ECLI:NL:RBUTR:2005:AS5586

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 04/3368 VV, 04/3081, 04/3367 VV, 04/3080, 05/131 VV en 04/3062
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • mr.drs. R. in 't Veld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke rechtszaak over vrijstelling voor bouwproject in Veenendaal

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorzieningen, alsook op de hoofdzaken, in een geschil tussen de Vereniging van Eigenaren en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal. De zaak betreft een besluit van 14 oktober 2004, waarbij de bezwaren tegen een eerder besluit van 16 maart 2004 ongegrond zijn verklaard. Dit laatste besluit verleende vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) voor de bouw van 18 appartementen, kantoorruimte en een parkeerkelder op een specifieke locatie in Veenendaal.

De verzoeken zijn behandeld op 28 januari 2005, waarbij de eisers, waaronder de Vereniging van Eigenaren, bijgestaan werden door juridische vertegenwoordigers. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat eiseres 1, de Vereniging van Eigenaren, geen belanghebbende is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en heeft haar beroep niet-ontvankelijk verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat de doelstellingen van de vereniging niet direct door het besluit van verweerder worden aangetast.

De voorzieningenrechter heeft verder geoordeeld dat de vrijstelling die aan de vergunninghouder is verleend, onterecht is. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bouwproject niet voldoet aan de eisen van de WRO en dat de toren van het gebouw de maximaal toegestane hoogte overschrijdt, wat in strijd is met de bestemmingsplanvoorschriften. De beroepen van eiser en eiseres 2 zijn gegrond verklaard, het besluit van 14 oktober 2004 is vernietigd, en verweerder is opgedragen om binnen zes weken een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van eiser en eiseres 2. De kosten van rechtsbijstand zijn begroot op € 644,- voor eiser en eiseres 2, terwijl eiseres 1 geen recht heeft op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
nrs. SBR 04/3368 VV, 04/3081, 04/3367 VV, 04/3080, 05/131 VV en 04/3062
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op de verzoeken om een
voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaken, in het geschil tussen:
Vereniging van Eigenaren [adres 1], te Veenendaal,
eiseres 1,
[eiser], wonende te Veenendaal,
eiser,
[eisereres 2], wonende te Rhenen,
eiseres 2,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 De verzoeken hebben betrekking op het besluit van verweerder van 14 oktober 2004 waarbij de bezwaren tegen het besluit van 16 maart 2004 ongegrond zijn verklaard.
Bij laatstgenoemd besluit is aan [vergunninghouder] vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en vergunning verleend voor het oprichten van 18 appartementen, kantoorruimte en een parkeerkelder op de hoek [adres 2] te Veenendaal.
1.2 De verzoeken zijn op 28 januari 2005 ter zitting behandeld, waar eiseres 1 is verschenen bij [voorzitter vve], en eiser in persoon is verschenen, beiden bijgestaan door mr. M.A. de Boer, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam. Eiseres 2 is verschenen bij
drs. D.J. van Vliet, bestuursrechtelijk adviseur. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. van Olderen en J. van Manen, beiden werkzaam bij de gemeente Veenendaal. Namens vergunninghouder is [werknemer] ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A.P.J. Blokland, advocaat te Ede.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van de beroepen:
2.3 Ten aanzien van het door eiseres 1 ingediende beroep dient allereerst - ambtshalve - te worden beoordeeld of het beroep van eiseres 1 ontvankelijk is.
2.4 Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep aantekenen bij de rechtbank.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid van artikel 1:2 van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.5 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) al meerdere malen heeft overwogen (AB 2000, 188 en JB 2002, 330), moet het bij belangen van rechtspersonen als bedoeld in het derde lid van artikel 1:2 van de Awb gaan om een aan de statutaire doelstellingen ontleend collectief belang, dat door een besluit direct wordt of dreigt te worden aangetast, waarbij het belang los kan worden gezien van dat van de individuele leden, en waarvan de behartiging de trekken dient te vertonen van behartiging van bovenindividuele belangen.
