ECLI:NL:RBUTR:2005:AT2679

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 05/0297 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr.drs. R. in 't Veld
  • mr. A.J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake handhaving illegale woonruimte

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op 25 maart 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, eigenaar van een perceel in Harmelen, had een schuur verbouwd tot woonruimte zonder de benodigde vergunning. De gemeente Woerden had eerder geweigerd om een vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor deze verbouwing. Op 16 december 2003 werd verzoeker geïnformeerd over de handhaving van de illegale situatie, en op 8 juli 2004 werd zijn bezwaar tegen de weigering ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen concreet zicht op legalisatie was en dat het handhavend optreden van de gemeente niet onevenredig was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat verzoeker niet had aangetoond dat er bijzondere omstandigheden waren die een ander oordeel rechtvaardigden. De voorzieningenrechter benadrukte dat handhaving in het algemeen belang is en dat de gemeente bevoegd was om op te treden tegen de illegale verbouwing en het gebruik van de schuur als woning. De uitspraak werd gedaan in het kader van bestuursrecht en omgevingsrecht, waarbij de rechter de belangen van de betrokken partijen afwoog.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Reg.nr. SBR 05/297 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een
voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te Harmelen,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woerden,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 1 november 2004 waarbij verzoeker is aangeschreven om binnen tien weken na de dag van verzending van dit besluit de schuur op het perceel [adres] in de oude staat terug te brengen en het gebruik daarvan als woning te beëindigen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week met een maximum van € 12.500,-.
1.2 Het verzoek is op 11 maart 2005 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, vergezeld van [bewindvoerder], bewindvoerder van [gebruiker], gebruiker van voornoemde schuur. Namens verweerder zijn verschenen mr. N.I.S.A. Roelofs en A. Swanink, beiden werkzaam bij de gemeente Woerden.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Verzoeker is eigenaar van het perceel [adres] en de daarop gelegen opstallen. [gebruiker] woont sinds april 2001 wegens persoonlijke omstandigheden in een ten behoeve van bewoning verbouwde schuur op voornoemd perceel.
Een medewerker van de gemeente Woerden heeft op 27 juli 2001 geconstateerd dat die schuur is verbouwd en wordt gebruikt voor bewoning zonder de daarvoor benodigde bouwvergunning.
Verweerder heeft bij besluit van 16 december 2003 de door verzoeker gevraagde vrijstelling op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en bouwvergunning voor het veranderen en gebruiken van voornoemde schuur als tijdelijke woonruimte geweigerd.
Verweerder heeft verzoeker bij brief van dezelfde datum bericht voornemens te zijn handhavend op te treden tegen de illegaal verbouwde schuur en het illegale gebruik ervan als tijdelijke woning. Verzoeker heeft bij brief van 29 december 2003 zijn zienswijze hierover kenbaar gemaakt aan verweerder en die toegelicht op de hoorzitting van 8 maart 2004.
Bij besluit van 8 juli 2004 is verzoekers bezwaar tegen het besluit van 16 december 2003 tot weigering van de gevraagde vrijstelling en bouwvergunning ongegrond verklaard. Met de hierbij gevoegde uitspraak van de rechtbank van 18 februari 2005 (SBR 04/2254) is het beroep tegen het besluit van 8 juli 2004 ongegrond verklaard.
Bij het thans bestreden besluit is verzoeker aangeschreven om binnen tien weken na de dag van verzending van dit besluit de onderhavige schuur in de oude staat terug te brengen en het gebruik daarvan als woning te beëindigen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per week met een maximum van € 12.500,-.
2.5 De voorzieningenrechter stelt vast dat in het onderhavige geval sprake is van het veranderen in en vervolgens het gebruiken als woonruimte van een schuur, zonder te beschikken over een daartoe strekkende vergunning. Verweerder is derhalve bevoegd hiertegen handhavend op te treden.
Anders dan verzoeker meent heeft verweerder hem terecht als overtreder aangeschreven, omdat verzoeker als eigenaar van het perceel waarop de onderhavige schuur is gelegen het in zijn macht heeft om de illegale situatie op te heffen.
2.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7 Gelet op hetgeen in voornoemde uitspraak van de rechtbank van 18 februari 2005 is overwogen ten aanzien van de geweigerde vrijstelling en bouwvergunning voor het veranderen en het gebruik van de schuur als tijdelijke woning, hetgeen hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, is van een concreet zicht op legalisatie geen sprake.
Dat het handhavend optreden van verweerder onevenredig is in verhouding tot het daarmee te dienen belang, is niet gesteld en daarvan is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter evenmin gebleken. Overwogen wordt dat de verbouw en het gebruik van de schuur als tijdelijke woonruimte leidt tot beperking van de bedrijfsvoering van een naastgelegen agrarisch bedrijf en mogelijk van andere omliggende agrarische bedrijven, in het bijzonder in het kader van de milieuregelgeving.
In dit verband wordt opgemerkt dat ter zitting is gebleken dat het aanvankelijk genoemde belang van verzoeker bij de voor bewoning verbouwde schuur, te weten de huisvesting van de in een moeilijke situatie verkerende [gebruiker], zich niet meer voordoet nu laatstgenoemde de schuur heeft verlaten en bij zijn vriendin is ingetrokken. De mogelijkheid voor [gebruiker] om zich te kunnen terugtrekken in de verbouwde schuur respectievelijk de daarin aanwezige huisdieren, kan niet tot een ander oordeel leiden. Dit geldt evenzeer voor verzoekers voorgenomen - en overigens nog niet concreet - plan om de als woning verbouwde schuur weer geschikt te maken voor het stallen van een pony en ezel.
2.8 Op grond van het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid handhavend op te treden tegen de illegale verbouw en gebruik van de schuur als tijdelijke woonruimte.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhavend optreden had dienen af te zien. Verweerder was dan ook gehouden om middels oplegging van een dwangsom tegen de illegale situatie en gebruik op te treden.
2.9 Gelet op het vorenstaande is er geen aanleiding het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat in dat geval verzoeker een termijn van vier weken na de uitspraak van de voorzieningenrechter wordt gegund voor het ongedaan maken van de onderhavige overtreding.
Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn geen termen aanwezig.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. A.J. Jansen mr.drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: