Reg.nrs. SBR 05/1011 VV en SBR 05/0953
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
[eiser], wonende te Vianen,
eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Vianen,
verweerder.
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 22 maart 2005 waarbij het bezwaar van eiser tegen het besluit van 20 oktober 2004 gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond is verklaard.
Bij laatstgenoemd besluit is eiser aangeschreven om binnen 15 dagen de door verweerder geconstateerde gebreken in en aan de woning [adres] te Vianen te herstellen, bij gebreke waarvan verweerder tot bestuursdwang zal overgaan.
1.2 Het verzoek is op 2 mei 2005 ter zitting behandeld, waar eiser in persoon is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote en bijgestaan door mr. T. Bogers, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R. van der Vlugt en B.P.J. Loerts, beiden werkzaam bij de gemeente Vianen.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Bij besluit van 20 oktober 2004 is eiser aangeschreven om binnen 15 dagen het volgende te doen:
1. de grote hoeveelheid papier en goederen in alle ruimtes terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau;
2. de zolder (stookruimte) leeg te ruimen;
2a. het onderhoud van de CV-ketel uit te laten voeren resp. aan te tonen;
3. de hoeveelheid stof in de woning terug te brengen tot een aanvaardbaar niveau;
4. de enige mate van ernstige vervuiling van de afzuigkap in de keuken op te heffen;
5. de mogelijkheid tot vluchten in de woning te waarborgen;
6. de slechte staat van de erven op te heffen;
7. het schilderwerk op alle houten elementen te herstellen resp. te vervangen;
8. de hemelwaterafvoer aan de achtergevel te herstellen resp. te vervangen;
9. het defecte garagedak te herstellen resp. te vervangen.
2.4 Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar aangetekend. Tevens is de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Met de hierbij gevoegde uitspraak van 11 november 2004 (SBR 04/2822 VV) is het besluit van 20 oktober 2004 geschorst, met uitzondering van het onderdeel 5 (het waarborgen in de woning van de mogelijkheid tot vluchten).
2.5 Op 24 november 2004 heeft een hoorzitting plaatsgevonden, en op 25 november 2004 heeft er een inspectie in de woning plaatsgevonden. Nadat de commissie voor de bezwaarschriften op 1 februari 2005 haar advies heeft uitgebracht, is op 22 maart 2005 het hier bestreden besluit genomen. Verweerder heeft in laatstgenoemd besluit de bezwaren tegen de onderdelen 1, 2, 2a, 3, 4 en 6 gegrond verklaard, en tegen de overige onderdelen ongegrond. Bij brief van 20 april 2005 heeft verweerder aan eiser laten weten dat hij op woensdag 11 mei 2005 om omstreeks 11.00 uur een onderzoek zal instellen naar de uitvoering van de aanschrijving.
2.6 Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging plaats. Ingevolge het tweede lid van artikel 7:11 van de Awb herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft en neemt het zonodig in de plaats daarvan een nieuw besluit. In het in onderhavige zaak bestreden besluit heeft verweerder eiser wederom een termijn gegund om zelf maatregelen te treffen. Voorts is namens verweerder op de hoorzitting van 24 november 2004 verklaard dat er de volgende dag een inspectie zou plaatsvinden en het besluit tot toepassing van bestuursdwang zou worden ingetrokken indien alle onderdelen waren uitgevoerd. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verweerder gehouden was om te onderzoeken of ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar nog sprake was van de gestelde overtredingen.
