ECLI:NL:RBUTR:2005:AS6703

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
184276/FA RK04-5055
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en verblijfplaats van minderjarige bij de vader; echtscheiding tussen partijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 januari 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man en een vrouw over de gezags- en verblijfplaatsregeling van hun minderjarige kind, [naam kind]. De rechtbank heeft kennisgenomen van de ingediende verzoekschriften en verweerschriften, en de zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren op 20 december 2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen niet tot een vergelijk zijn gekomen en dat mediation niet mogelijk is. De rechtbank heeft op basis van artikel 1:253a BW een beslissing genomen in het belang van de minderjarige.

De rechtbank oordeelt dat het belang van [naam kind] het meest gediend is bij handhaving van de huidige situatie, waarin zij bij haar vader in Nederland woont en regelmatig contact heeft met haar moeder, die in een verpleeghuis verblijft. De rechtbank wijst erop dat indien de vader met [naam kind] naar Dubai zou verhuizen zonder instemming van de moeder, dit in strijd zou zijn met het gezamenlijke gezag en het Verdrag betreffende de Burgerlijke Aspecten van Internationale Ontvoering van Kinderen. De rechtbank wijst het verzoek van de vader om de verblijfplaats van [naam kind] te wijzigen af.

De rechtbank spreekt de echtscheiding tussen partijen uit en bepaalt dat de gewone verblijfplaats van [naam kind] bij de vader zal zijn. Tevens wordt vastgesteld dat de vrouw recht heeft op omgang met [naam kind] eenmaal per veertien dagen. De rechtbank wijst de nevenvoorzieningen toe en bepaalt dat de man de huurder van de woning zal zijn. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad, behoudens het gedeelte betreffende de echtscheiding.

