ECLI:NL:RBUTR:2005:AT3847

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
14 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG-nr. 190833/KG ZA 05-158
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • W. van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van lekenzuster uit kloostercommuniteit in Amersfoort

In een kort geding tussen de Onze Lieve Vrouwe Stichting en de Nederlandse Provincie van de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort als eiseressen, en [gedaagde] als gedaagde, heeft de voorzieningenrechter op 14 april 2005 geoordeeld dat de lekenzuster, die sinds de jaren tachtig in het klooster woont, het klooster moet verlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de zusters bij rust en sereniteit in de communiteit prevaleert boven het belang van de lekenzuster om in het klooster te blijven wonen. De lekenzuster had een associatieovereenkomst met de zusters, maar door onenigheid over de benoeming van een coördinatrice was er veel onrust ontstaan binnen de communiteit. De zusters hebben de lekenzuster herhaaldelijk verzocht om in gesprek te gaan, maar zij weigerde dit. De voorzieningenrechter concludeerde dat de lekenzuster door haar houding de associatie met de zusters had verbroken en dat de zusters gerechtigd waren om de overeenkomst te beëindigen. De lekenzuster kreeg een termijn van veertien dagen om het klooster te verlaten, met de mogelijkheid dat de zusters de ontruiming met behulp van justitie en politie konden laten uitvoeren indien nodig.

Uitspraak

KG-nr. 190833/KG ZA 05-158
RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
de rechtspersoonlijkheid bezittende kerkelijke lichamen
1. Onze Lieve Vrouwe Stichting,
2. De Nederlandse Provincie van de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort,
beide gevestigd te Amersfoort,
eiseressen,
procureur; mr. drs. T. van Kooten,
? t e g e n -
[gedaagde],
wonende te Amersfoort,
gedaagde,
procureur: mr. A. Kouwenaar.
- e n t e g e n -
de stichting
Stichting Serafim Helpt,
gevestigd te Amersfoort,
gevoegde partij aan de zijde van gedaagde,
procureur: mr. A. Kouwenaar.
Eiseressen worden hierna gezamenlijk aangeduid als de Zusters, gedaagde als [gedaagde] en de gevoegde partij als Serafim.
1.
Het verloop van de procedure
Het verloop van de procedure is als volgt:
- dagvaarding d.d. 22 februari 2005, die in fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 30 maart 2005;
- incidentele vordering tot voeging aan de zijde van gedaagde van Serafim;
- mondeling vonnis van de voorzieningenrechter in het incident op 30 maart 2005, houdende toewijzing van de incidentele vordering tot voeging;
- pleitnota's en producties van alle partijen.
De Zusters hebben hun eis verminderd, zoals hierna in r.o. 3.1 zal worden weergegeven.
Partijen hebben vonnis gevraagd.
2.
De feiten
Ten aanzien van [gedaagde]
2.1.
De Zusters beheren het kloostercomplex aan de Daam Fockemalaan 22 te Amersfoort (hierna: het kloostercomplex). In een gedeelte hiervan vormen ongeveer 30 religieuzen een communiteit genaamd Ter Eem. Deze religieuzen hebben hun geloften afgelegd. De structuur van de communiteit is dat de overste bij uitsluiting van anderen eindverantwoordelijke is en (eind) beslissingen neemt ten aanzien van de communiteit en de religieuzen, een en ander in de ruimste zin des woords. De andere religieuzen zijn, gelet op hun gelofte van gehoorzaamheid, verplicht haar aanwijzingen op te volgen. Omdat de werkzaamheden van de overste ook veel organisatorische beslommeringen kennen, heeft de (provinciale) overste besloten een aantal werkzaamheden van organisatorische aard te mandateren aan een coördinatrice/leidster, laatstelijk eind 2002 aan mevrouw [betrokkene] die zelf geen religieuze is.
2.2.
