ECLI:NL:RBUTR:2005:AT5424

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
193275/KGZA 05-357/EV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H.J. Schepen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inbreuk op persoonlijkheidsrechten van een auteur in dienstverband met betrekking tot een boek over medische aansprakelijkheid

In deze zaak, die voorlag bij de Rechtbank Utrecht, betreft het een kort geding waarin J.M. N. (hierna: N.) een vordering heeft ingesteld tegen zijn voormalige werkgever, Marxman Advocaten B.V. (hierna: Marxman), en de uitgever Inmerc B.V. (hierna: Inmerc). N. stelt dat zijn persoonlijkheidsrechten als auteur van een boek over medische aansprakelijkheid zijn geschonden. N. heeft in de periode van 1 augustus 2002 tot 15 november 2004 als advocaat bij Marxman gewerkt en heeft samen met zijn kantoorgenoot H. een manuscript geschreven voor het boek, dat in opdracht van Inmerc is gemaakt. De rechter oordeelt dat N. zich terecht beroept op zijn persoonlijkheidsrechten, maar dat zijn vordering niet toewijsbaar is. De rechtbank overweegt dat het auteursrecht op het boek bij Marxman ligt, omdat N. het boek heeft geschreven in dienst van zijn werkgever. N. en H. hebben het manuscript op 30 november 2004 voltooid en naar Inmerc gezonden. Na een geschil over de naamsvermelding en wijzigingen in het manuscript, heeft N. zijn vordering ingesteld om inbreuk op zijn auteursrechten te staken. De voorzieningenrechter concludeert dat, hoewel N. zich kan beroepen op zijn persoonlijkheidsrechten, deze niet opwegen tegen de belangen van Marxman en Inmerc bij de publicatie van het boek. De vordering van N. wordt afgewezen, maar de proceskosten worden gecompenseerd tussen N. en Marxman, terwijl N. in de kosten van de procedure tegen Inmerc wordt veroordeeld.

Uitspraak

KG-nr: 193275/KGZA 05-357/EV
RECHTBANK UTRECHT
Sector Handels - en Familierecht
VONNIS
van de voorzieningenrechter
in het kort geding van:
J. M. N.,
wonende te Amersfoort,
e i s e r ,
procureur: mr. P.J. Soede,
advocaat: mr. J.M. N. te Rotterdam,
- t e g e n -
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Marxman ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
procureur: mr. H. Struik,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid INMERC B.V.,
gevestigd te Wormer,
procureur: mr. B.F. Keulen,
advocaat: mr. H.A.J.M. van Kaam te Amsterdam,
g e d a a g d e n.
Partijen worden hierna aangeduid als N., Marxman en Inmerc.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure is als volgt:
- gelijkluidende dagvaardingen d.d. 19 april 2005, waarvan een fotokopie aan dit vonnis is gehecht;
- mondelinge behandeling op 27 april 2005;
- pleitnota's en producties van alle partijen.
1.2. Partijen hebben vonnis gevraagd.
2. De feiten
2.1. N. heeft in de periode van 1 augustus 2002 tot en met 15 november 2004 op basis van arbeidsovereenkomst bij Marxman gewerkt als advocaat.
2.2. In november 2003 heeft een bestuurslid van Marxman, mr. B. B., N. benaderd met de vraag of hij mee wilde werken aan een boek over medische aansprakelijkheid, hierna: het boek. Het boek betreft het deel 5 van een serie, bedoeld om huisartsen ondersteuning te bieden bij de uitoefening van hun praktijk. Inmerc is de uitgever van het boek.
2.3. N. heeft zijn kantoorgenoot mr. M. A.J. H., hierna: H., benaderd om mee te werken aan het boek. H. was op dat moment eveneens op basis van arbeidsovereenkomst bij Marxman in dienst. Op verzoek van B. hebben N. en H. contact opgenomen met Inmerc, waarop Inmerc de nodige informatie over de serie aan N. en H. heeft verzonden.