Uitspraak

Rechtbank Utrecht
BESCHIKKING
van de enkelvoudige kamer voor de
behandeling van burgerlijke zaken
in de zaak van: [de man],
wonende te [woonplaats man],
nader te noemen de man,
procureur:
mr. H.M. Gorter,
- t e g e n -
[de vrouw],
wonende te [woonplaats vrouw],
nader te noemen de vrouw,
procureur:
mr. J.R. Laoût.
1. Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder het ter griffie ingediende verzoekschrift en het ingediende verweerschrift, tevens verzoekschrift, en nadien ingekomen stukken.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 20 december 2004.
2. Vaststaande feiten
-Partijen zijn op 28 januari 2000 te Utrecht in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
-Zij hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft tevens de Soedanese nationaliteit.
- Het minderjarige kind van partijen is:
[naam kind], geboren op 3 maart 2000 te Utrecht.
3. Beoordeling van het verzochte
I. Echtscheiding
De man heeft de rechtbank verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De vrouw heeft betwist dat het huwelijk duurzaam ontwricht zou zijn, doch zij heeft zicht ten aanzien van de echtscheiding gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. Het verzoek tot echtscheiding kan dan ook worden toegewezen.
II. Gezag
Ten aanzien van de gevraagde gezagsvoorziening behoeft de rechtbank geen beslissing meer te geven, gelet op het bepaalde in het tweede lid van artikel 1:251 BW, zoals dat sinds 1 januari 1998 is komen te luiden.
III. Huurrecht
De gevraagde nevenvoorziening met betrekking tot het huurrecht van de echtelijke woning kan toegewezen worden, nu deze onbestreden is gebleven.
IV. Gewone verblijfplaats van de minderjarige
Tussen partijen staat vast dat de gewone verblijfplaats van [naam kind] bij de man dient te zijn, zodat de rechtbank het verzoek van de man zal toewijzen.
V. Vertrek naar Dubai
De man heeft voorts verzocht te bepalen dat [naam kind] de woonplaats van de man volgt, ook wanneer hij naar Dubai verhuist. De vrouw heeft zich hiertegen verzet, nu dat noch in het belang van [naam kind] noch in haar eigen belang moet worden geacht.
De rechtbank overweegt dat het verzoek aan de zijde van de man om te bepalen dat de minderjarige de woonplaats van de man volgt wanneer hij naar Dubai verhuist, dient te worden aangemerkt als een verzoek ex artikel 1:253a BW, op grond waarvan geschillen tussen ouders die gezamenlijk met het gezag zijn belast aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd.
Voorts strookt het met artikel 1: 253a BW en artikel 827 Rv aan te nemen dat de rechter de bevoegdheid toekomt om in het geval dat de beide ouders gezamenlijk met het gezag belast blijven, bij wijze van nevenvoorziening op verzoek van (een van) de ouders een beslissing te nemen omtrent de gewone verblijfplaats van het kind.
De man is derhalve ontvankelijk in zijn verzoek.
Ter terechtzitting zijn partijen niet tot een vergelijk gekomen en hebben zij desgevraagd kenbaar gemaakt geen verwachtingen te hebben van het oplossen van het geschil middels mediation. De rechtbank zal derhalve op grond van artikel 1:253a BW een beslissing nemen in het belang van de minderjarige.
Naar het oordeel van de rechtbank is het belang van de minderjarige het meest gediend indien de huidige situatie, waarin [naam kind] bij haar vader in Nederland woont en zij een regelmatige omgangsregeling heeft met haar moeder die in een verpleeghuis verblijft, blijft gehandhaafd. [naam kind] is in Nederland geboren en is hier geïntegreerd. Zij volgt hier te lande onderwijs. Indien [naam kind] met haar vader emigreert, betekent dat zij het thans bestaande regelmatige contact met haar moeder, waarop hieronder nader wordt ingegaan, zou moeten missen, hetgeen niet in haar belang kan worden geacht.
Nu partijen gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag dienen zij gezamenlijk afspraken te maken ten aanzien van [naam kind]. Dit geldt temeer nu partijen een andere nationaliteit en achtergrond hebben, hetgeen weliswaar complex is, doch waarvan partijen zich bewust waren toen zij met elkaar in het huwelijk traden en [naam kind] kregen.
Onbetwist staat vast dat partijen er destijds voor hebben gekozen in Nederland met elkaar in het huwelijk te treden en [naam kind] hier te lande op te voeden.
De man heeft weliswaar gesteld een Melkertbaan te hebben die in maart 2005 eindigt, doch hij heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt, na betwisting daarvan door de vrouw, dat hij een arbeidsovereenkomst met de onderneming van zijn broer in Dubai heeft gesloten of kan sluiten. Evenmin staat vast dat er in Nederland geen mogelijkheden voor de man bestaan om hier werkzaam te zijn.
Tot slot overweegt de rechtbank dat, indien de man uitvoering geeft aan zijn voornemen met [naam kind] naar Dubai te verhuizen zonder instemming van de vrouw, hij, gelet op het tussen partijen bestaande gezamenlijke gezag, daarmee in strijd met artikel 3 van het Verdrag betreffende de Burgerlijke Aspecten van Internationale Ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (HKOV) handelt.
Het vorenstaande in aanmerking nemende, concludeert de rechtbank dan ook dat het de man niet kan worden toegestaan om zonder instemming van de andere gezagheb-bende ouder met de minderjarige te emigreren.
De rechtbank zal dan ook in het geschil ex artikel 1:253a BW een beslissing nemen als hierna te noemen.
VI. Omgangsregeling
Partijen zijn het erover eens dat, zolang de man woonachtig is in Nederland de minderjarige [naam kind] eenmaal per veertien dagen op zaterdagmiddag van 13.00 uur tot 17.30 uur omgang zal hebben met haar moeder.
De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van een omgangsregeling voor het overige afwijzen.
VII. Ingangsdatum
De hierna toe te wijzen nevenvoorzieningen zijn van kracht vanaf de datum waarop deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand zal zijn ingeschreven.
4. Beslissing
4.1.
De rechtbank spreekt uit de echtscheiding tussen partijen.
4.2.
De minderjarige [naam kind] zal haar gewone verblijfplaats bij de man hebben.
4.3
De rechtbank bepaalt in het geschil ex artikel 1:253a BW dat het de man niet is toegestaan om, zonder instemming van de vrouw, met de minderjarige [naam kind] Nederland te verlaten en zich elders te vestigen.
4.4.
De vrouw heeft recht op omgang met de minderjarige [naam kind] en wel eenmaal per veertien dagen op zaterdagmiddag van 13:00 uur tot 17:00 uur.
4.5.
De man zal de huurder zijn van de woning aan de [adres].
4.6.
Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behoudens het gedeelte onder 4.1.
4.7.
Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Verhoef, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.H. de Krijger, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 januari 2005.