ECLI:NL:RBUTR:2005:AS4172

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
360063 CU 04-5014
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.L. Keijzer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van de Wet op het Consumentenkrediet op effectenleaseovereenkomsten

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht op 26 januari 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Dexia Bank Nederland N.V. en een gedaagde partij, die een effectenleaseovereenkomst had afgesloten onder de naam 'Winstverdriedubbelaar'. De overeenkomst, gesloten op 5 juni 2000, betrof een kredietsom van € 19.572,84, die onder de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) valt. De kantonrechter overwoog dat de effectenleaseconstructie, hoewel niet expliciet genoemd in de wet, toch onder de reikwijdte van de WCK valt, mits de transactie naar zijn strekking een krediettransactie is. Dit oordeel is gebaseerd op de innovatieve aard van de effectenleaseproducten en de bescherming die de wet beoogt te bieden aan consumenten.

De kantonrechter concludeerde dat Dexia ten tijde van het aangaan van de overeenkomst niet beschikte over de vereiste vergunning volgens artikel 9 WCK, waardoor de overeenkomst nietig was. Dit leidde tot de conclusie dat de prestaties die door beide partijen zijn verricht, onverschuldigd zijn en terugbetaald dienen te worden. De kantonrechter oordeelde dat Dexia de door de gedaagde betaalde rente als onverschuldigd moest terugbetalen, maar dat de waardedaling van de aandelen voor een deel voor rekening van de gedaagde moest blijven, gezien het risico dat hij had genomen.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vordering van Dexia af en veroordeelde Dexia tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de gedaagde. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor kredietverstrekkers om zich aan de wettelijke vereisten te houden en de bescherming van consumenten in krediettransacties.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE UTRECHT
Vonnis in de zaak van:
de naamloze vennootschap
DEXIA BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen: Dexia,
eisende partij,
gemachtigde: F.A.Th. Vrauwdeunt, deurwaarder te Utrecht,
tegen:
[gedaagde],
wonende te Utrecht,
verder ook te noemen: [gedaagde],
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. C.A. Jonkers, advocaat te Utrecht.
Verloop van de procedure
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van de sector handels- en familierecht van deze rechtbank van 23 juni 2004 (rol-nummer 170469/ HA ZA 04-9), waarbij de zaak ter behandeling is verwezen naar de kantonrechter.
Vervolgens heeft Dexia gerepliceerd en heeft [gedaagde] gedupliceerd.
Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. te Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle worden aangeduid als Dexia.
b. Op 5 juni 2000 heeft [gedaagde] met Dexia een overeenkomst gesloten onder de naam "Winstverdriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde] van Dexia een door haar aangekocht pakket aande-len/effecten met een aankoopbedrag van € 19.572,84 least voor een leasesom van € 23.679,72. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een be-drag van € 4.106,88 aan rente. Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" van toepassing.
c. [gedaagde] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 114,08 op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
- € 45,38 op of omstreeks de 35e maand;
- € 19.527,46 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen/effecten (in de overeen-komst ook "waarden" genoemd).
d. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bij-zondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automa-tisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden."
e. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafrekening opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst van de verkoop van de aandelen € 8.193,96 bedraagt en dat [gedaagde] een bedrag van € 11.492,96 aan haar dient te voldoen.
2. Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] ver-oordeelt om aan haar te betalen €12.737,93, bestaande uit een na de eindafrekening openstaande hoofdsom van €11.492,96, contractuele rente ad 0,96% per maand hierover vanaf 2 juni 2003 tot en met 11 september 2003 van €315,58 alsmede buitengerechtelijke incassokosten van € 929,39, vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 12 september 2003 en de proceskosten.
3. [gedaagde] voert verweer tegen de vordering van Dexia en concludeert tot afwijzing daar-van. [gedaagde] heeft tevens verzocht om aanhouding van deze procedure totdat duidelijk-heid is verkregen in de collectieve procedure van de Stichting Leaseverlies.
4. Aangezien het in dit geding gaat om een overeenkomst waarop mogelijk de Wet op het Consumentenkrediet (WCK) van toepassing is, overweegt de kantonrechter ambts-halve omtrent die toepasselijkheid het navolgende.
5. De kredietsom bedraagt in het onderhavige geval € 19.572,84 en blijft daarmee onder de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde limiet.