2.4. Op 27 januari 2004 heeft een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van Marxman tussen N. en H. en van de zijde van Inmerc mevrouw K. H., hierna: H., en de heer C. van K. Naar aanleiding van deze bespreking heeft H., mede namens N., aan B. op 3 februari 2004 per e-mail geschreven, voor zover hier van belang:
“(…) Qua tijdsbelasting rekenen we op zo’n 100 uur pp. We zien, door allerlei omstandigheden die je je kunt voorstellen, geen mogelijkheid dit naast kantoortijd te doen en stellen dus voor hiervoor vrijgesteld te worden van andere werkzaamheden en een proportionele verlaging van onze omzettargets.
(…)”
2.5. Na enig overleg tussen N. en H. enerzijds en B. anderzijds over de tijdsbesteding en ondersteuning van de zijde van Marxman hebben N. en H. op 26 februari 2004 de opdracht van Inmerc om het boek te schrijven namens Marxman aanvaard.
2.6. Op 12 oktober 2004 heeft mr. J.P.C. O., hierna: O., namens Marxman, met Inmerc een “overeenkomst van opdracht” gesloten. Deze overeenkomst bepaalt, kort gezegd, dat Marxman aan Inmerc uiterlijk op 1 december 2004 een manuscript zal leveren over ‘Medische aansprakelijkheid’. Voorts bepaalt de overeenkomst, voor zover hier van belang:
Artikel 1 (…)
j. De definitieve vormgeving van het Werk wordt door Inmerc bepaald.
(…)
Artikel 3 – Rechten voorbehouden aan de auteur
a. Marxman behoudt het auteursrecht op het Werk. Inmerc zal desgevraagd zoveel mogelijk meewerken aan eigen gebruik van het Werk door Marxman, indien en voor zover daardoor de normale exploitatie van het Werk naar het oordeel van Inmerc niet wordt geschaad.
(…)
2.7. Op 15 september 2004 heeft N. zijn dienstverband bij Marxman opgezegd, aanvankelijk tegen 1 november 2004, later tegen 15 november 2004.
2.8. In november 2004 heeft N. zijn bijdrage aan het boek, de hoofdstukken 3 en 5, geschreven.
2.9. N. en H. hebben het manuscript op 30 november 2004 voltooid en naar Inmerc gezonden. Vervolgens hebben N. en H. op verzoek van Inmerc hun curriculum vitae en een foto ten behoeve van de omslag van het boek aan Inmerc gezonden. Op 30 december 2004 hebben N. en H. op het kantoor van Marxman het commentaar van de eindredacteur besproken en op 31 december 2004 aan Inmerc verzonden.
2.10. Op 21 januari 2005 heeft Inmerc een drukproef van het boek gezonden aan N. en H..
2.11. Op 28 januari 2005 heeft H. haar dienstverband bij Marxman opgezegd tegen 1 maart 2005.
2.12. Na het vertrek van H. bij Marxman is er tussen N. en H. enerzijds en Marxman anderzijds een geschil ontstaan over door O. in het boek aangebrachte wijzigingen. Deze wijzigingen betreffen met name het voorwoord en de (wijze van) naamsvermelding op de omslag van het boek, in het voorwoord en in het colofon.
2.13. Inmerc heeft naar aanleiding van het tussen N./H. en Marxman ontstane geschil bij e-mail van H. van 3 februari 2005 aan N. en H. een voorstel gedaan voor een oplossing van het geschil. H. schrijft, voor zover hier van belang:
“Omdat wij wel degelijk een contract hebben gesloten met Marxman advocaten als bedrijf, waren wij verplicht serieus te luisteren naar de wensen/eisen/overwegingen van de heer O.. (…)
Ik heb de heer O. een drietal voorstellen gedaan om de naam Marxman advocaten dusdanig in beeld te houden in én op het boek, dat zij het nog met een gerust hart als marketing ‘tool’ kunnen gebruiken.
Hij is hier tenslotte gisteren, weliswaar nog steeds onder licht protest, mee akkoord gegaan. Ik hoop daarom dat jullie als auteurs ook met mijn oplossingen akkoord gaan, (…).
2.14. N. en H. hebben per e-mail ingestemd met voormeld voorstel van Inmerc.
2.15. Op 3 maart 2005 heeft O. in een e-mail aan N. en H. geschreven, voor zover hier van belang:
“(…)
Het lijkt me goed jullie er nog even op te wijzen dat ik in het voorwoord, de colofon en de achterflaptekst wijzigingen heb doorgevoerd. (…)
Het boekje waarop Marxman advocaten de auteursrechthebbende is, vermeldt als auteur dan ook Marxman advocaten en in het voorwoord worden jullie beide genoemd.
