ECLI:NL:RBUTR:2004:AT3887

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 september 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
179184/FA RK 04-2942
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.C. Quik-Schuijt
  • J.H. de Krijger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag na echtscheiding en beoordeling omgangsregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 september 2004 uitspraak gedaan in een verzoek tot gezamenlijk gezag over een minderjarige, ingediend door de moeder en haar huidige echtgenoot. De ouders van de minderjarige, die in 1993 is geboren, zijn in 1996 gescheiden. In januari 1998 is de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag, omdat de ouders niet in staat waren om op een redelijke wijze overleg te voeren over de opvoeding van het kind. De rechtbank heeft destijds een omgangsregeling vastgesteld die goed functioneert.

De moeder en haar echtgenoot hebben op 8 juni 2004 een verzoekschrift ingediend om gezamenlijk gezag te verkrijgen. De vader heeft hierop gereageerd met een verweerschrift en een zelfstandig verzoek. Tijdens de zitting op 16 juli 2004 is de zaak behandeld met gesloten deuren. De rechtbank heeft de ingekomen stukken in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen grond is om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De huidige wetgeving en jurisprudentie wijzen erop dat het belang van het behoud van een gezagsrelatie met de ouder prevaleert boven het belang van gezamenlijk gezag in het nieuwe gezin.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgangsregeling goed verloopt en dat er geen speciale problemen zijn met de minderjarige. De vader heeft verzocht om samen met de moeder met het gezag te worden belast, maar dit verzoek is afgewezen. De rechtbank vreest dat een wijziging in de gezagssituatie het kwetsbare evenwicht zou verstoren, wat niet in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft daarom beide verzoeken afgewezen, waarbij de beslissing is genomen door kinderrechter mr. A.C. Quik-Schuijt in aanwezigheid van griffier mr. J.H. de Krijger.

Uitspraak

Rechtbank Utrecht
BESCHIKKING
van de enkelvoudige kamer voor de behan-
deling van burgerlijke zaken, in de zaak van:
[naam moeder],
nader te noemen de moeder,
en
[naam stiefvader],
nader te noemen de stiefvader,
beiden wonende te Amersfoort,
gezamenlijk te noemen verzoekers,
procureur: mr. E. Loeb,
- waarin belanghebbende is -
[naam vader],
wonende te Hilversum,
nader te noemen de vader,
procureur: mr. D. van de Lockant-Geschiere.
1. Verloop van de procedure
Verzoekers hebben op 8 juni 2004 ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend dat strekt tot vaststelling van gezamenlijk gezag over het hierna te noemen kind.
De vader, belanghebbende, heeft op 15 juli 2004 een verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingediend.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 16 juli 2004.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de nadien ingekomen stukken.
2. Vaststaande feiten
- Het huwelijk van de moeder en de vader is door echtscheiding ontbonden.
- Het minderjarige kind van de moeder en de vader is:
[naam minderjarige 1], geboren op 16 december 1993 te Hilversum.
- Bij beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 28 januari 1998 is de moeder alleen belast met het ouderlijk gezag over de voornoemde minderjarige.
- Verzoekers zijn op 25 juli 2000 met elkaar gehuwd.
- De minderjarige kinderen van verzoekers zijn:
[naam minderjarige 2], geboren op 27 juni 2000 te Hilversum,
[naam minderjarige 3], geboren op 28 augustus 2002 te Amersfoort.
3. Beoordeling van het verzochte
I.
De moeder en haar echtgenoot hebben verzocht gezamenlijk met het gezag over [minderjarige 1] te worden belast.
De vader heeft verzocht dit verzoek af te wijzen en hemzelf samen met de moeder te belasten met het gezamenlijke gezag over hun zoon.
Het volgende staat tussen partijen vast:
De ouders zijn gescheiden in 1996. [Minderjarige 1] was toen drie jaar. Hoewel de wet toen nog uitging van eenhoofdig gezag na scheiding werd het gezamenlijk gezag in stand gelaten in navolging van de lentearresten van de Hoge Raad.
In januari 1998 heeft de rechtbank de moeder alleen belast met het gezag. De overweng daartoe was dat “de ouders niet in staat zijn om op een redelijke wijze overleg met elkaar te voeren omtrent de opvoeding en verzorging van het kind hetgeen vaak leidt tot conflicten waarbij [minderjarige 1] ongewild wordt betrokken. Indien het gezag bij een der ouders komt te rusten, zal dit een zekere mate van rust geven.” De rechtbank legt vervolgens een omgangsregeling vast, gelijk aan de reeds lopende namelijk eenmaal per twee weken van donderdag 18.00 uur tot zondag 19.00 uur.
Het door de rechtbank gehanteerde criterium is het criterium van de Hoge Raad in zijn zojuist genoemde arresten.
II.
Inmiddels heeft de jurisprudentie zich ontwikkeld in een andere richting. Op grond van kennelijk voortschrijdend inzicht heeft de Hoge Raad bepaald dat alleen wanneer kinderen klem of verloren tussen de ouders dreigen te raken er grond is om af te wijken van de hoofdregel van gezamenlijk gezag na echtscheiding.
Voor zover na te gaan, was hiervan in januari 1998 geen sprake. Ook thans is hiervan niet gebleken. De omgangsregeling van drie dagen per veertien dagen loopt nog steeds goed en er is ook overleg tussen de ouders mogelijk. Er zijn geen speciale problemen met [minderjarige 1].
Deze feiten leiden tot de conclusie dat er bij de huidige stand van wetgeving en jurisprudentie geen grond zou zijn geweest om het gezamenlijk gezag te beëindigen. Indien het gezamenlijk gezag in stand was gebleven zou de moeder geen verzoek om gezamenlijk gezag met haar huidige echtgenoot hebben kunnen indienen cq. zou zij daarin niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat aan het vereiste dat zij drie jaar alleen met het gezag belast is geweest niet zou zijn voldaan. De huidige inzichten leiden er derhalve toe dat het belang van het behoud van een gezagsrelatie met de ouder prevaleert boven het belang van gezamenlijk gezag binnen het nieuw gevormde gezin. Het verzoek van de moeder en haar huidige echtgenoot om tezamen met het gezag over [minderjarige 1] te worden belast wordt daarom afgewezen.
III.
Het verzoek van de vader om alsnog, samen met de moeder met het gezag te worden belast lijkt in het licht van het bovenstaande logisch, maar zal niettemin eveneens worden afgewezen, en wel op grond van het volgende:
Ter zitting is naar voren gekomen enerzijds dat de stiefvader een positieve rol speelt in de communicatie tussen partijen, anderzijds dat de moeder en haar huidige partner een sterke drang lijken te hebben om naar buiten toe de eenheid binnen het huidige gezin meer te benadrukken dan het feit dat [minderjarige 1] nu eenmaal een andere vader heeft dan de twee andere kinderen in het gezin. Dit heeft tot procedures over de geslachtsnaam geleid die niet bevorderlijk zijn voor de identiteitsontwikkeling van het kind. Het feit dat de beslissing nu bij [minderjarige 1] lijkt te worden gelegd, die zelf zou mogen kiezen als hij twaalf jaar is, lijkt al helemaal een te zware verantwoordelijkheid voor het kind. Deze spanningen, onder oppervlakte van een goed lopende weekeinde en vakantieregeling maakt duidelijk dat er sprake is van een kwetsbaar evenwicht.
De rechtbank vreest dat dit evenwicht door een wijziging van de gezagssituatie zal worden verstoord. Dit is niet in het belang van [minderjarige 1] te achten.
Het verzoek van de vader zal daarom eveneens worden afgewezen.
4. Beslissing
De rechtbank wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Quik-Schuijt, kinderrechter, in tegenwoor-digheid van mr. J.H. de Krijger, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 september 2004.
w.g. griffier w.g. rechter