6. In de WCK wordt onder krediettransactie verstaan iedere overeenkomst en ieder sa-menstel van overeenkomsten met de strekking dat:
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer een geldsom ter beschikking wordt gesteld en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 1 WCK),
- door of vanwege de kredietgever aan de kredietnemer het genot van een roerende zaak wordt verschaft of een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen dienst wordt verleend en de kredietnemer aan de kredietgever een of meer betalingen doet (art. 1 aanhef en sub a onder 2 WCK).
Blijkens de Memorie van Toelichting staat in de wet centraal het begrip krediettransac-tie, dat beoogt alle relevante vormen van consumentenkrediet te omvatten. Daarbij is uitgangspunt dat een feitelijke omschrijving wordt gegeven van de verschillende ele-menten waaruit een krediettransactie kan bestaan.
7. De onderhavige overeenkomst kenmerkt zich hierdoor dat Dexia als aanbieder van de aandelen aan [gedaagde] ter financiering van die aandelen een bedrag ter beschikking heeft gesteld, waarover [gedaagde] periodiek rente diende te betalen en welk bedrag [gedaagde] aan het einde van de looptijd diende terug te betalen.
Voor de vraag of de WCK van toepassing is op een overeenkomst met deze kenmerken is allereerst van belang of de overeenkomst geacht moet worden een relevante vorm van consumentenkrediet te zijn, met andere woorden of het hier gaat om een transactie waarvoor de wet beoogt de consument bescherming te bieden.
De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. Als gevolg van de marktstrategie van de aanbieders, waaronder Dexia, is de effectenleaseconstructie door (potentiële) afnemers in toenemende mate opgevat als een voor iedereen toegankelijke mogelijkheid om een graantje mee te pikken van de gunstige beursontwikkelingen.
Daarbij is door de aanbieders de nadruk gelegd op het reeds profiteren, met andere woorden consumeren, van het genot verbonden aan de aandelen die met geleend geld zijn, respectievelijk nog zullen worden, aangeschaft vóórdat de eigendom is overgedra-gen. Aldus is naar het oordeel van de kantonrechter naar de strekking sprake van een krediettransactie als waarop de wet ziet.
8. De kantonrechter stelt vast dat noch uit de bewoordingen van de wet, noch uit de parlementaire geschiedenis valt op te maken dat de wetgever effectenlease constructies als de onderhavige expliciet onder de werking van de wet heeft willen brengen.
Tegen deze achtergrond dient de vraag te worden beantwoord of Dexia thans nadeel dient te ondervinden van de vaststelling dat een overeenkomst als de onderhavige naar haar strekking valt onder de reikwijdte van de WCK, met andere woorden of de rechts-zekerheid toelaat dat de beschermende werking van de wet zich, niettegenstaande voormelde vaststelling, uitstrekt tot de effectenlease constructie.
9. Met de effectenleaseconstructie heeft Dexia een complex financieel product aange-boden dat nieuwe mogelijkheden bood die tot dan toe niet waren voorzien. Zoals hier-voor is vastgesteld is dat product naar zijn aard een krediettransactie als bedoeld in de WCK. Concreet is nu de vraag of Dexia aan het feit dat noch sprake is van het daadwer-kelijk ter beschikking stellen van een geldsom, noch van het verschaffen van roerende zaken, de zekerheid heeft mogen ontlenen dat de werking van de wet aan de effectenlea-se constructie voorbij zou gaan.
Dat is niet het geval. Wie nieuwe (maatschappelijke, financiële, technologische of ande-re) ontwikkelingen introduceert heeft er rekening mee te houden dat het recht daarmee, zoveel als mogelijk, gelijke tred zal trachten te houden. De WCK biedt die mogelijkheid. Uit de wetsgeschiedenis blijkt niet dat het toepassingsbereik van de WCK op principiële gronden is beperkt tot roerende zaken.
Voorts beoogt de wet, zoals hiervoor is overwogen, alle relevante vormen van consu-mentenkrediet te omvatten, waarbij uitgangspunt is dat de wet een feitelijke omschrij-ving geeft van de verschillende elementen waaruit een krediettransactie kan bestaan, omdat bij een meer formeel-juridische benadering het gevaar bestaat van ontduiking van de wet via juridische constructies die de economische werkelijkheid maskeren.
De conclusie moet zijn dat de wet beoogt ook een niet eerder “bedachte” vorm van con-sumentenkrediet als effectenlease onder zijn toepassingsbereik te brengen, mits de be-treffende transactie naar zijn strekking een krediettransactie is. Daarmee heeft Dexia, tegen de achtergrond van het innovatieve karakter van haar effectenlease product, reke-ning behoren te houden.
10. Daar komt bij dat de effectenlease constructie naar het oordeel van de kantonrechter in elk geval valt onder de definitie van de kredietovereenkomst in Richtlijn 87/102/EEG, PB12.2.1987, L 42/48 zoals laatstelijk gewijzigd op 16 februari 1998. De kantonrechter acht bij de uitlegging van de WCK als hiervoor gegeven de verdragsrechtelijke opdracht om richtlijnconform te interpreteren niet doorslaggevend maar beschouwt die wel als een krachtig argument om de nationale wet in de richting van conformiteit te interprete-ren.
Ook door die werking van de communautaire regelgeving behoeft Dexia niet verrast te zijn.
11. Volgens art. 9 WCK is het verboden zonder daartoe verleende vergunning krediet te verlenen.
Ambtshalve is de kantonrechter gebleken dat Dexia ten tijde van het aangaan van de onderhavige overeenkomst niet over een vergunning als bedoeld in art. 9 WCK beschik-te. Dit brengt ingevolge art. 3:40 lid 2 Burgerlijk Wetboek (BW) mee dat de overeenkomst nietig is wegens strijd met een dwingende wetsbepaling. De overeenkomst tussen partij-en is nietig, en niet vernietigbaar, omdat artikel 9 WCK niet uitsluitend ziet op de be-scherming van een van de partijen bij de overeenkomst. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het vergunningenstelsel ook strekt ter bescherming van een algemeen belang en wel een goed functionerende markt voor consumentenkredieten. Nu de WCK wel mede be-oogt consumenten te beschermen tegen onvoldoende informatie en ondeskundig optre-den is er geen reden om te veronderstellen dat de uitzondering van artikel 3:40 lid 3 BW (de wetsbepaling heeft niet de strekking de geldigheid van de daarmee strijdige rechts-handelingen aan te tasten) van toepassing is.
12. Omdat de overeenkomst nietig blijkt te zijn heeft de rechtsgrond die ten grondslag lag aan de door partijen verrichte prestaties van meet af aan ontbroken. Hetgeen ter uit-voering van de overeenkomst over en weer is betaald dient daarom als onverschuldigd in beginsel te worden terugbetaald (art. 6:203 e.v. BW). Het uitgangspunt hierbij is dat beide partijen hersteld dienen te worden in de situatie waarin zij zich bevonden ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Dit uitgangspunt brengt mee dat de aangekochte aandelen voor rekening van Dexia blijven en dat Dexia niets te vorderen heeft van [gedaagde], nu de aankoopprijs van de aandelen gelijk is aan het ter beschikking gestelde geldbe-drag. Voorts dient Dexia de door [gedaagde] betaalde rente als onverschuldigd aan [gedaagde] terug te betalen.
13. Nu de kantonrechter tot dit oordeel komt op grond van overwegingen waaromtrent partijen in deze zaak niet hebben gedebatteerd, ligt het voor de hand hen in de gelegen-heid te stellen zich hierover uit te laten. In het onderhavige geval wordt daarvan afgezien omdat de stellingen van Dexia, de partij die daar primair belang bij heeft, de kanton-rechter ambtshalve bekend zijn en, voor zover zij een andere conclusie voorstaan, wor-den verworpen.
14. Met betrekking tot de gevolgen van de nietigheid overweegt de kantonrechter het volgende. Vast staat dat [gedaagde] geld in aandelen heeft willen steken en dus heeft geweten, althans heeft behoren te weten, dat daaraan het risico van waardedaling is verbonden. Nu dat risico zich heeft gerealiseerd is het naar maatstaven van redelijkheid en billijk-heid onaanvaardbaar dat de overeenkomst met terugwerkende kracht geheel ten nadele van Dexia teniet wordt gedaan. Aannemelijk is immers dat de nietigheid van de over-eenkomst in rechte alleen aan de orde is gekomen doordat de aandelen sterk in waarde zijn gedaald. De waardedaling dient dan ook voor een deel voor rekening van [gedaagde] te blijven, doch niet verder dan voor het deel waarvan aannemelijk is dat hij het risico heeft kunnen overzien, in deze gelijk te stellen aan het bedrag van de betaalde maand-termijnen aan rente.
15. Hetgeen partijen verder over en weer hebben gesteld, ook in verband met het ver-zoek om aanhouding, kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen bespreking meer.
16. Uit het voorgaande volgt dat de vordering moet worden afgewezen. Dexia zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
3. Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
veroordeelt Dexia tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde], tot de uit-spraak van dit vonnis begroot op € 540,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L. Keijzer, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2005.