Parketnummer : 16/301399-04
Datum uitspraak: 25 maart 2005
Tegenspraak
Raadsman: mr. A.W. Syrier
G/T: Ja
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren op [] te [],
wonende te [],
thans gedetineerd in [].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 maart 2005.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 4. primair ten laste is gelegd.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Op verzoek van de verdediging zijn de medeverdachten [X en Y] ter terechtzitting als getuigen gehoord. Beiden hebben ten gunste van verdachte ter zake van de onder 1., 3. en 4. ten laste gelegde feiten een ontlastende verklaring afgelegd.
In deze verklaringen zijn [X en Y] teruggekomen op de door hen bij de politie afgelegde verklaringen. Laatstgenoemde verklaringen komen evenwel zowel op hoofdlijnen als op belangrijke details onderling overeen, terwijl [X en Y] deze verklaringen onafhankelijk van elkaar hebben afgelegd. Bovendien hebben zij ter zake van het onder 3. ten laste gelegde feit bij de politie verklaringen afgelegd die op onderdelen door een andere onafhankelijke getuige worden bevestigd. Daarom acht de rechtbank deze verklaringen wèl geloofwaardig en de ter terechtzitting afgelegde verklaringen niet geloofwaardig en stelt zij deze laatste als bewijsmiddel terzijde.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als is vermeld in bijlage II van dit vonnis. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en / of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdedi-ging geschaad.
Hetgeen onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Medeplegen van het misdrijf: voorbereiding van diefstal met geweldpleging of afpersing.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
- Verdachte heeft zich tezamen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een tweetal gewapende overvallen op een tankstation en een restaurant, alsmede aan een poging tot een over-val op een restaurant. Beide overvallen zijn op uiterst gewelddadige, intimiderende en brute wijze uitgevoerd. Bij de poging tot de overval heeft verdachte het slachtoffer, dat in de auto zat, heel erg doen schrikken door onverhoeds bij donker met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op een portierruit te bonken en luid te schreeuwen, terwijl zijn hoofd grotendeels was bedekt.
- Verdachte en zijn medeverdachten waren steeds bewapend en hebben die wapens ook gebruikt tegen de slachtoffers. Dat het in werkelijkheid ging om op vuurwapen gelijkende wapens doet aan de ernst van de gepleegde misdrijven in het geheel niet af. Daarbij werd er niet voor teruggedeinsd om het wapen op het hoofd van aanwezigen te drukken, al dan niet na het wapen dreigend te hebben doorgeladen. Daarbij hebben verdachte en zijn medeverdachten ook woordelijk gedreigd van hun wapens gebruik te maken. Zo heeft verdachte bij de overval op het tankstation samen met een medeverdachte twee wapens in de nek van een aanwezige klant gedrukt. Deze klant heeft later bij de politie verklaard dat hij ervan overtuigd was dat hij zou sterven. Ondertussen schreeuwden verdachte en zijn medeverdachten tegen het aanwezige personeelslid dat zij hem zouden doodschieten, als hij de alarmknop zou indrukken.
- Bij de overval op het restaurant zijn de handen en de benen van de slachtoffers met tie-wraps en tape vastgebonden.
- Het behoeft geen betoog dat deze gebeurtenissen een onbeschrijflijke impact hebben gehad op het leven van de slachtoffers. Hun levensgeluk zal mogelijk ook in de toekomst dramatisch zijn verstoord. Van een tweetal slachtoffers is komen vast te staan dat zij hun vroegere werkzaamheden na de overval niet hebben kunnen hervatten en in de ziektewet zijn beland. Het leed van de slachtoffers is deels onherstelbaar.
- Verdachte heeft tijdens het plegen van de overvallen geen oog gehad voor de gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Verdachte heeft de rechtbank ook geenszins ervan overtuigd dat hij de verantwoordelijkheid voor zijn daden - en de gevolgen daarvan voor de slachtoffers - op zich neemt. Verdachte heeft ter terechtzitting slechts getracht om zijn aandeel bij de overvallen te bagatelliseren. Illustratief is dat verdachte ter terechtzitting over de gevolgen die de overvallen en de detentie voor hem hebben heeft opgemerkt dat hij “nu even moet doorbijten om vervolgens weer door te gaan”.