2.6 Eiseres 1 heeft volgens het bepaalde in de akte van splitsing van 19 mei 1995 en het
- ter zitting overgelegde - Modelreglement bij splitsing in appartementsrechten van
2 januari 1992, als statutair doel het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars.
2.7 De voorzieningenrechter is van oordeel dat in deze doelstelling geen collectief belang ligt besloten dat door het besluit van verweerder van 14 oktober 2004 direct wordt of dreigt te worden aangetast en waarvan de (gemeenschappelijke) behartiging de behartiging van individuele belangen te boven gaat.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat eiseres 1 geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb.
Om die reden wordt het beroep van eiseres 1 niet-ontvankelijk verklaard.
2.8 Op 23 december 2002 is een aanvraag om een bouwvergunning ingediend door [vergunninghouder] voor het oprichten van een appartementengebouw met 18 appartementen, met onderliggende kantoorfunctie op de begane grond en een 1-laags stallingsruimte ondergronds. Door verweerder is geconstateerd dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat de voorgevelrooilijn wordt overschreden en de toren op de hoek van [adres 2] met een hoogte van circa 30 meter de maximaal toegestane hoogte van 15 m overschrijdt.
Op 4 februari 2003 heeft verweerder ingestemd met het in gang zetten van een vrijstellingsprocedure op grond van het tweede lid van artikel 19 van de WRO, welk besluit op 9 september 2003 nog eens is bevestigd. Het voornemen om vrijstelling te verlenen is gepubliceerd op 25 september 2003 en heeft vier weken ter inzage gelegen. Eisers hebben allen zienswijzen ingediend bij verweerder.
Op 2 februari 2004 heeft de Provinciale Utrechtse Welstandscommissie (PUWC) aan verweerder laten weten dat op basis van het ruimtelijk toetsingskader niet kan worden gesteld dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Bij besluit van 16 maart 2004 is de gevraagde vrijstelling en vergunning verleend, onder meer omdat het bouwplan voldoet aan de stedenbouwkundige visie voor het Centrumgebied-Zuid, en de aanvraag valt onder de categorieën van gevallen aangewezen in de limitatieve lijst van de Provincie Utrecht.
Tegen het besluit van 16 maart 2004 zijn door eisers bezwaren ingediend. Op 14 juni 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. De commissie bezwaarschriften heeft verweerder vervolgens geadviseerd de bezwaren ten aanzien van de ruimtelijke onderbouwing, de gevolgde vrijstellingsprocedure en de gehanteerde parkeernorm gegrond te verklaren. Voornoemde commissie is van oordeel dat voor het onderhavige bouwplan ten onrechte vrijstelling en bouwvergunning is verleend.
Bij het hier bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie bezwaarschriften, de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van
16 maart 2004 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering op de onderdelen ruimtelijke onderbouwing en parkeernorm.
2.9 In beroep is door eisers aangevoerd dat - samengevat - onvoldoende is gemotiveerd waarom van het advies van de commissie bezwaarschriften is afgeweken, een onvoldoende belangenafweging heeft plaatsgevonden, het bouwplan niet valt binnen de limitatieve vrijstellingslijst van de provincie, de ruimtelijke onderbouwing op een aantal punten aansluiting mist met de stedenbouwkundige visie Centrumgebied-Zuid, het welstandsadvies marginaal is, en dat niet duidelijk is welke consequenties de toren heeft voor de vermindering van de lichtinval van eiser.
Voorts is door eiseres 2 ter zitting gesteld dat - kort weergegeven - aan de in geding zijnde besluitvorming een bevoegdheidsgebrek kleeft, in die zin dat het besluit in heroverweging in mandaat is genomen door de sectordirecteur Dienstverlening terwijl het primaire besluit door verweerder zelfstandig was genomen.
