ECLI:NL:RBUTR:2004:AR8476

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG-nr: 186325/KGZA 04-1076/mg
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.J. Schepen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een voetballer door de KNVB na ernstig letsel tijdens een wedstrijd

In deze zaak gaat het om een kort geding dat is aangespannen door een voetballer, aangeduid als [eiser], tegen de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB). De aanleiding voor het geschil is een ernstige blessure die een medespeler, [betrokkene], heeft opgelopen tijdens een wedstrijd op 8 november 2003. De KNVB heeft [eiser] geschorst zonder hem te horen, wat heeft geleid tot de vordering van [eiser] om deze schorsing op te heffen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de KNVB het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden door [eiser] niet de gelegenheid te geven om zijn kant van het verhaal te vertellen. Dit is in strijd met de eisen van een eerlijk proces. De rechter heeft vastgesteld dat er een gerede kans is dat de bodemrechter tot de conclusie zal komen dat de schorsing onrechtmatig is, gezien de ernst van de beschuldigingen en het letsel van [betrokkene]. De voorzieningenrechter heeft de KNVB verboden om de schorsing van [eiser] verder ten uitvoer te leggen totdat de bodemprocedure is afgerond. Tevens is de KNVB veroordeeld in de proceskosten van [eiser]. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure in tuchtzaken, vooral wanneer er sprake is van ernstige beschuldigingen en gevolgen voor de betrokkenen.

Uitspraak

KG-nr: 186325/KGZA 04-1076/mg
RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
[eiser],
wonende te Nieuwegein,
e i s e r,
procureur : mr. G. van De Nesse,
- t e g e n -
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
DE KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
g e d a a g d e,
procureur : mr. B.F. Keulen,
advocaat : mr. H.J.A. Knijff te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als “[eiser]” en “de KNVB”.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure is als volgt:
- dagvaarding d.d. 11 november 2004, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 14 december 2004;
- producties van [eiser];
- pleitnota en producties van de KNVB;
- brieven van mr. Knijff met producties d.d. 14 en 17 december 2004;
- brieven van mr. Van De Nesse d.d. 16 en 17 december 2004.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. Op 8 november 2003 heeft in Soest het tweede elftal van de sportvereniging Geinoord te Nieuwegein, van welk elftal [eiser] deel uitmaakte, gevoetbald tegen het tweede elftal van de voetbalvereniging VVZ’49 te Soest. Tijdens deze wedstrijd heeft er lichamelijk contact plaatsgevonden tussen [eiser] en een speler van VVZ’49, genaamd [betrokkene]. Ten gevolge hiervan is [betrokkene] dusdanig gewond geraakt aan zijn kaak dat hij er aan geopereerd moest worden
2.2. Bij brief van 13 november 2003 heeft de KNVB aan [eiser] medegedeeld, dat door een schriftelijke aangifte tegen hem een tuchtzaak aanhangig is gemaakt en dat de tuchtcommissie [eiser] ‘het slaan van een tegenspeler met letsel ten gevolge’ ten laste legt. Voorts heeft de KNVB [eiser] in de gelegenheid gesteld om tegen de tenlastelegging schriftelijk verweer te voeren.
2.3. Eveneens bij brief van 13 november 2003 heeft de KNVB aan [eiser] bericht dat de voorzitter van de tuchtcommissie hem overeenkomstig de bepalingen van het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal met ingang van 14 november 2003 voorlopig heeft geschorst voor de duur van 30 dagen.
2.4. Op 19 november 2003 heeft [eiser] schriftelijk verweer gevoerd tegen de tenlastelegging. Daartoe heeft hij onder meer het volgende geschreven:
“Het bewust slaan van een speler, in dit geval [betrokkene], is helemaal niet aan de orde geweest. Het was een schrikreactie die verkeerd uitpakte. Het is nooit mijn bedoeling geweest om [betrokkene] te raken, ik deed zelfs nog een stap terug maar omdat hij wel erg dicht in de buurt kwam probeerde ik hem van me af te houden. Door zijn manier van aanspreken en kijken voelde ik me ernstig door hem bedreigd en werd ik bang. Uit zelfverdediging schermde ik met mijn linkerhand mijn gezicht af en liet als schrik-reactie mijn elleboog omhoog komen, met het noodlottige gevolg.”
2.5. Bij brief van 5 januari 2004 heeft de KNVB [eiser] bericht dat de tuchtcommissie hem op grond van (de) verkregen verklaring(en) wegens het slaan van een tegenspeler met letsel ten gevolge met ingang van 14 november 2003 tot 14 november 2007 heeft geschorst en dat [eiser] gedurende de schorsing niet aan wedstrijden of trainingen mag deelnemen, niet een functie binnen de KNVB of binnen zijn vereniging mag vervullen, niet een sportaccommodatie van een amateurvoetbalvereniging mag betreden en overigens op geen enkele wijze, actief of passief, mag deelnemen aan activiteiten binnen de KNVB of zijn vereniging.
2.6. Bij beroepschrift van 8 januari 2004 heeft [eiser] middels zijn raadsman bij de commissie van beroep van de KNVB beroep aangetekend tegen de beslissing van de tuchtcommissie.
2.7. Per brief van 5 juli 2004 heeft de raadsman van [eiser] kopieën van de processen-verbaal van de in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek door getuigen afgelegde verklaringen aan de KNVB doen toekomen.
Voorts heeft de raadsman de KNVB het volgende bericht:
“Namens mijn cliënt verzoek ik u om de behandeling van zijn beroepschrift d.d. 8 januari 2004 thans zo snel mogelijk ter hand te nemen. Mij bekende jurisprudentie laat zien dat de schorsing in deze zaak wel erg fors is uitgevallen, mede waarom mijn cliënt er alle belang bij heeft dat zijn zaak snel in een hoorzitting zal worden behandeld.”
2.8. Bij brief van 9 juli 2004 heeft de raadsman van [eiser] aan de KNVB een kennisgeving sepot wegens onvoldoende wettig bewijs van het arrondissementsparket Utrecht d.d. 3 juli 2004 aan de KNVB doen toekomen.
2.9. Bij brief van 6 september 2004 heeft de KNVB onder meer het volgende aan [eiser] medegedeeld:
“(…)
De commissie van beroep heeft vervolgens alle tot het dossier behorende stukken, waaronder uw beroepschrift bestudeerd.
Gezien de reeds beschikbare gegevens, waaronder begrepen de processen-verbaal van getuigenverhoren die hebben plaatsgevonden op 10 maart 2004 en 24 juni 2004 in de Rechtbank te Utrecht, was er naar de mening van de commissie geen aanleiding voor het instellen van een nader mondeling onderzoek.
Na bestudering van alle tot het dossier behorende stukken is de commissie tot het oordeel gekomen, dat tuchtrechtelijk het bewijs van hetgeen u verweten is, voldoende geleverd is.
Zij heeft daarbij onder meer in aanmerking genomen de navolgende getuigenverklaringen:
(…)
De commissie is tot haar oordeel gekomen omdat uit de verklaringen van de onder 1, 2 en 3 genoemde getuigen naar voren komt dat sprake was van bewust reageren (opzet) en volgens de verklaringen van de onder 5 en 6 genoemde getuigen en van uzelf onbewust is gereageerd (reflex), hetgeen naar de mening van de commissie niet relevant is voor het al dan niet schuldig zijn aan de overtreding.
Zij heeft in haar overwegingen betrokken het voor u ongunstige wedstrijdverloop en de daarmede gepaard gaande emoties.
Zij heeft tevens in overweging genomen dat het door [betrokkene] opgelopen letsel niet valt te rijmen met alleen maar een beschermende beweging uwerzijds.
De commissie acht echter de opgelegde straf niet in overeenstemming met de ernst en de aard van de overtreding.
Wanneer zij de Handleiding Tuchtzaken als richtsnoer hanteert knoopt zij, bij afwezigheid van een concrete norm voor de onderhavige overtreding, aan bij de normering voor overtredingen tegen scheidsrechters, assistent-scheidsrechters en officials, die bij ernstig letsel is gesteld op 36 tot 48 maanden schorsing.
In aanmerking nemende dat overtredingen jegens genoemde categorie personen in zijn algemeenheid zwaarder worden gestraft dan overtredingen tegen spelers meent de commissie dat een straf van 24 maanden schorsing in overeenstemming is met het straftoemetingsbeleid in het amateurvoetbal van de KNVB.”
De commissie van beroep heeft vervolgens de uitspraak van de tuchtcommissie vernietigd en als straf opgelegd een schorsing met ingang van 14 november 2003 tot 14 november 2005.
2.10. In het reglement tuchtrechtspraak amateurvoetbal van de KNVB is onder meer het volgende bepaald:
“Hoofdstuk 7: Procedurele regelingen
(…)
Titel 5: De behandeling van de zaak
(…)
Paragraaf 3: Mondelinge behandeling
Artikel 62 - Algemene bepalingen
1. Een mondelinge behandeling vindt alleen plaats als de commissie dat wenselijk acht.
(…)”
(…)
Titel 8: De rechtsmiddelen
Paragraaf 1: Beroep
(…)
Artikel 103 - Van toepassing zijnde artikelen bij behandeling in beroep
1. Op de behandeling door de commissie van beroep zijn de artikelen van (…) hoofdstuk 7, titel 5 (…) alle van dit reglement, van overeenkomstige toepassing, voor zover daarvan in deze titel niet afgeweken wordt.
(…)”
2.11. Bij dagvaarding van 11 november 2004 heeft [eiser] een bodemprocedure tegen de KNVB aanhangig gemaakt bij deze rechtbank. In de procedure vordert hij -kort weergegeven- de KNVB te gelasten om de aan hem opgelegde schorsing van twee jaren op te heffen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom, alsmede te bepalen dat de KNVB aan [eiser] een bedrag van € 5.000,-- aan immateriële schadevergoeding zal dienen te betalen, met veroordeling van de KNVB in de kosten van de procedure.
3. Het geschil en de beoordeling
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in:
a. te bepalen dat het de KNVB niet is toegestaan de tegen [eiser] uitgesproken schorsing van twee jaren (verder) ten uitvoer te leggen voor de duur van de door [eiser] tegen de KNVB aangespannen bodemprocedure, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom;
a. te bepalen dat de KNVB aan [eiser] bij wege van voorschot op de door [eiser] in de door hem tegen de KNVB aangespannen bodemprocedure gevorderde immateriële schadevergoeding een bedrag van € 2.000,-- zal dienen te betalen,
met veroordeling van de KNVB in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan zijn vordering onder a heeft [eiser] ten grondslag gelegd dat de door de KNVB opgelegde schorsing onrechtmatig is. Die onrechtmatigheid is er volgens [eiser] onder meer in gelegen dat er geen hoorzitting heeft plaatsgevonden, dat er zijdens de KNVB sprake is geweest van een grote mate van vooringenomenheid, dat de behandeling van de zaak door de handelwijze van de KNVB veel vertraging heeft opgelopen, dat de KNVB hem niet behoorlijk heeft geïnformeerd omtrent het verloop van de zaak, dat de KNVB niet tot het oordeel had kunnen komen dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde, dat de uitspraken van de tuchtcommissie en van de commissie van beroep niet voldoende zijn gemotiveerd en dat de opgelegde maatregel disproportioneel is in vergelijking met andere gevallen. Nu [eiser], ondanks het vorenstaande, reeds gedurende een periode van een jaar niet in staat is geweest om zijn sport te bedrijven, dient de schorsing niet verder ten uitvoer gelegd te worden totdat in de bodemprocedure is beslist.
Aan zijn vordering onder b heeft [eiser] gederfde levensvreugde ten grondslag gelegd. Door hem langdurig te schorsen, terwijl niet vaststaat dat [eiser] zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde, kan hij de sport, die een belangrijke plaats in zijn leven inneemt, niet uitoefenen, moet hij een aantal sociale contacten missen en is hij gestigmatiseerd, aldus [eiser].
3.3. De KNVB heeft verweer gevoerd tegen de vordering. Dit verweer houdt -kort weergegeven- in dat er volgens haar ter zake van de tuchtprocedure geen procedurevoorschriften geschonden zijn en dat de commissie van beroep in redelijkheid tot de bestreden uitspraak heeft kunnen komen.
3.4. Hetgeen partijen ter ondersteuning van hun standpunten voorts naar voren hebben gebracht, zal in het hiernavolgende voor zover nodig aan de orde komen.
3.5. De vordering onder a ligt voor toewijzing gereed. Op basis van verschillende feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een gerede kans bestaat, dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de (tuchtcommissies van ) de KNVB bij het opleggen van de tuchtstraffen het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor jegens [eiser] hebben geschonden door [eiser] niet mondeling te horen en dat er mitsdien geen sprake is geweest van een zorgvuldig en eerlijk proces.
3.6. De KNVB heeft zich beroepen op het bepaalde in het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal, dat een mondelinge behandeling alleen plaatsvindt als de tuchtcommissie of, in hoger beroep, de commissie van beroep dat wenselijk acht. Deze bepaling neemt echter niet weg dat deze commissies onder alle omstandigheden een hoorzitting achterwege kunnen laten.
3.7. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat het in deze gaat om een tuchtzaak waarbij sprake is van ernstig letsel aan de kant van speler [betrokkene] en het ernstige verwijt van de KNVB aan het adres van [eiser], terwijl deze zich niet schuldig acht aan het letsel dat [betrokkene] heeft opgelopen.
Het opleggen van een straf van 4 jaar schorsing zoals de Tuchtcommissie heeft gedaan zonder mondelinge behandeling en zonder in ieder geval [eiser] te horen vormt een schending van het beginsel van hoor en wederhoor en wordt niet gedekt door artikel 62 van het Reglement Tuchtrechtspraak.
3.8. Ook de wijze waarop de Commissie van Beroep de zaak heeft afgedaan, te weten zonder hoorzitting waarbij in ieder geval [eiser] en diens raadsman zouden zijn gehoord, levert een schending op van het recht van hoor en wederhoor en wel op grond van de navolgende feiten en omstandigheden:
- de ernst van de zaak (zwaar lichamelijk letsel);
- de ernst van het verwijt aan het adres van [eiser];
- de commotie die de zaak o.a. in de pers heeft veroorzaakt;
- de door de Tuchtcommissie opgelegde zeer zware straf en de door de Commissie van Beroep gehandhaafde straf van 2 jaar schorsing;
- de ontkenning van [eiser], dat hij schuldig is;
- het sepot van het OM op grond van onvoldoende wettig bewijs;
- het feit dat [eiser] noch door de Tuchtcommissie noch door de rechter-commissaris in het gerechtelijk vooronderzoek is gehoord;
- de brief van de raadsman van [eiser] d.d. 5 juli 2004 waaruit onmiskenbaar blijkt dat deze aanneemt dat een hoorzitting zal plaats vinden en moeilijk anders valt op te vatten dan een verzoek tot het houden van een hoorzitting.
Ten aanzien van de laatstgenoemde omstandigheid verdient opmerking dat de Commissie van Beroep de raadsman van [eiser] ook niet heeft verwittigd dat het voornemen bestond geen hoorzitting te houden en hem niet heeft voorgesteld in plaats daarvan zich nog schriftelijk uit te laten, zoals bijvoorbeeld over het bewijsmateriaal.
3.9. Voor toewijzing van een voorschotbedrag van Euro 2.000,- wegens vergoeding van immateriele schade bestaat geen grond.
Afgezien van het bepaalde in artikel 8 lid 4 van de stauten van de KNVB, zou daartoe alleen dan aanleiding kunnen bestaan indien het bewijs van schuld van [eiser] aan het letsel van [betrokkene] dermate ontoereikend zou zijn, dat de Commissie van Beroep in redelijkheid niet tot schuldigverklaring en het opleggen van straf zou kunnen komen.
Daarvan is echter in dit geding niet gebleken.
3.10. Een dwangsom zal aan de KNVB niet worden opgelegd, aangezien de KNVB rechterlijke uitspraken zonder meer pleegt uit te voeren.
3.11. De KNVB zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van dit geding worden veroordeeld. Aangezien aan [eiser] een toevoeging is verleend op grond van de Wet op de Rechtsbijstand, zal de KNVB deze kosten aan de griffier van de rechtbank dienen te voldoen.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1. bepaalt dat het de KNVB niet is toegestaan om de tegen [eiser] uitgesproken schorsing van twee jaren na de betekening aan haar van dit vonnis verder ten uitvoer te leggen voor de duur van de door [eiser] met zijn dagvaarding van 11 november 2004 tegen de KNVB aangespannen bodemprocedure in eerste aanleg, des dat [eiser] gedurende de tijd die zal zijn gemoeid met de behandeling van deze procedure in eerste aanleg, zonder enige belemmering in clubverband bij een bij de KNVB aangesloten vereniging de voetbalsport zal kunnen uitoefenen, dat het hem toegestaan zal zijn om aan de trainingen en alle andere activiteiten van de vereniging van welke hij lid is deel te nemen en dat het hem tevens zal zijn toegestaan om aan wedstrijden in het verband van competities en toernooien bij de KNVB deel te nemen;
4.2. veroordeelt de KNVB in de kosten van dit geding, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 816,-- (achthonderdzestien euro) voor salaris van zijn procureur en op € 324,77 (driehonderdvierentwintig euro en zevenenzeventig eurocent) inclusief BTW voor verschotten;
4.3. bepaalt dat de KNVB voormelde kosten dient uit te betalen aan de griffier van de rechtbank, zulks op de voet van het bepaalde in artikel 243 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;
4.4. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5. wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en in het openbaar uitgesproken op 30 december 2004.
w.g. griffier w.g. rechter