- Verdachte heeft door het plegen van de overvallen de in de samenleving bestaande gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 2 de-cember 2004;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, unit Utrecht, d.d. 9 maart 2005, opgemaakt door mevrouw M.M. Schram, reclasseringswerker.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1., 2., 3. en 4. primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot - kort gezegd - een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van deze duur passend en geboden. Dit betekent dat aan verdachte, ondanks de omstandigheid dat verdachte van het onder 4. primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dezelfde straf wordt opgelegd als door de officier van justitie is gevorderd. Gezien de ernst van de bewezen verklaarde overvallen, de poging tot de overval en de voorbereidingshandelingen en de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, kan met een lagere dan door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het feit, waarvan verdachte wordt vrijgesproken, in verhouding tot de bewe-zen verklaarde feiten van geringe betekenis is. De rechtbank zal de eis van de officier van justitie om deze redenen volgen.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1. ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 1.051,22 wegens materiële schade en een bedrag van € 500,00 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1. bewezen verklaarde feit.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade van € 500,00 zal worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van de materiële schade van € 1.051,22 zal eveneens worden toegewezen. De vordering zal derhalve tot een totaalbedrag van € 1.551,22 worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2. ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 2.691,48 (verminderd met een verzekerd deel van € 1.136,48) wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het eigen risico van de ziekte van de werknemer is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2. bewezen verklaarde feit. De vordering tot vergoeding van (i) het weggenomen geldbedrag van € 656,48 en (ii) de kosten van de psychologische behandeling van de werk-nemer van € 960,00 (derhalve een totaalbedrag van € 1.616,48) kunnen in beginsel worden toegewezen. Door de verzekering is aan de benadeelde partij evenwel reeds een bedrag van € 1.136,48 uitge-keerd. Dit bedrag dient op de toe te wijzen schadevergoeding in mindering te worden gebracht, nu aannemelijk is dat dit bedrag ter zake van de hiervoor onder (i) en (ii) genoemde schadeposten is uitgekeerd. De vordering zal derhalve tot een totaalbedrag van € 480,00 worden toegewezen. In het res-tant van deze vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 2. ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 6,00 wegens ma-teriële schade en een bedrag van € 600,00 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo een-voudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 2. bewezen verklaarde feit.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade van € 600,00 zal worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van de materiële schade van € 6,00 zal eveneens worden toegewezen. De vordering zal derhalve tot een totaalbedrag van € 606,00 worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3. ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 133,00 wegens materiële schade en een bedrag van € 350,00 wegens immateriële schade.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3. bewezen verklaarde feit.
De vordering tot vergoeding van de immateriële schade van € 350,00 zal worden toegewezen. De vordering tot vergoeding van de materiële schade van € 133,00 zal eveneens worden toegewezen. De vor-dering zal derhalve tot een totaalbedrag van € 483,00 worden toegewezen, met verwijzing van verdachte in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering. De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 3. ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 6.339,34 wegens materiële schade.
Het deel van de vordering van de benadeelde partij dat betrekking heeft op het aan de werknemer doorbetaalde loon tot een bedrag van € 4.739,34 is niet van zo eenvoudige aard dat dit onderdeel van de vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarin niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 3. bewezen verklaarde feit.
De vordering tot vergoeding van de kosten ter zake van het inschakelen van de Trauma Opvang Nederland van € 1.600,00 zal worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De verdachte is op de voet van de artikelen 6:6 e.v. BW niet tot vergoeding gehouden indien en voor zover het toegewezen bedrag reeds door de mededader is voldaan.
Na te noemen maatregel wordt opgelegd omdat verdachte naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 46, 47, 55, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4. primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair ten laste gelegde feiten, zoals vermeld in bijlage II van dit vonnis, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1., 2., 3. en 4. subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van vijf jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te Utrecht, toe tot een bedrag van € 1.551,22 (zegge DUIZEND VIJFHONDERDENEENENVIJFTIG euro en TWEEENTWINTIG eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.551,22 (zegge DUIZEND VIJFHONDERDENEENENVIJFTIG euro en TWEEENTWINTIG eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 31 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te Utrecht toe tot een bedrag van € 480,00 (zegge VIERHONDERDENTACHTIG euro en NUL eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in het overige gedeelte van haar vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 480,00 (zegge VIERHONDERDENTACHTIG euro en NUL eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te Zeist, toe tot een bedrag van € 606,00 (zegge ZESHONDERDENZES euro en NUL eurocent). Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 606,00 (zegge ZESHONDERDENZES euro en NUL eurocent), bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 12 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], wonende te Veenendaal, toe tot een bedrag van € 483,00 (zegge VIERHONDERDENDRIEENTACHTIG euro en NUL eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 483,00 (zegge VIERHONDERDENDRIEENTACHTIG euro en NUL eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde], gevestigd te Oosterhout ten dele toe tot een bedrag van € 1.600,00 (zegge DUIZEND ZESHONDERD euro en NUL eurocent).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat verdachte van deze verplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover dit bedrag door (een) mededader(s) is betaald.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is het overige gedeelte van haar vordering en dat dit deel van de vordering slechts kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1.600,00 (zegge DUIZEND ZESHONDERD euro en NUL eurocent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 32 da-gen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van de veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde en / of (een) mededader(s) voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mrs. E.F. Bueno, H. Phaff en J.M. Eelkema, bijgestaan door mr. K.J. Veenstra als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2005.