ECLI:NL:RBUTR:2004:AY7955

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 september 2004
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/029125-04
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.J.A. Meertens
  • G. van Zeben
  • A.M.M.E. Doekes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Utrecht inzake oplichting en valsheid in geschrifte met meerdere benadeelde partijen

Dit vonnis is gewezen door de rechtbank Utrecht op 28 september 2004, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 september 2004. De verdachte is beschuldigd van oplichting en valsheid in geschrifte, waarbij hij als adviseur bij een assurantiekantoor hypotheken op woningen heeft overgesloten. Hij heeft gelden die bedoeld waren voor beleggingen of depots bij een financiële instelling, laten overmaken naar zijn privé-bankrekening zonder medeweten van de klanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de feiten heeft begaan zoals ten laste gelegd en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank heeft ook meerdere vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de hoogte van de schadevergoeding in sommige gevallen is toegewezen en in andere gevallen is afgewezen omdat de schade niet aannemelijk was. De rechtbank heeft de verdachte ook aansprakelijk gesteld voor de schade die door zijn strafbare feiten is toegebracht aan de benadeelde partijen. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn deels toegewezen, met de verplichting voor de verdachte om de schade te vergoeden, en in sommige gevallen is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De rechtbank heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften genoemd en de beslissing is genomen met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer : 16/029125-04
Datum uitspraak: 28 september 2004
Tegenspraak
Raadsman: mr. H.K. Jap-a-Joe
G/T: Nee
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 september 2004.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven.
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten ter terechtzitting toegestaan.
Van de dagvaarding en van de vordering tot wijziging van de tenlastelegging zijn kopieën als bijlagen I en II aan dit vonnis gehecht. De inhoud van deze bijlagen geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Oplichting, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde;
Opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat de ad informandum gevoegde strafbare feiten ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank worden gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met die feiten rekening houdt.
Nu verdachte de feiten heeft bekend zal de rechtbank rekening houden met 4 ad informandum gevoegde feiten, zoals vermeld op blad 4 in bijlage II, waarvan de inhoud als hier ingevoegd geldt.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een drietal jaren, terwijl hij als adviseur in dienst was bij een assurantiekantoor c.q. hypotheekadviseur, hypotheken op woningen overgesloten. Na advies van verdachte zou het geld dat overbleef na het oversluiten en aflossen van de bestaande hypotheken door zijn klanten, allen particulieren, gebruikt worden als belegging of depot bij een financiële instelling. Verdachte heeft echter de gelden laten overmaken op zijn privé-bankrekening, zonder medeweten van de klanten. Verdachte heeft hiertoe brieven op naam van zijn werkgever opgesteld, waarin hij de klanten informeerde op welk rekeningnummer zij de gelden konden storten, zonder te vermelden dat dit rekeningnummer zijn privé-rekening betrof. In een aantal gevallen heeft verdachte valselijk het rekeningnummer van de werkgever uit het briefhoofd verwijderd, danwel de brief valselijk als directeur (mede) ondertekend teneinde de klanten te misleiden. In andere gevallen heeft verdachte in een persoonlijk gesprek bij hen thuis, dan wel telefonisch de klanten het nummer van zijn privé-rekening opgegeven, als zijnde de afgesproken beleggingsrekening of een afgesproken vorm van depot bij een financiële instelling.
Voorts werden deze overgemaakte gelden, een totaalbedrag van ongeveer € 517.000,-- kennelijk geheel of gedeeltelijk verduisterd door verdachte. Dit geschiedde voornamelijk door vanaf genoemde privé-rekening (grote) contante geldopnames te doen ten eigen bate, door het verrichten van overboekingen naar derden en door het overboeken van grote hoeveelheden geld op de eigen beleggingsrekening van verdachte. Het geld van deze rekening heeft verdachte verspeeld op de beurs. Door het slechte beursklimaat heeft verdachte kennelijk getracht het ene gat met het andere te dichten. Hij heeft zijn klanten vaak in ernstige mate financieel benadeeld.
Verdachte heeft hiermee niet alleen misbruik gemaakt van het vertrouwen dat particulieren in hem stelden, maar hij heeft door zijn handelen tevens het imago van de beleggings- en financieringsbranche geschaad. De rechtbank rekent het de verdachte aan dat hij ter terechtzitting weinig blijk heeft gegeven van inzicht in de strafwaardigheid van zijn handelen.
Voorts heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het voorlichtingsrapport betreffende verdachte opgemaakt door mevrouw R. Boshart, reclasseringswerkster bij de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 21 juli 2004 en op het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten onder meer wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarvan een gedeelte in de voorwaardelijke vorm.
Door de officier van justitie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak de toch veelal opvallende naïviteit van de benadeelden niet in de volle omvang alleen verdachte kan worden aangerekend. De benadeelden zijn in hun honger naar hoge winsten weinig kritisch gebleken waarheen hun geld geboekt moest worden, dan wel hoe en door wie het belegd zou worden, dan wel hoe en waar het in depot zou worden gehouden. Deze constatering doet niet af aan de reeds vastgestelde misleiding door de verdachte.