2.7 Op grond van het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter gebleken dat verweerder het onderzoek op 25 november 2004, in het bijzijn van een medewerker van de brandweer, heeft beperkt tot onderdeel 5 van de aanschrijving. Van dit onderzoek is geen verslag opgemaakt. Tijdens het onderzoek is vastgesteld, aldus verweerder ter zitting, dat alle vluchtroutes voldeden aan de minimumeis van 50 cm breedte. Wel bleek nog sprake van een voor de keukendeur hangend gordijn en van het ontbreken van een sleutel in het slot van die keukendeur, waardoor volgens verweerder toch (nog) niet volledig aan de aanschrijving was voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is bij gebreke van een verslag, en gelet op het verhandelde ter zitting, echter voldoende aannemelijk dat eiser reeds in november 2004 heeft voldaan aan onderdeel 5 van de aanschrijving. De door eiser ter zitting gedane mededeling dat het gordijn nog in het bijzijn van de medewerker van de brandweer is verwijderd, en dat de sleutel van de keukendeur aan het kozijn naast de deur hing en door eiser ter plekke in het slot is gestoken, is door verweerder niet weersproken.
2.8 Zoals hiervoor, onder 2.7 al aangegeven, heeft verweerder zijn onderzoek op 25 november 2004 beperkt tot onderdeel 5 van de aanschrijving. Verweerder heeft nagelaten de onderdelen 7, 8 en 9 van de aanschrijving nadien of ten tijde van het hier bestreden besluit te controleren. Het besluit is dan ook in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Op grond van de door eiser overgelegde door eiser ondertekende aanneemovereenkomst van 22 oktober 2004, de faktuur van 18 november 2004 en het bankafschrift van eisers bankrekening van 1 december 2004, waaruit blijkt dat door eiser op 29 november 2004 de volledige aanneemsom is betaald, acht de voorzieningenrechter het overigens aannemelijk dat eiser reeds in november 2004 ook heeft voldaan aan de onderdelen 7, 8 en 9 van de aanschrijving.
2.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met het bepaalde in artikel 3:2 van de Awb en het bepaalde in artikel 7:12 van de Awb zodat het besluit dient te worden vernietigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zal de hernieuwde heroverweging van het besluit van 20 oktober 2004, aangenomen dat de door eiser gestelde werkzaamheden naar behoren zijn uitgevoerd, moeten leiden tot een herroeping van dat besluit.
2.10 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak, die verweerder ver[plicht tot het opnieuw beslissen op het door eiser ingediende bezwaar tegen het primaire besluit van 20 oktober 2004, wordt aanleiding gezien om - met toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb - de onderdelen 5, 7, 8 en 9 van het besluit van 20 oktober 2004 te schorsen tot zes weken na verzending van de nieuw te nemen beslissing op bezwaar. De herroeping in het bestreden besluit van de overige onderdelen van het primaire besluit is reeds rechtens onaantastbaar geworden.
2.11 Gezien het vorenoverwogene zijn er termen aanwezig om verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting).
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.12 Gelet op hetgeen onder 2.10 is overwogen is het treffen van een voorlopige voorziening niet meer vereist.
2.13 Wel is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser in dit geding. Aangezien er bij de toekenning van de proceskostenveroordeling onder 2.11 al rekening is gehouden met het verschijnen ter zitting, zijn de kosten begroot op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift).
2.14 Beslist wordt als volgt.
Ten aanzien van het beroep:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het besluit van 22 maart 2005, kenmerk DV/SV/V&H/bl/327;
3.3 draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op eisers bezwaar te nemen;
3.4 schorst het besluit van 20 oktober 2004, kenmerk 2004176/002, op de onderdelen 5, 7, 8 en 9, tot zes weken na verzending van de beslissing op het tegen het besluit van 20 oktober 2004 ingediende bezwaarschrift;
3.5 bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,- aan hem wordt vergoed;
3.6 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding ten bedrage van € 644,-;
3.7 wijst de gemeente Vianen aan als de rechtspersoon die de onder 3.5 en 3.6 genoemde bedragen dient te vergoeden;
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
3.8 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.9 bepaalt dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 138,- aan hem wordt vergoed;
3.10 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in dit geding ten bedrage van € 322,- ;
3.11 wijst de gemeente Vianen aan als de rechtspersoon die de onder 3.9 en 3.10 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Aldus gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr. R.P. den Otter
Uitsluitend tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: