 vermelde kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 december 2004.