ECLI:NL:RBUTR:2005:AT2838

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
16/029310-04
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag met vuurwapen tijdens beroving

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 30 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van medeplegen van doodslag. De verdachte heeft op 17 augustus 2004 te Woerden samen met zijn medeverdachte M. opzettelijk het leven van het slachtoffer I.S. beroofd. De medeverdachte heeft met een vuurwapen meerdere kogels afgevuurd op het slachtoffer, die op dat moment nietsvermoedend op weg was naar zijn werk op de veiling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van de auto fungeerde, terwijl M. de schoten afvuurde. De rechtbank heeft de verdediging van de verdachte, die stelde dat er geen sprake was van opzet op levensberoving, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet heeft gedistantieerd van de gewelddadige handelingen van M. en dat hij op de hoogte was van het voornemen om het slachtoffer te beroven.

De rechtbank heeft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd in overweging genomen. De verdachte handelde uit financieel gewin en was zich bewust van het gevaar dat het schieten met een vuurwapen met zich meebracht. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de impact van het delict op de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze niet was onderbouwd. De rechtbank heeft de teruggave van in beslag genomen goederen aan de verdachte gelast.

Uitspraak

RECHTBANK TE UTRECHT
Parketnummer: 16/029310-04
Datum uitspraak: 30 maart 2005
Tegenspraak
Raadsman: mr. P.H.L.M. Souren, advocaat te Amsterdam
G/T: Ja
VERKORT VONNIS
van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
(verdachte)
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 en 16 maart 2005.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Vrijspraak
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder primair op de eerste plaats (medeplegen van moord) is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover de steller van de tenlastelegging heeft beoogd onder primair uitsluitend het medeplegen van moord ten laste te leggen, is de rechtbank van oordeel dat aan haar oordeel ook onderworpen het onder primair -impliciet- mede ten laste gelegde medeplegen van doodslag. Het delict moord behelst immers dezelfde bestanddelen als het delict doodslag, zij het dat voor een veroordeling ter zake van moord bovendien nog als vereiste geldt dat vast komt te staan dat die doodslag is gepleegd "met voorbedachte rade".
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder primair op de tweede plaats ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld.
hij op 17 augustus 2004 te Woerden tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk I. S. van het leven heeft beroofd, immers heeft zijn mededader opzettelijk met een vuurwapen kogels van korte afstand en gericht afgevuurd op S., waarbij S. door die kogels in het lichaam werd getroffen, tengevolge waarvan S. is overleden.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen onder primair op de tweede plaats meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsoverweging
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd -kort gezegd en zakelijk weergegeven- dat bij verdachte geen sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op levensberoving, laat staan van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, die geen uitvoeringshandeling heeft verricht, en zijn medeverdachte A.M. M. (hierna: M.) om het slachtoffer van het leven te beroven, zodat van medeplegen van moord danwel doodslag geen sprake zou kunnen zijn.
De rechtbank verwerpt dit tweeledig verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en zijn medeverdachte M. hebben 's nachts in een auto gewacht tot het slachtoffer op de Kanaalstraat te Utrecht in zijn vrachtwagen stapte om naar de veiling te Rotterdam te gaan. Vervolgens zijn zij het slachtoffer gevolgd, waarbij verdachte als bestuurder van de auto optrad en M. bijrijder was. Eenmaal op de Rijksweg A12 ter hoogte van Woerden reden beide voertuigen met een snelheid van rond de 100 kilometer per uur.
Verdachte wist dat M. een schietklaar en getest vuurwapen voorhanden had.
Zij waren -naar eigen zeggen- van plan om het slachtoffer te beroven.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij en M. hadden afgesproken om op de banden van de vrachtauto te schieten, teneinde deze tot stilstand te brengen en het slachtoffer te kunnen beroven. Ter terechtzitting heeft verdachte op dit punt verklaard dat M. eerst enkele seconden voor het schieten op de linkerachterband te kennen gaf dat hij dit voornemens was.
Vaststaat dat M. vervolgens in eerste instantie op de linkerachterband van de vrachtauto heeft geschoten. Vervolgens heeft hij, nadat de personenauto dichter naast de vrachtauto van het slachtoffer was komen te rijden, het pistool op het raam van de cabine van de vrachtauto leeggeschoten. Nadat verdachte dit had gezien, heeft hij geremd en tegen M. gezegd: "stap dan uit".
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de handelwijze van verdachte en M. tot de dood van het slachtoffer zou leiden.
Verdachte heeft immers aldus de aanmerkelijke kans aanvaard dat het schieten eerst op de linkerachterband en daarna op de cabine van een met grote snelheid rijdende vrachtauto een ongeluk zou veroorzaken, tengevolge waarvan het slachtoffer zou komen te overlijden.
Bovendien is het een feit van algemene bekendheid dat aan het schieten met vuurwapens in de richting van een persoon het gevaar is verbonden dat deze persoon daardoor dodelijk wordt getroffen.
Bij het voorgaande neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte zich op geen enkele wijze heeft gedistantieerd nadat M. met een vuurwapen op de linkerachterband van de vrachtauto had geschoten en nadat hij had gezien dat de ruit van de cabine van de vrachtauto kapot was geschoten. Integendeel, naar zijn verklaring heeft verdachte, nadat M. het vuurwapen had leeggeschoten op het raam van de cabine van de vrachtwagen en deze snelheid verminderde, tegen M. gezegd: "stap dan uit", teneinde het slachtoffer te beroven.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder primair op de tweede plaats bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van doodslag.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft naar eigen zeggen gehandeld uit financieel gewin, nu hij door informatie van zijn medeverdachte M. op de hoogte was van de omstandigheid dat het slachtoffer in de nachtelijke uren naar de veiling reed met een aanzienlijk bedrag aan contanten op zak, en verdachte heeft om die reden het slachtoffer samen met M. bij zijn vrachtauto opgewacht en is hem in de richting van de veiling gevolgd om hem -naar eigen zeggen- op enig moment te beroven, terwijl verdachte op de hoogte was van het feit dat M. een schietklaar -en getest- vuurwapen bij zich droeg.
Verdachte heeft de personenauto bestuurd van waaruit zijn medeverdachte M. een man, echtgenoot en vader van een jong gezin, gewetenloos en op brute wijze heeft geliquideerd. Vanuit de rijdende personenauto zijn met een vuurwapen gericht meerdere kogels afgevuurd op het slachtoffer, die op dat moment argeloos op weg was naar zijn normale werkzaamheden op de veiling. Het slachtoffer is daarbij met fatale precisie in vitale organen geraakt en ter plekke overleden.
Door zijn handelwijze heeft verdachte blijk gegeven van een totaal gebrek aan respect voor het leven van een medemens.
Voorts heeft verdachte door zijn handelen de familie van het slachtoffer onherstelbaar en onbeschrijflijk leed toegebracht, met name de echtgenote en vier jonge kinderen van het slachtoffer.
Dit blijkt ook uit de stukken waarin een gezin wordt beschreven dat worstelt om de draad van het leven weer op te pakken en de familie zegt te beseffen dat zij het slachtoffer niet terug zal krijgen en geen schadevergoeding wenst.
Het resultaat van dit delict en de wijze waarop het is uitgevoerd dragen voorts een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en brengen in de samenleving gevoelens van grote angst en onveiligheid teweeg, alsmede gevoelens van woede en onmacht.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 augustus 2004, waaruit blijkt dat de verdachte eerder in Nederland is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf ter zake van geweldsmisdrijven, en in Duitsland tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in verband met verdovende middelen;
- een omtrent verdachte opgemaakt persoonsdossier d.d. 3 september 2004;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte, van de Stichting Reclassering Nederland, d.d. 8 februari 2005, opgemaakt door H.C. van Splunter, reclasseringswerker;
- een omtrent verdachte opgemaakt Pro Justitia rapport d.d. 7 maart 2005 van J.M.J.F. Offermans, psychiater, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit - indien bewezen - niet lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het onder primair ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren met aftrek van het voorarrest.
De rechtbank acht, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan rechtvaardigen zonder meer een vrijheidsstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, alhoewel sprake is van gezamenlijke uitvoering van het bewezenverklaarde, voor een lagere straf dan de medeverdachte M. in aanmerking komt, gelet op de omstandigheden dat de verdachte niet zelf op het slachtoffer heeft geschoten en verdachte - in tegenstelling tot voormelde medeverdachte - bovendien niet heeft gehandeld met voorbedachte rade.
Teruggave inbeslaggenomen goederen:
Met betrekking tot de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
- een mobiele telefoon, merk Nokia, type 3310;
- twee compact disks (geheugen antwoordapparaat en gegevens harde schijf computer),
zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De vordering van de benadeelde partij
Nu de benadeelde partij A.K. zich weliswaar heeft gevoegd als benadeelde partij, maar geen opgave heeft gedaan van de inhoud van de vordering, zal de rechtbank de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk verklaren met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING:
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder primair op de eerste plaats ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder primair op de tweede plaats ten laste gelegde feit, zoals hiervoor is vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder primair op de tweede plaats meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van TIEN (10) JAREN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van een mobiele telefoon, merk Nokia, type 3310 en twee compact disks (geheugen antwoordapparaat en gegevens harde schijf computer) aan verdachte.
Bepaalt dat de benadeelde partij A. K. niet ontvankelijk is in de vordering en dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verwijst de benadeelde partij in de tot op heden door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakte kosten, vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs A. Wassing, V.M.M. van Amstel en R.A.E. van Noort, bijgestaan door mr. J. Benard als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2005.