Op of omstreeks 10 augustus 1985 is tussen de Zusters en [gedaagde] een door die partijen zo genoemde associatieovereenkomst gesloten. Daarin is onder meer het volgende neergelegd:
"(…)
Van onze kant (die van de Zusters, toevoeging voorzieningenrechter) komen wij overeen:
1. om de betrokkenheid te delen die de leden voor elkaar hebben.
2. Om de spiritualiteit van de congregatie, verwoord in de konstitutie, te voeden en te delen.
(…)
4. Om je uit te nodigen voor congregationele aktiviteiten (…).
5. Om gastvrijheid te verlenen.
(…)
Geef hieronder aan wat jij van jouw kant kunt bijdragen.
Mijn (lees: die van [gedaagde], toevoeging voorzieningenrechter) inzet gaandeweg zuster van elkaar te worden, te werken aan een nieuwe samenwerking waarin gelijkwaardigheid centraal staat en waarin mensen herkenbaar zijn als broeder en zuster.
(…)"
2.3.
In oktober 1997 is door de Zusters aan [gedaagde] een concept bewoningsovereenkomst aangeboden. Dit concept is door geen van partijen ondertekend.
2.4.
[gedaagde] heeft wel op 8 december 1997 een door haarzelf opgestelde verklaring ondertekend, die als volgt luidt:
"Ondergetekende [gedaagde] geboren […] te […] verklaart hierbij de door haar gebruikte ruimten van de O.L. Vrouwe Ter Eem binnen een maand te ontruimen en te verlaten indien het bestuur van de Zusters van O.L. Vrouw hierom vraagt."
2.5.
Op 12 januari 2004 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen leden van het Provinciaal bestuur van de Zusters enerzijds en zuster […], lid van de congregatie en medelid van de communiteit, en [gedaagde] anderzijds, waarin over de benoeming en de positie van de door de Zusters aangestelde coördinatrice, [betrokkene], is gesproken, met wier benoeming genoemde zuster en [gedaagde] zich niet kunnen verenigen. Dit gesprek heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.6.
Bij brief van 5 mei 2004 heeft [gedaagde] desgevraagd de Zusters laten weten geen gesprek met de coördinatrice en een derde, pater […], te willen voeren.
2.7.
Bij brief van 7 juli 2004 hebben de Zusters [gedaagde] als volgt geschreven:
"(...)
De afgelopen maanden heb je herhaaldelijk in woord en geschrifte te kennen gegeven dat je niet wenst te handelen in overeenstemming met het beleid van de Nederlandse provincie ten aanzien van de coördinatrice van de communiteit Ter Eem. Mede naar aanleiding daarvan hebben we je uitdrukkelijk verzocht in gesprek te gaan met mevrouw [betrokkene], in aanwezigheid van pater […].
Op dit verzoek heb je ons laten weten dat je dit gesprek weigert.
(…)
Op grond van bovenstaande, hebben we met medeweten van het algemeen bestuur in het belang van de communiteit besloten, dat je niet langer in de communiteit Ter Eem kunt wonen en naar een andere woonruimte moet uitzien.
In een door jou zelf opgestelde en op 8 december 1997 ondertekende verklaring heb je aan de provinciale overste (…) het volgende laten weten:
(de voorzieningenrechter verwijst voor de tekst naar r.o. 2.4)
We willen coulant zijn en je voor de verhuizing de tijd geven tot uiterlijk 15 oktober 2004.
(…)"
2.8.
Bij brief van 11 oktober 2004 hebben de Zusters [gedaagde] aan de brief van 7 juli 2004 herinnerd.
2.9.
Bij brief van 16 november 2004 (referentienummer PB 378/Ext.229) hebben de Zusters aan [gedaagde] als volgt meegedeeld:
"(…)
Wij betreuren het dat we genoodzaakt zijn u het volgende te schrijven:
U heeft herhaalde malen geweigerd mevrouw [betrokkene] als coördinatrice / leidster van de communiteit Onze Lieve Vrouw Ter Eem te accepteren. U heeft vervolgens op 22 mei 2004 schriftelijk geweigerd in te gaan op ons dringend verzoek hierover in gesprek te gaan met mevrouw [betrokkene] en pater […].
Wij constateren nu bovendien dat u geen gehoor heeft gegeven aan onze aanzegging om voor 15 oktober 2004 te verhuizen, terwijl u zelf op 8 december 1997 schriftelijk heeft verklaard de door u gebruikte ruimte in Onze Lieve Vrouw Ter Eem binnen een maand te ontruimen, indien het bestuur daarom zou vragen.
Wij concluderen dat u kennelijk ervoor heeft gekozen uzelf buiten de gemeenschap te stellen. Daarnaast stelt u zich boven het provinciaal bestuur en boven het provinciaal kapittel. Mede daardoor veroorzaakt u veel onrust in de communiteit.
Door deze houding en handelwijze heeft u in feite zelf reeds uw associatie met de Nederlandse provincie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw verbroken. Als provinciaal bestuur constateren wij dat het voor het voortbestaan van de associatie noodzakelijke vertrouwen ontbreekt. Gelet op al het bovenstaande, betekent dit dat u geen geassocieerde meer kunt zijn. Als provinciaal bestuur zijn wij genoodzaakt uw geassocieerd zijn met de Nederlandse provincie van de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort middels deze brief officieel te beëindigen. (…)"
2.10.
Bij brief van 16 november 2004 (referentienummer PB 379/Ext.230) hebben de Zusters aan [gedaagde] als volgt geschreven:
"(…)
We hebben helaas geconstateerd dat u de bij u in gebruik zijnde ruimte nog steeds niet heeft ontruimd en dat u evenmin de sleutels heeft ingeleverd. U bent dus tot op heden in gebreke gebleven uw verplichtingen ter zake na te komen.
Hierdoor verzoeken wij u - en voor zoveel nodig sommeren wij u - om binnen 10 dagen na heden alsnog de door u gebruikte ruimte te ontruimen en bezemschoon op te leveren onder overlegging van de alle sleutels van het gebouw Ter Eem die u als geassocieerde in uw bezit heeft (…)"
Ten aanzien van Serafim
2.11.
Serafim is stichting die als doelstelling heeft het verlenen van hulp van allerlei aard aan personen en organisaties in landen in Oost-Europa, Azië en Afrika. Zij zamelt daartoe zaken, zoals voedsel, kleding, medicijnen, computers, repareert en vervoert die zaken naar die landen. Al haar activiteiten vinden vanaf de oprichting in 1994 plaats in en om de gebouwen van het kloostercomplex.
2.12.
Per 1 januari 1998 is een gebruiksovereenkomst in werking getreden tussen de Zusters en Serafim, waarbij Serafim om niet de gymzaal, die behoort tot het kloostercomplex, in gebruik heeft gekregen voor het opslaan van goederen. In deze overeenkomst is neergelegd dat Serafim bij uitvoerende werkzaamheden gebruik mag maken van het souterrain, voor zover die werkzaamheden mede door Zusters van de communiteit worden verricht. Tevens is het Serafim toegestaan een gedeelte van haar kantoor onder te brengen in de "huidige ruimte van OL Vrouw ter Eem. Deze toestemming geldt zolang het kantoor wordt beheerd door [gedaagde]." De overeenkomst kan zonder opgaaf van redenen worden opgezegd door partijen. Tenslotte is een opzegtermijn van minimaal drie maanden opgenomen.
[gedaagde] is thans voorzitter van het bestuur van Serafim. Zuster […] is vanaf de oprichting tot medio 2004 bestuurslid van Serafim geweest.
Naast de al genoemde ruimten in en om het kloostercomplex is Serafim gaandeweg ook (delen van) de zolderruimte gaan gebruiken.
2.13.
Bij brief van 10 juli 2004 hebben de Zusters aan Serafim als volgt geschreven:
"(…)
Hierbij ingesloten doen wij u een veranderde gebruiksovereenkomst tussen de Onze Lieve Vrouwe Stichting en de Stichting Serafim toekomen.
(…)
De Onze Lieve Vrouwe Stichting heeft grote waardering voor het werk dat de Stichting Serafim doet voor armen en kanslozen. De situatie op Onze Lieve Vrouw ter Eem heeft ons echter toch genoodzaakt het volgende besluit te nemen:
Alle ruimtes, die in het gebouwencomplex van Onze Lieve Vrouw ter Eem door de Stichting Serafim gebruikt worden - met uitzondering van de gymzaal -, moeten vóór 15 oktober 2004 ontruimd zijn.
In de gebruiksovereenkomst d.d. 1 januari 1998 staat in artikel 16:
"de gebruiksovereenkomst (…) kan zonder opgaaf van redenen worden opgezegd door een der partijen."
Wij verwachten derhalve dat u deze veranderde gebruiksovereenkomst binnen 14 dagen aan ons terug zult zenden.
(…)"
2.14.
Bij brief van 16 november 2004 hebben de Zusters aan Serafim meegedeeld het te betreuren dat Serafim het, inmiddels in een gesprek uitgebreide, aanbod om tot een nieuwe gebruiksovereenkomst te komen heeft afgewezen en dat het aanbod daarmee is vervallen. De Zusters hebben voorts de ontruimingsaanzegging herhaald en aangezegd dat Serafim binnen 10 dagen de door haar gebruikte ruimten alsnog diende te ontruimen. Voorts hebben de Zusters meegedeeld:
"Tot slot merken wij op dat wij het betreuren dat u niet op het eerder aanbod tot gebruik van de gymzaal met aangehorigheden bent ingegaan. Wij doen u dit aanbod opnieuw. Dit aanbod dient binnen 7 dagen na heden te worden aanvaard, bij gebreke waarvan het vervalt."
Het uitgebreide aanbod houdt in dat Serafim naast de gymzaal ook het ernaast gelegen open terrein mag gebruiken, dit op nader vast te stellen voorwaarden.
2.15.
Op 23 november 2004 heeft F. Schipper, bestuurslid van Serafim, aan de Zusters onder meer meegedeeld het aanbod tot het aangaan van een nieuwe gebruiksovereenkomst alsnog te aanvaarden.
2.16.
Bij brief van 15 maart 2005 heeft de gemeente Amersfoort aan de Zusters onder meer meegedeeld dat het kloostercomplex niet voldoet aan de brandveiligheidseisen. Voorts is vermeld:"
"Wij zijn overeengekomen dat u als tijdelijke maatregel, vooruitlopend op de aanpassingen op het Bouwbesluit, de zolderruimten in zijn geheel zult ontruimen."
2.17.
De raadsman van de Zusters heeft bij faxbericht van 15 maart 2005 het aartsbisdom Utrecht verzocht te bemiddelen tussen de Zusters en Serafim.
2.18.
Een gesprek tussen de Zusters en Serafim met bemiddeling van een vertegenwoordiger van het Aartsbisdom (op 23 maart 2005) heeft geen positief resultaat gehad.
3.
Het geschil en de beoordeling
3.1.
Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vordering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering, uitgaande van de verminderde eis, in dat de Zusters vorderen dat [gedaagde] het kloostercomplex dient te ontruimen en ontruimd te houden, behoudens de gymzaal en aanhorigheden en het open terrein dat naast de gymzaal is gelegen, voor zover die ruimten met toestemming van de Zusters in gebruik zijn bij Serafim.
3.2.
Het verweer van [gedaagde], daarbij ondersteund door Serafim, komt in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
3.3.