Verder geen naamsvermelding in drievoud (voorkant, voorwoord, achterkant) met foto’s zoals aanvankelijk door jullie en Inmerc werd beoogd. Dit zou uiteraard anders zijn als jullie hier nog werkzaam zouden zijn en deel uitmaakten van de sectie Gezondheidsrecht. Het boekje is voor Marxman advocaten een –kostbaar- marketingtool.
Marxman gaat het boekwerkje dan ook te zijner tijd en binnen de grenzen van het auteursrecht uitbaten. De focus moet dus ook liggen op Marxman advocaten.
(…)”
2.16. Op 4 maart 2005 heeft N. aan Marxman geschreven dat hij niet kan instemmen met de door O. gemelde wijzigingen en nakoming gevraagd van de in de e-mail van Inmerc van 3 februari 2005 vastgelegde afspraken. Bij brief van zijn advocate van 4 maart 2005 heeft N. Marxman gesommeerd inbreuk op het auteursrecht van N. te staken en de openbaarmaking en/of verveelvoudiging van het boek te staken.
2.17. Partijen hebben vervolgens over en weer voorstellen gedaan om te komen tot een oplossing van het geschil ter zake van de naamsvermeldingen van N. en H.. Tot een compromis heeft dit niet geleid.
3. Het geschil
3.1. Voor de volledige inhoud en de grondslagen van de vor-dering wordt verwezen naar de aangehechte dagvaarding. Kort weergegeven houdt de vordering in een verbod om inbreuk te maken op de auteursrechten van N., in het bijzonder door openbaarmaking en/of verveelvoudiging en/of het in de handel brengen en/of aan derden beschikbaar stellen van het onder 2.1. genoemde boek, anders dan op de wijze als neergelegd in de drukproef van 21 januari 2005, althans zoals is neergelegd in de onder 2.13. genoemde e-mail van 3 februari 2005, althans een gebod om inbreuk op de auteursrechten te staken en gestaakt te houden en eventueel reeds gedrukte exemplaren van het boek te vernietigen, een en ander op straffe van een dwangsom en met veroordeling van Marxman en Inmerc in de kosten van het geding.
3.2. De verweren van Marxman en Inmerc komen in het volgende voor zoveel nodig aan de orde.
4. De beoordeling
4.1. In de dagvaarding zoals deze aan Marxman en Inmerc is uitgebracht is ook H. als eiseres vermeld. Nu H. zich vóór het uitroepen van de zaak uit de procedure heeft teruggetrokken, behoeft ten aanzien van haar niet meer te worden beslist.
4.2. De vraag die in dit kort geding voorligt is of N. zich primair op grond van auteursrecht en/of persoonlijkheidsrechten, subsidiair op grond van een tussen partijen gesloten overeenkomst kan verzetten tegen openbaarmaking en/of verveelvoudiging van het boek.
4.3. Voor de beantwoording van voormelde vraag dient allereerst te worden geoordeeld bij wie het auteursrecht op het boek ligt. N. stelt dat het auteursrecht op het boek bij hem (en bij H.) ligt, Marxman heeft daartegenover aangevoerd dat zij, als werkgever van N., op grond van artikel 7 Auteurswet 1912 (Aw) het auteursrecht op het boek heeft. Artikel 7 Aw bepaalt, kort gezegd, dat als een werk wordt vervaardigd in dienst van de werkgever, deze werkgever als maker van het werk wordt aangemerkt, tenzij partijen anders zijn overeengekomen. Ook Inmerc stelt zich op het standpunt dat het auteursrecht op het boek bij Marxman ligt.
4.4. In dit kort geding is onbetwist dat N. zijn deel voor het boek heeft geschreven op verzoek van Marxman en dat N. - op het moment van het verzoek - in dienst was bij Marxman. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat Marxman aan H. en N. ten behoeve van de totstandkoming van het boek de nodige faciliteiten heeft geboden; N. en H. mochten kantooruren besteden aan het boek en ook stond hen een student-stagiare ter beschikking. Of N. het boek binnen de kantooruren van het dienstverband heeft geschreven, dan wel in zijn eigen tijd, is voor de beoordeling van de vraag bij wie het auteursrecht ligt niet relevant. N. was immers vrij in de keuze van de uren waarop hij aan het boek wilde werken (binnen dan wel buiten kantooruren). Voldoende aannemelijk is derhalve dat H. en N. het boek binnen hun dienstverband met Marxman hebben geschreven. Daar komt nog bij dat Inmerc een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met Marxman en dat de auteursrechten op het werk (het boek) volgens die overeenkomst toekomen aan Marxman. N. was van deze overeenkomst, ook voordat deze door Marxman is ondertekend, op de hoogte. Voor zover N. heeft betoogd dat N. en Marxman ten aanzien van aan N. toekomende (auteurs)rechten een afwijkende (stilzwijgende) overeenkomst hebben gesloten kan zulks in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld. Voorshands is echter niet aannemelijk geworden dat op grond van een afwijkende overeenkomst tussen Marxman en N. de auteursrechten op het boek aan N. toekomen. Er moet derhalve van worden uitgegaan dat Marxman auteursrechthebbende is op het boek.
4.5. Iets anders is dat N. (en derhalve ook H.) zich, ondanks het wettelijk auteursrecht van Marxman, naar het oordeel van de voorzieningenrechter onder omstandigheden wel kan beroepen op inbreuk op de in artikel 25 Aw genoemde persoonlijkheidsrechten. Artikel 25 lid 1 Aw bepaalt dat de maker van een werk, zelfs nadat hij zijn auteursrecht heeft overgedragen, het recht heeft om zich te verzetten tegen onder meer openbaarmaking van het werk zonder vermelding van zijn naam of aanduiding als maker, tegen de openbaarmaking onder een andere naam dan de zijne alsmede tegen het aanbrengen van wijzigingen in de benaming of aanduiding van de maker alsook tegen elke andere wijziging in het werk, een en ander tenzij de redelijkheid zich daartegen verzet.
4.6. In een geval als het onderhavige, waar de werkelijke makers, N. en H., in dienst van de wettelijke maker, Marxman, het boek hebben geschreven en waar derhalve de het werk in feite de creatieve prestatie van N. en Marxman is, brengt de tussen Marxman enerzijds en N. en H. anderzijds (voorheen) bestaande contractuele verhouding met zich mee dat N. en H. niet hoeven te dulden dat hun namen niet, althans in beduidend bescheidener mate dan aanvankelijk de bedoeling was worden vermeld. Bij persoonlijkheidsrechten gaat het immers bij uitstek om de bewaking van de bijzondere band tussen de (persoon van de) auteur en zijn werk. Onbetwist is dat N. en H. de teksten voor het boek volledig zelfstandig en zonder tussenkomst en bemoeienis van Marxman hebben geschreven. Marxman heeft weliswaar ondersteuning geboden in uren en ten behoeve van onderzoek, echter het zogenoemde geestelijke voortbrengsel is afkomstig van N. en H.. Onder deze omstandigheden mag N. (en dus ook H.) verlangen dat daarmee bij de naamsvermelding rekening wordt gehouden. Dit betekent dat het beroep van N. op handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten in beginsel slaagt en dat het verweer van Marxman dat alle persoonlijkheidsrechten op grond van artikel 7 Aw aan Marxman toekomen, wordt verworpen (Hof Amsterdam 31 juli 2003 AMI 2004,43).