2.10 Ter zake van het door eiseres 2 gestelde bevoegdheidsgebrek overweegt de voorzieningenrechter dat uit de op internet te raadplegen besluitenlijsten van verweerder van de vergaderingen van 21 september 2004 en 28 september 2004 blijkt dat verweerder in deze vergaderingen heeft besloten op de door eisers ingediende bezwaarschriften. Voorts is de voorzieningenrechter gebleken dat - zoals door verweerder ter zitting aan de hand van een mandaatsoverzicht is opgemerkt - sprake is van een ondertekeningsmandaat van de sectordirecteur.
Om die reden kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden gesproken van een bevoegdheidsgebrek. Dat het besluit is ondertekend door de plaatsvervangend sectordirecteur, mevrouw Hemels, doet aan het vorenstaande niet af, omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat aan deze plaatsvervanger eenzelfde bevoegdheid toekomt als aan de sectordirecteur.
2.11 In het onderhavige geval dient de voorzieningenrechter voorts te beoordelen of verweerder met toepassing van de vrijstellingsprocedure van artikel 19, tweede lid WRO de gevraagde bouwvergunning heeft kunnen verlenen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.12 Op het perceel rust ingevolge het bestemmingsplan 'Centrum-Zuid' de bestemming 'Centrumrand'. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met dit bestemmingsplan.
2.13 In het eerste en tweede lid van artikel 19 van de WRO is het volgende bepaald:
'1. De gemeenteraad kan, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
2. Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.'
2.14 Gelet op het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de WRO hebben gedeputeerde staten van Utrecht bij besluit van 12 november 2002, nr. 2002REG002643i (verder: de Circulaire), categorieën van gevallen genoemd waarin vrijstelling van het bestemmingsplan kan worden verleend.
In paragraaf 3.1.2 van de Circulaire is bepaald dat voor het stedelijk gebied de volgende projecten via de algemene verklaring van geen bezwaar kunnen worden afgehandeld, ook al zijn er tegen de aanvraag om vrijstelling zienswijzen ingediend:
'a. Realisering van nieuwe woningbouw tot een maximum van 25 woningen voor kernen binnen de stadsgewesten en regionale opvangkernen en tot een maximum van 10 woningen kernen, waarvoor een restrictief beleid geldt (zie kaart 2, pag. 26 Streekplan Utrecht 1994);
b. (...)
c. (...)
d. (...)
e. (...)
f. (...)'
Hierbij is tevens bepaald dat het project geen ingrijpende effecten mag hebben op de omgeving en geen onevenredige afbreuk mag doen aan de aangrenzende functies of bestemmingen en dat het project niet in strijd mag zijn met rijks- of provinciaal beleid.
2.15 In het onderhavige geval is sprake van een project bestaande uit een appartementengebouw met 18 appartementen, met onderliggende kantoorfunctie op de begane grond en een 1-laags stallingsruimte ondergronds. Vanwege de overschrijding van de voorgevelrooilijn en de maximaal toegestane hoogte, heeft verweerder de procedure ingevolge het tweede lid van artikel 19 van de WRO gevolgd.
In de limitatieve vrijstellingslijst van de onder 2.14 genoemde Circulaire is een project als hier aan de orde, waaronder ook de nieuwbouw van kantoren is begrepen, niet opgenomen. Voor verweerders stelling dat een vrijstelling voor een gedeelte van het project, te weten het woongedeelte, mogelijk is ziet de voorzieningenrechter geen mogelijkheid gelet op het systeem van de WRO. De voorzieningenrechter merkt hierbij nog op dat verweerder ook van een feitelijk onjuist uitgangspunt uitgaat bij deze redenering aangezien de vrijstelling niet alleen ziet op de hoogte van het woongedeelte van het project, maar ook op de voorgevelrooilijn ter plaatse van de kantoren.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder ten onrechte via de algemene verklaring van geen bezwaar aan vergunninghouder vrijstelling heeft verleend.
2.16 Ook om een andere reden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit geen stand kan houden.
De toren op de hoek van [adres 2] overschrijdt met zijn hoogte van ruim 30 meter niet alleen de maximaal toegestane hoogte van 15 m zeer ruim, maar wijkt ook aanzienlijk af van de ruimtelijke aspecten van de bestemming Centrumrand zoals die zijn opgenomen in de bestemmingsplanvoorschriften, alsmede de stedenbouwkundige visie van het Centrumgebied-Zuid van mei 2001.
Om die reden voldoet het project naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan de in de Circulaire gestelde voorwaarde dat het project geen ingrijpende effecten op de omgeving mag hebben.
2.17 Gelet op het vorenstaande komen de beroepen van eiser en eiseres 2 voor gegrondverklaring in aanmerking.
Voor de bespreking van de overige grieven ziet de voorzieningenrechter, gelet op het vorenstaande, geen aanleiding.
2.18 Gelet op de beslissing in de hoofdzaken, die verweerder noopt tot het opnieuw beslissen op het door eiser en eiseres 2 ingediende bezwaar tegen het primaire besluit van 16 maart 2004, wordt aanleiding gezien om - met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb - het besluit van 14 oktober 2004 te schorsen tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar.
2.19 Ten overvloede geeft de voorzieningenrechter verweerder in overweging om bij de heroverweging van de ingediende bezwaren de motivering van het welstandsadvies van
2 februari 2004 nog eens aan een kritische toets te onderwerpen. In dat verband wijst de voorzieningenrechter op recente rechtspraak van de ABRS van 11 februari 2004 (AB 2004, 114).
2.20 Gelet op het vorenoverwogene is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiser en eiseres 2 in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.
Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op
€ 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting) voor eiser, en eenzelfde bedrag voor eiseres 2.
Eiseres 1 komt, gelet op de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep, niet voor een proceskostenveroordeling in aanmerking.
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening:
2.21 Gelet op hetgeen onder 2.7 is overwogen, wordt het verzoek van eiseres 1 afgewezen. Gelet op hetgeen onder 2.18 is overwogen, is het treffen van een voorlopige voorziening op de verzoeken van eiser en eiseres 2 niet meer vereist.
2.22 Gelet op het vorenoverwogene wordt geen aanleiding gezien om verweerder in de proceskosten te veroordelen van eiseres 1. Wel is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser en eiseres 2. Omdat bij de toekenning van de proceskosten onder 2.20 al rekening is gehouden met het verschijnen ter zitting, zijn deze kosten begroot op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift) voor zowel eiser als eiseres 2.
2.23 Derhalve wordt beslist als volgt.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van de beroepen:
recht doende:
3.1 verklaart het beroep van eiseres 1 niet-ontvankelijk;
3.2 verklaart de beroepen van eiser en eiseres 2 gegrond;
3.3 vernietigt het besluit van 14 oktober 2004;
3.4 draagt verweerder op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op de bezwaren van eiser en eiseres 2 te nemen;
3.5 schorst het besluit van 16 maart 2004 tot 6 weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar;
3.6 bepaalt dat het door eiser en eiseres 2 betaalde griffierecht van elk € 136,- aan hen wordt vergoed;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser en eiseres 2 in dit geding ten bedrage van elk € 644,-;
3.8 wijst de gemeente Veenendaal aan als de rechtspersoon die de onder 3.6 en 3.7 genoemde bedragen dient te betalen;
Ten aanzien van de verzoeken om een voorlopige voorziening:
3.9 wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af;
3.10 bepaalt dat het door eiser en eiseres 2 betaalde griffierecht van elk € 136,- aan hen wordt vergoed;
3.11 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser en eiseres 2 in dit geding ten bedrage van elk € 322,-;
3.12 wijst de gemeente Veenendaal aan als de rechtspersoon die de onder 3.10 en 3.11 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Aldus gewezen door mr.drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr.drs. R. in 't Veld
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: