RECHTBANK UTRECHT
SECTOR KANTON, LOCATIE UTRECHT
De naamloze vennootschap Dexia Bank Nederland N.V., gevestigd Amsterdam,
verder ook te noemen Dexia,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: F.A.Th. Vrauweunt, gerechtsdeurwaarder te Utrecht,
[gedaagde in conventie],
wonende te Amersfoort,
verder ook te noemen [gedaagde in conventie],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. E. Oversier, advocaat te Hoofddorp.
Voor het verloop van de procedure wordt verwezen naar het tussen partijen gewezen vonnis van de sector handels- en familierecht van deze rechtbank (rolnummer 165847 / HA ZA 03-1643), waarbij de zaak ter behandeling is verwezen naar de kantonrechter.
Vervolgens heeft Dexia gerepliceerd in conventie en geantwoord in reconventie en heeft [gedaagde in conventie] gedupliceerd in conventie en gerepliceerd in reconventie. Dexia heeft ten slotte gedupliceerd in reconventie.
Hierna is uitspraak bepaald.
Motivering in conventie en in reconventie
1. Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
a. Dexia is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de Bank Labouchere N.V. te Amsterdam, tevens handelende onder de naam Legio, op haar beurt rechtsopvolgster van Legio Lease B.V., welke vennootschappen hierna alle worden aangeduid als Dexia.
b. In juli 1999 heeft [gedaagde in conventie] met Dexia een lease-overeenkomst gesloten onder de naam "Winstverdriedubbelaar" (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst heeft een looptijd van 36 maanden waarbij [gedaagde in conventie] van Dexia een door haar aangekocht pak-ket aandelen/effecten met een aankoopbedrag van € 38.913,60 least voor een lease-som van € 47.078,44. Deze leasesom is opgebouwd uit het voormelde aankoopbedrag en een bedrag van € 8.164,84 aan rente.
Op de overeenkomst zijn de "Bijzondere Voorwaarden Effecten Lease" van toepassing.
c. [gedaagde in conventie] diende volgens de overeenkomst de genoemde leasesom als volgt aan Dexia te voldoen:
- gedurende de looptijd van de overeenkomst elke maand, in het totaal dus 36 keer, een maandtermijn van € 226,80, via automatische incasso te betalen op of omstreeks de 1e dag van iedere maand;
- € 45,38 (f 100,--) op of omstreeks de 35e maand;
- € 38.868,22 aan het einde van de overeenkomst, volgens de overeenkomst in principe te verrekenen met de verkoopopbrengst van de aandelen/effecten (in de overeenkomst ook "waarden" genoemd).
d. Artikel 5. van de overeenkomst luidt: "Zodra lessee al datgene aan Legio-Lease heeft betaald wat hij haar krachtens deze lease-overeenkomst en de daarbij behorende Bij-zondere Voorwaarden Effecten Lease verschuldigd is of zal worden, is lessee automa-tisch en van rechtswege eigenaar van de waarden geworden."
e. Dexia heeft aan het einde van de looptijd van de overeenkomst een eindafrekening opgesteld, waarin is vermeld dat de opbrengst van de verkoop van de aandelen € 33.283,47 bedraagt en dat [gedaagde in conventie] een bedrag van € 5.856,93 aan haar dient te vol-doen.
2. Dexia vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie] veroordeelt om aan haar te betalen € 7.200,46, bestaande uit een na de eindafrekening openstaande hoofdsom van € 5.856,93, gespecificeerde contractuele rente ad 0,96% per maand hierover ten bedrage van € 554,56 alsmede buitengerechtelijke incassokosten van € 788,97, vermeerderd met de contractuele rente, althans de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 24 juli 2003 en de proceskosten.
3. [gedaagde in conventie] voert verweer tegen de vordering van Dexia en concludeert tot afwijzing daarvan.
4. In reconventie vordert [gedaagde in conventie]
- vernietiging van de overeenkomst wegens bedrog, misbruik van omstandigheden c.q. dwaling;
- ontbinding van de overeenkomst wegens toerekenbare tekortkoming van Dexia;
- betaling van € 8.210,15 als onverschuldigd betaald.
5. Bij conclusie van repliek in conventie/antwoord in reconventie heeft Dexia haar vor-dering voorwaardelijk gewijzigd, in die zin dat zij, indien (enig deel van) de vordering in reconventie wordt toegewezen, met een beroep op artikel 6:278 Burgerlijk Wetboek (BW) veroordeling van [gedaagde in conventie] vordert tot betaling van een bedrag gelijk aan het verschil tussen de aankoop- en de verkoopwaarde van de in de overeenkomst genoemde effec-ten.
WCK
6. Het meest verstrekkende verweer van [gedaagde in conventie] luidt dat de overeenkomst nietig dan wel vernietigbaar is wegens strijd met de Wet op het Consumentenkrediet (WCK).
7. De kredietsom bedraagt in het onderhavige geval € 38.913,60 en overschrijdt daar-mee de onder de in artikel 3 lid 1 WCK genoemde limiet zoals die gold ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. De WCK is derhalve niet van toepassing op de onderhavige overeenkomst.
Wilsgebrek
8. Omtrent het beroep van [gedaagde in conventie] op - samengevat - een wilsgebrek oordeelt de kantonrechter als volgt.
[gedaagde in conventie] voert aan dat Dexia willens en wetens informatie heeft achtergehouden waardoor hij de aan het contract verbonden risico’s niet heeft doorgrond. Indien hij omtrent het contract zou hebben geweten wat hij nu weet, en met name zou hebben geweten dat hij het risico liep een aanzienlijk bedrag aan Dexia te moeten terugbetalen, zou hij dit contract niet gesloten hebben.
De kantonrechter verwerpt het beroep dat [gedaagde in conventie] deswege doet op bedrog, mislei-ding en dwaling.
Gelet op de inhoud van de overeenkomst en de daarbij gevoegde “Bijzondere Voorwaar-den Effecten Lease” waarover [gedaagde in conventie] bij het aangaan van de overeenkomst kon be-schikken, en in aanmerking genomen, enerzijds, de eisen die daaromtrent uit een oog-punt van informatieverschaffing aan Dexia moeten worden gesteld en anderzijds de mate van onderzoek die van belanghebbende mocht worden verwacht, kan niet met vrucht worden volgehouden dat [gedaagde in conventie] in dwaling is gebracht of misleid.
In de overeenkomst zelf wordt melding gemaakt van een rentetermijn van € 8.164,84 en van een bedrag van € 38.868,22 als restant aankoopbedrag aan het einde van de over-eenkomst. Dit had voor [gedaagde in conventie], wiens stellingen erop neerkomen dat hij geen in-zicht heeft kunnen krijgen in de bijzondere risico’s van de onderhavige overeenkomst, aanleiding moeten zijn tot twijfel omtrent de strekking van de vermelding van deze be-dragen in de overeenkomst en tot het stellen van nadere vragen daarover. Dat hij dit heeft gedaan is gesteld noch gebleken. Daarom behoort, voor zover [gedaagde in conventie] onder invloed van een verkeerde voorstelling van zaken de overeenkomst is aangegaan, deze dwaling op de voet van art. 6:228 lid 2 BW voor zijn rekening te blijven.
Garantie
8. De stelling van [gedaagde in conventie] dat op Dexia een garantieverplichting rustte met betrek-king tot het verdriedubbelen van de winst wordt op grond van de inhoud van de over-eenkomst eveneens verworpen.
Zorgplicht
9. [gedaagde in conventie] heeft ook aangevoerd dat Dexia de zorgplicht die als financiële instelling en kredietverstrekker op haar rustte, en die onder meer is gecodificeerd in de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 (NR), niet is nagekomen. Naar het oordeel van de kantonrechter is deze stelling juist.
10. In het voetspoor van het vonnis van de rechtbank Amsterdam d.d. 30 juni 2004, NJF 2004, 410 en van de daaromtrent gedane uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (te vinden op www.dsi.nl) is de kantonrechter van oordeel dat Dexia bij het aanbieden van de Winstverdriedubbelaar gehouden was aan de in de NR gecodi-ficeerde bijzondere zorgplicht. Daaraan doet niet af dat Dexia een kant-en-klaar effec-tenproduct aan een breed publiek aanbood. De stelling van Dexia dat de NR onverbin-dend is treft geen doel, reeds omdat de daarin neergelegde regels ook volgen uit het ge-wone recht. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 9 januari 1998, NJ 1999, 285, JOR 1998, 116, beslist “dat de maatschappelijke functie van de banken een bijzondere zorgplicht meebrengt, zowel jegens haar cliënten uit hoofde van de met hen bestaande contractu-ele verhouding, als ten opzichte van derden met wier belangen zij rekening behoort te houden op grond van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk ver-keer betaamt”.
11. Tegen de achtergrond van deze jurisprudentie volgt uit de bepalingen in de NR, met name de artikelen 26-29 NR 95 in onderling verband en samenhang gelezen, dat een effecteninstelling, voordat zij een effectenlease-overeenkomst aangaat met een weder-partij die daartoe geld van haar leent, inlichtingen dient te vragen omtrent de financiële omstandigheden van deze wederpartij. Voorts dient de effecteninstelling zich ervan te vergewissen dat deze wederpartij inzicht heeft in het gevaar dat voor haar is verbonden aan een dergelijke overeenkomst. In de bepalingen ligt besloten dat een effecteninstel-ling met de specifieke omstandigheden van haar wederpartij rekening dient te houden.
12. Niet gebleken is dat Dexia heeft geïnformeerd naar de financiële positie van [gedaagde in conventie], noch ook dat zij een cliëntenprofiel heeft opgesteld. Evenmin is gebleken dat Dexia de specifieke omstandigheden van [gedaagde in conventie] kende. Dexia stelt immers slechts te hebben onderzocht of de afnemer geregistreerd stond bij de BKR. Voorts is niet geble-ken dat Dexia zich ervan heeft vergewist dat [gedaagde in conventie] zich van de aan het aangaan van de overeenkomst verbonden gevaren bewust was. Dexia heeft [gedaagde in conventie] in ieder geval niet in niet mis te verstane bewoordingen gewezen op het risico dat voor deze aan het beleggen met geleend geld was verbonden. Evenmin heeft zij [gedaagde in conventie] gewaar-schuwd voor het riscio van daling van de koers van de aandelen onder de vaste koers die in de overeenkomst is vermeld. Niet gezegd kan worden dat in de overeenkomst zelf in niet mis te verstane bewoordingen tot uitdrukking is gebracht dat de wederpartij van de deelnemer het gevaar loopt dat bij ommekomst van de termijn waarvoor de overeen-komst is aangegaan voor hem een schuld uit hoofde van geldleen aan de deelnemer resteert. Daarbij is mede van belang dat in de overeenkomst is vermeld dat het restant van de lease-som in principe wordt verrekend met de verkoopopbrengst van de waar-den. Deze toevoeging kon allicht tot het misverstand aanleiding geven dat [gedaagde in conventie] niet behoefde te vrezen dat ten laste van hem een schuld zou resteren.
13. Uit deze overwegingen volgt dat Dexia door de effectenlease-overeenkomst met [gedaagde in conventie] te sluiten zonder in de fase van voorbereiding van deze overeenkomst te hande-len overeenkomstig de haar jegens [gedaagde in conventie] betamende zorg, onrechtmatig jegens [gedaagde in conventie] heeft gehandeld.
14. [gedaagde in conventie] stelt als gevolg van dit onrechtmatig handelen schade te hebben gele-den. Voor vaststelling van de (mate van) causaal verband tussen de normschending door Dexia en de schade van [gedaagde in conventie] is evenwel nodig dat [gedaagde in conventie] feiten en omstan-digheden stelt op grond waarvan ofwel aannemelijk is dat hij het aanbod van Dexia om de effectenlease-overeenkomst te sluiten niet zou hebben aanvaard indien hij zich be-wust was geweest van het gevaar dat hij daardoor zou lopen, ofwel aannemelijk is dat Dexia het aangaan van de overeenkomst had dienen te ontraden omdat de financiële omstandigheden van [gedaagde in conventie] van dien aard waren dat het naar algemene maatstaven onverantwoord zou zijn de overeenkomst aan te gaan.
[gedaagde in conventie] heeft dat nagelaten.
15. Al het voorgaande brengt mee dat de overeenkomst in stand blijft en dat een ver-plichting tot vergoeding van schade door Dexia aan [gedaagde in conventie] als feitelijk onvoldoende onderbouwd niet kan worden vastgesteld.
16. [gedaagde in conventie] heeft met betrekking tot de vordering in conventie de hoogte van de ge-leden verliezen bestreden. Tegen de achtergrond van hetgeen van algemene bekendheid mag worden verondersteld met betrekking tot de koersdalingen in de periode waarin de overeenkomst liep, had [gedaagde in conventie] echter ook met betrekking tot dit verweer een nadere feitelijke onderbouwing dienen te geven, door bijvoorbeeld aan te geven dat de door Dexia vermelde verkoopopbrengst niet juist kan zijn. Het verweer wordt als te vaag ver-worpen. Evenmin valt in te zien op grond waarvan Dexia, zoals [gedaagde in conventie] stelt, gehou-den was onverhoopte verliezen af te dekken. Van een verplichting daartoe jegens [gedaagde in conventie] is niet gebleken. De vordering in conventie zal dan ook worden toegewezen en de vordering in reconventie wordt afgewezen. [gedaagde in conventie] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding, met dien verstande dat het vastrecht wordt toegekend als toepas-selijk in de kantonsector.
veroordeelt [gedaagde in conventie] om aan Dexia tegen bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 7.200,46, vermeerderd met de contractuele rente van 0,96% per maand over
€ 5.856,93 vanaf 24 juli 2003 tot de voldoening;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie
veroordeelt [gedaagde in conventie] in de kosten van de procedure, tot heden aan de zijde van
Dexia begroot op € 1.323,16 waarvan € 1080,-- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.L. Keijzer, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 februari 2005.