4.7. De vraag is echter of N. zich, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten kan verzetten tegen een publicatie van het boek die afwijkt van de drukproef van 21 januari 2005. Deze vraag moet ontkennend worden beantwoord. Naast het belang van N. bij handhaving van zijn persoonlijkheidsrechten staat het belang van Marxman bij handhaving van haar exploitatierechten en het gebruik van het boek als marketingtool. Daarbij moet worden opgemerkt dat zowel het voorwoord als de omslag van het boek de exploitatierechten van Marxman raken. Marxman heeft derhalve belang bij (de wijze van) vermelding van haar naam en N. kan, op grond van zijn persoonlijkheidsrechten, de rol van Marxman in het voorwoord en op de omslag niet beperken. Een dergelijke beperking doet geen recht aan de positie van Marxman als auteursrechthebbende. Daarnaast staat nog het belang van Inmerc dat zij gehouden is de contractuele verplichtingen ten opzichte van haar opdrachtgever, het farmaceutische bedrijf MSD, na te komen. Gelet op deze verplichtingen heeft Inmerc belang bij een spoedige publicatie. Inmerc heeft bovendien een overeenkomst gesloten met Marxman, op grond waarvan zij gehouden is om haar verplichtingen uit die overeenkomst jegens Marxman na te komen. Gelet op deze belangen van Marxman en Inmerc kan N. zich naar redelijkheid niet verzetten tegen openbaarmaking van het boek op een wijze die afwijkt van de drukproef van 21 januari 2005.
4.8. N. heeft zich subsidiair tegen publicatie van het boek verzet op grond van wanprestatie van de zijde van Marxman (en Inmerc) wegens schending van de tussen partijen naar aanleiding van het onder 2.13. genoemde e-mailbericht van 3 februari 2005 totstandgekomen overeenkomst. N. vordert hiermee subsidiair dat het boek wordt gepubliceerd met inachtneming van het voorstel zoals dit door H. namens Inmerc is weergegeven in het e-mailbericht van 3 februari. Nu echter niet is komen vast te staan dat partijen naar aanleiding van genoemde e-mail ook daadwerkelijk overeenstemming hebben bereikt over de naamsvermeldingen van N. en H. - Marxman heeft immers aangevoerd dat zij op 11 februari 2005 aan Inmerc heeft medegedeeld niet in te stemmen met het voorstel - kan de vordering in zoverre evenmin worden toegewezen. Het is in dit kort geding niet voldoende aannemelijk geworden dat O., namens Marxman, op 2 februari 2005 reeds onvoorwaardelijk daarmee akkoord is gegaan.
4.9. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter het volgende op. Hoewel de vorderingen van N. worden afgewezen, is daarmee niet komen vast te staan op welke wijze het boek kan worden gepubliceerd, zonder schending van het persoonlijkheidsrecht van N. (en H.). Van een dergelijke schending zal in ieder geval naar voorlopig oordeel geen sprake zijn, indien voor het voorwoord wordt uitgegaan van het voorstel van Inmerc (haar productie 2), waarbij de positie van N. en H. als auteurs prominenter tot uitdrukking wordt gebracht en waarbij de rol van D. wordt beperkt tot zijn bijdrage aan literatuur- en jurisprudentie-onderzoek. Met betrekking tot het colofon zou eveneens kunnen worden aangesloten bij het voorstel van Inmerc, met dien verstande dat N. geen recht kan doen gelden op het daarbij plaatsen van een foto. Tenslotte wordt opgemerkt dat inachtneming van de naamsvermeldingen als hiervoor weergegeven (in het voorwoord en in het colofon) het achterwege laten van naamsvermelding op de voor-, achter- en/of zijkant van het boek geen schending van de persoonlijkheidsrechten van N. en H. oplevert. Het staat Marxman jegens N. en H. in dat geval vrij om haar naam op de voor-, achter- en zijkant te vermelden.
4.10. De slotsom is dat de vordering niet toewijsbaar is. Nu echter N. ten opzichte van Marxman voor een deel in het gelijk is gesteld – hij heeft zich immers terecht beroepen op het bestaan van zijn persoonlijkheidsrechten – ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de proceskosten in de procedure tussen N. en Marxman te conpenseren. Voor zover de vordering is ingesteld tegen Inmerc moet worden geoordeeld dat Inmerc geen inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijkheidsrechten van N. - Inmerc was in deze immers afhankelijk van haar contractspartner en auteursrechthebbende Marxman - zodat N. ten opzichte van Inmerc als in het ongelijk gestelde partij zal worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
5.1. weigert de gevraagde voorziening;
5.2. veroordeelt N. in de kosten van de procedure aan de zijde van Inmerc begroot op € 816,- aan salaris procureur en op € 244,- voor verschotten;
5.3. verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. compenseert de kosten van het geding tussen N. en Marxman, in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2005.
w.g. griffier w.g. rechter