Daarnaast hebben een aantal benadeelden bewust risico genomen bij het aangaan van verplichtingen met geleend geld en zijn net als vele anderen (een deel van) dit geld kwijtgeraakt door de beursmalaise van de afgelopen periode.
De vordering van de benadeelde partij 1
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 29.200,-- wegens materiële schade en een bedrag van € 400,-- wegens immateriële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentevergoeding
(€ 1.200,--) en het smartengeld is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 27.493,67.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd zal moeten worden afgewezen, nu de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 2
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 10.000,-- wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 10.000,--.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 3
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 9.849,64 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentevergoeding
(€ 849,64) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 8.884,13.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd zal moeten worden afgewezen, nu de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 4
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 12.662,-- wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De materiële schade wordt begroot op € 12.662,--.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 5
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 72.218,88 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de (door)storting door verdachte van een bedrag van € 5.883,26 naar DIN Hypotheekplan en de advocaatkosten (€ 15.218,88) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De materiële schade wordt begroot op € 51.116,74.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 6
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van
€ 400.000,-- wegens materiële schade.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Nu niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De vordering van de benadeelde partij 7
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 90.000,-- wegens materiële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 94.665,71.
De vordering zal daarom worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 8
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 137.223,87 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentevergoeding
(€ 5.744,47) en de advocaatkosten (€ 4.979,40) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De materiële schade wordt begroot op € 121.644,31.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd zal moeten worden afgewezen, nu de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 9
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 68.424,78 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de rentevergoeding
(€ 2.546,32) en de advocaatkosten (€ 4.224,46) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door de ten aanzien van verdachte onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De materiële schade wordt begroot op € 61.310,64.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd zal moeten worden afgewezen, nu de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij 10
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 48.060,08 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op de advocaatkosten
(€ 675,50) is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 bewezenverklaarde feit.
De materiële schade wordt begroot op € 39.150,--.
De vordering zal daarom tot voormeld bedrag worden toegewezen.
Hetgeen door de benadeelde partij meer of anders is gevorderd zal moeten worden afgewezen, nu de hoogte van deze schade niet aannemelijk is geworden.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De rechtbank zal bij de toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen telkens de schademaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen en de duur van de in dat verband op te leggen gezamenlijke vervangende hechtenis overeenkomstig het bepaalde bij artikel 60a van het Wetboek van Strafrecht beperken tot maximaal 1 jaar.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behoudens op de reeds aangehaalde artikelen zijn de op te leggen straf en maatregelen gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 56, 57, 225 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 15 maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 1, wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 27.493,67 (zegge zevenentwintigduizend vierhonderd drieënnegentig euro zevenenzestig). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijk rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan veroordeelde de verplichting op aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen 27.493,67 (zegge zevenentwintigduizend vierhonderd drieënnegentig euro zevenenzestig) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 24 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 2, wonende te […], toe tot een bedrag van € 10.000,--(zegge tienduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 10.000,-- (zegge tienduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 8 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 3, wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 8.884,13 (zegge achtduizend achthonderd vierentachtig euro dertien).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 8.884,13 (zegge achtduizend achthonderd vierentachtig euro dertien) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 7 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 4, wonende te […], toe tot een bedrag van € 12.662,-- (zegge twaalfduizend zeshonderd tweeënzestig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 12.662,-- (zegge twaalfduizend zeshonderd tweeënzestig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 5, wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 51.116,74 (zegge éénenvijftigduizend honderd zestien euro vierenzeventig).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 51.116,74 (zegge éénenvijftigduizend honderd zestien euro vierenzeventig) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 44 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Bepaalt dat de benadeelde partij 6 niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 7, wonende te […], toe tot een bedrag van € 90.000,-- (zegge negentigduizend euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 90.000,-- (zegge negentigduizend euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 78 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 8, wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 121.644,31 (zegge honderdéénentwintigduizend zeshonderdvierenveertig euro éénendertig).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 121.644,31 (zegge honderdéénentwintigduizend zeshonderdvierenveertig euro éénendertig) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 105 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 9, wonende te […], ten dele toe tot een bedrag van € 61.310,64 (zegge éénenzestigduizend driehonderd tien euro vierenzestig).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 61.310,64 (zegge éénenzestigduizend driehonderd tien euro vierenzestig) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 53 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij 10, wonende te […] ten dele toe tot een bedrag van € 39.150,-- (zegge negenendertigduizend honderd vijftig euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 39.150,-- (zegge negenendertigduizend honderd vijftig euro) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 34 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. R.J.A. Meertens, voorzitter, G. van Zeben en A.M.M.E. Doekes bijgestaan door mr. M.J. Jager als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 september 2004.
Mr. G. van Zeben is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.