De Zusters hebben aan hun vordering het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen de Zusters en [gedaagde] is een associatieovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is er een van geheel eigen aard. Het belangrijkste doel van deze overeenkomst is een gezamenlijk beleven van de spiritualiteit. De Zusters en [gedaagde] maken deel uit van de communiteit en [gedaagde] neemt deel aan vrijwel alle activiteiten van de communiteit. In dat kader geniet zij gastvrijheid van de Zusters. Een essentiële voorwaarde voor de uitvoering van deze overeenkomst is dat alle betrokkenen de (woon- en leef)regels van de communiteit in acht nemen, zodat alle leden ervan in rust en sereniteit hun spiritualiteit kunnen beleven.
Door de weigering van [gedaagde] haar standpunt over de positie van de coördinatrice te bespreken is zoveel onrust in de communiteit ontstaan dat het doel van de associatieovereenkomst niet meer kan worden verwerkelijkt. De Zusters zijn daardoor genoodzaakt de associatieovereenkomst te beëindigen en [gedaagde] aan te zeggen dat zij de communiteit dient te verlaten. De Zusters hebben daarbij een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen, dit in weerwil van de door [gedaagde] zelf schriftelijk aan de Zusters meegedeelde ontruimingstermijn van één maand.
De Zusters stellen recht en belang te hebben bij een spoedige ontruiming door [gedaagde] van alle ruimten binnen het klooster, die (ook) door de leden van de communiteit worden gebruikt.
3.4.
De door [gedaagde] aangehaalde kerkrechtelijke discussie over de bevoegdheden van de coördinatrice zal in dit geding buiten beschouwing blijven. Een oordeel daarover komt in beginsel niet toe aan de burgerlijke rechter, behoudens de mogelijkheid een kerkrechtelijk besluit marginaal te toetsen. Die vraag ligt in dit kort geding echter niet voor.
Voorts zal het optreden van zuster […] buiten beschouwing blijven, omdat zij niet als gedaagde partij in dit kort geding is betrokken.
3.5.
Het spoedeisend belang van de Zusters bij hun vordering volgt reeds uit de vordering zelf en de gronden waarop deze berust. Dit verweer wordt verworpen.
3.6.
De associatieovereenkomst en de daaraan verbonden (mondelinge) bewonersovereenkomst - bezien hun onderlinge samenhang - zijn, anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, niet aan te merken als een huurovereenkomst. [gedaagde] heeft aangevoerd dat zij als tegenprestatie voor het gebruik van haar kamer(s) verplicht was religieuzen van de communiteit naar onder andere artsen te vervoeren met haar auto. [gedaagde] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het hier om een verplichting ging. Hoewel aannemelijk is geworden dat [gedaagde] deze activiteiten verrichtte, is niet gebleken dat zich een situatie voordoet waarin gesproken kan worden van een betaling als bedoeld in artikel 7:201 BW. De vervulling van die activiteit was immers mede afhankelijk van de feitelijke beschikbaarheid van [gedaagde], hetgeen aan haar zelf ter beoordeling was.
Evenmin is er sprake van een arbeidsovereenkomst. Niet aannemelijk is geworden dat tussen de Zusters en [gedaagde] een gezagsrelatie heeft bestaan en wel op dezelfde grond als zojuist verwoord.
3.7.
De associatie- en bewonersovereenkomsten - bezien in onderling verband en samenhang - moeten worden aangemerkt als één overeenkomst van geheel eigen aard. Die aard blijkt uit hetgeen de Zusters daartoe hebben gesteld, zoals in r.o. 3.3 is weergegeven. Deze stellingen zijn door [gedaagde] op zichzelf niet weersproken.
Aannemelijk is geworden dat door de houding van [gedaagde] en door haar in woord en geschrift bevestigde weigering om de aanwezigheid en positie van mevrouw [betrokkene] als coördinatrice/leidster te aanvaarden er zodanige onrust is ontstaan dat de rust en sereniteit in de communiteit ernstig is verstoord. Dit blijkt onder meer uit de door partijen overgelegde brieven, waarin door verschillende personen binnen en buiten de communiteit in alle toonaarden wordt geschreven over het ontstane meningsverschil.
Onder deze omstandigheden kan in redelijkheid niet van de Zusters worden verlangd de door hen aan [gedaagde] verleende gastvrijheid langer gestand te doen. Immers, in het verband van een kloostergemeenschap dient het belang van de leden bij rust en sereniteit in de communiteit in dit geval te prevaleren boven dat van de als gast in die gemeenschap verblijvende geassocieerde, [gedaagde], om dat verblijf te continueren.
De Zusters hebben derhalve op goede gronden gebruik gemaakt van de hen toekomende bevoegdheid de overeenkomst(en) te beëindigen c.q. op te zeggen.
3.8.
Dit wordt niet anders als de belangen van Serafim aan de zijde van [gedaagde] worden meegewogen. Immers, de Zusters hebben Serafim een (hernieuwd en uitgebreid) aanbod tot een nieuwe gebruiksovereenkomst gedaan, dat door Serafim bij de brief van 23 november 2004 lijkt te zijn aanvaard. De Zusters hebben geen actie tot ontruiming jegens Serafim ingesteld. Over de inhoud van een nieuwe gebruikersovereenkomst is nog bemiddeling door het Aartsbisdom mogelijk, al lijkt een eerste poging nog niet succesvol te zijn geweest.
Bovendien is tussen Serafim en [gedaagde] als eiseressen en de Onze Lieve Vrouwe Stichting, de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort en de Nederlandse Provincie van de Congregatie van de Zusters van Onze Lieve Vrouw van Amersfoort als gedaagden een bodemzaak aanhangig bij deze rechtbank, waarin de rechtsverhouding tussen deze partijen ten gronde kan worden beoordeeld. Indien partijen in die procedure voortvarend procederen, zal binnen afzienbare termijn, mogelijk na een rechterlijke plaatsopneming, vonnis kunnen worden gewezen.
Aan Serafim kan worden toegegeven dat haar werkzaamheden door het vertrek van [gedaagde] uit de communiteit mogelijk enige tijd kan worden bemoeilijkt, met name doordat een andere kantoorruimte (in of bij de gymzaal) gevonden moet worden, doch dit weegt niet op tegen de hiervoor reeds besproken belangen van de communiteit bij rust en sereniteit .
Het is voorts niet aannemelijk geworden dat Serafim haar werkzaamheden niet meer naar behoren kan uitvoeren indien [gedaagde] niet meer binnen de communiteit zal verblijven.
3.9.
Nu de Zusters reeds een redelijke opzegtermijn van drie maanden hebben gehanteerd, die feitelijk met zes maanden is verlengd, zal de vordering tot ontruiming worden toegewezen, waarbij de ontruimingstermijn wordt vastgesteld op veertien dagen na de betekening van dit vonnis.
3.10.
[gedaagde] en Serafim zullen, als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Over de proceskosten in het voegingsincident is geen beslissing gevraagd.
4.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om de gebouwen van de communiteit gelegen aan de Daam Fockemalaan 22 te Amersfoort met al het hare te verlaten binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis en met afgifte van de sleutels aan de (huidige) overste zuster […] geheel ontruimd en schoon op te leveren aan de Zusters;
4.2.
machtigt de Zusters om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 4.1 van dit vonnis bepaalde te voldoen;
4.3.
ontzegt [gedaagde] met ingang van de dag nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden de toegang tot de gebouwen van de communiteit, met uitzondering van de door Serafim met toestemming van de Zusters in gebruik zijnde delen van het kloostercomplex;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] en Serafim in de kosten van het geding, tot aan de uitspraak aan de zijde van de Zusters begroot op € 816,-- voor salaris van de procureur en op € 326,59 voor verschotten;
4.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. W. van Veen en in het openbaar uitgesproken op donderdag 14 april 2005.
w.g. griffier w.g. rechter