ECLI:NL:RBUTR:2005:AT9336

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 05/1761 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot opleggen van bouwstop en last tot ongedaan maken van werkzaamheden zonder vergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 13 juli 2005 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker, wonende te Soest, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest. Het verzoek betreft een besluit van 7 juli 2005, waarin de last werd opgelegd om zonder bouwvergunning gestarte werkzaamheden op een perceel in Soest te staken en ongedaan te maken. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 5 juli 2005 was begonnen met werkzaamheden aan een schuur, waaronder het aanbrengen van een verdiepingsvloer en het plaatsen van een trap, zonder de benodigde vergunning. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college bevoegd was om de werkzaamheden stil te leggen en bestuursdwang toe te passen, aangezien de verzoeker niet beschikte over de vereiste vergunningen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college zouden verplichten om van handhaving af te zien. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, wat betekent dat de last om de werkzaamheden te staken en ongedaan te maken van kracht blijft. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van de Woningwet en de bevoegdheid van het gemeentebestuur om bestuursdwang toe te passen in geval van overtredingen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector bestuursrecht
Reg.nr. SBR 05/1761 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op het verzoek om een voorlopige voorziening in het geschil tussen:
[verzoeker], wonende te Soest,
verzoeker,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Soest,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 7 juli 2005 waarbij de op 5 juli 2005 mondeling aangezegde last om de zonder bouwvergunning gestarte werkzaamheden op het perceel [adres] te Soest ter zake van het opnieuw aanbrengen van een verdiepingsvloer, het plaatsen van een trap, het toegankelijk maken van de riolering en het heropenen van de dichtgemaakte convectorputten te staken, is bevestigd.
Voorts is verzoeker aangeschreven om voor 13 juli 2005 over te gaan tot het verwijderen van de verdiepingsvloer en de trap, het dicht maken van de convectorputten en het dichtstorten van de riool- en waterleiding, en deze werkzaamheden zodanig uit te voeren dat de situatie in overeenstemming is met die zoals die op 14 juni 2005, na de beëindiging van de bestuursdwang, door de medewerkers van de gemeente Soest is achtergelaten. Indien verzoeker in gebreke blijft, zullen op 13 juli 2005 alle werkzaamheden door de medewerkers van de gemeente Soest worden verricht. De kosten daarvan zullen bij verzoeker in rekening worden gebracht.
Tenslotte is verzoeker aangeschreven de situatie op het perceel [adres] te Soest, zoals die bestond op 14 juni 2005, te continueren. Wanneer verzoeker toch weer werkzaamheden gaat verrichten die hiermee in strijd zijn, zal verweerder onmiddellijk overgaan tot het beëindigen van de dan ontstane strijdige situatie.
1.2 Het verzoek is op 13 juli 2005 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G. Huttinga en J.P.G. Loogman, beiden werkzaam bij de gemeente Soest.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Aangezien tijdig bezwaar is gemaakt bij verweerder tegen het besluit waarop het verzoek betrekking heeft en deze rechtbank in de hoofdzaak bevoegd zal zijn, is er geen beletsel het verzoek om een voorlopige voorziening ontvankelijk te achten.
2.4 Partijen zijn bekend met de uitspraken van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 30 september 2004 (SBR 04/2210 VV en SBR 04/2209) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 4 mei 2005 (200409054/1).
Daarbij is het besluit van verweerder van 12 december 2003, waarbij verzoeker is aangeschreven om onder meer de tot woning verbouwde schuur op het perceel [adres] te Soest te ontmantelen, tot in hoogste instantie bevestigd. Onderdeel van de aanschrijving was onder meer het verwijderen van de verdiepingsvloer en de installaties. Tussen 6 juni 2005 en 14 juni 2005 zijn met toepassing van bestuursdwang onder meer de verdiepingsvloer en de trap verwijderd, is de riolering onbruikbaar gemaakt en zijn de convectorputten dichtgemaakt.
2.5 Bij brief van 1 juli 2005, door verzoeker op 4 juli 2005 bij de receptie van het gemeentehuis afgegeven, heeft verzoeker gemeld dat hij in de schuur een verdiepingsvloer aanbrengt op het niveau van de eerste balklaag, zoals in de dwarsdoorsnede van de oorspronkelijke bouwtekening is aangegeven. Verzoeker verwijst voor de bouwtekening naar het archief van verweerder.
Deze verdiepingsvloer vervangt, aldus verzoeker, de oude vloer bestaande uit losse balken. Tevens wordt de oude leer door een vaste trap vervangen. De nieuwe verdiepingsvloer krijgt als doel de opslag van privé-goederen en zal daarnaast, aldus eiser, de constructie van het gebouw versterken.
Op 5 juli 2005 heeft een inspectie plaatsgevonden van de schuur. Daarbij is geconstateerd dat verzoeker is begonnen met het opnieuw zonder bouwvergunning aanbrengen van een verdiepingsvloer, het plaatsen van een trap, het toegankelijke maken van de riolering, kennelijk - aldus verweerder - ten behoeve van de herinstallatie van sanitair, en het heropenen van de dichtgemaakte convectorputten.
Op 5 juli 2005 is verzoeker de mondelinge last opgelegd de werkzaamheden met onmiddellijke ingang te staken, welke aanzegging bij besluit van 7 juli 2005 is bevestigd.
Voorts is verzoeker bij laatstgenoemd besluit aangeschreven onmiddellijk over te gaan tot het verwijderen van de verdiepingsvloer en de trap, het dichtmaken van de convectorputten en het dichtstorten van de vloer ter plaatse van de riool- en waterleiding. bij gebreke waarvan verweerder op 13 juli 2005 bestuursdwang zal toepassen.
Tevens is verzoeker aangeschreven de situatie op het perceel [adres] te Soest, zoals die bestond op 14 juni 2005, te continueren, bij gebreke waarvan verweerder onmiddellijk - na mondelinge kennisgeving - zal overgaan tot bestuursdwang.
2.6 Door verzoeker is aangevoerd dat hij naast en onafhankelijk van de onder 2.4 genoemde procedures een eerste officiële bouwaanvraag heeft ingediend met betrekking tot de inrichting van de schuur tot woning, welke aanvraag bij besluit van 27 mei 2005 is afgewezen. Tegen dat besluit heeft verzoeker bezwaar aangetekend.
Feit is, aldus verzoeker, dat hij los van de uitslag van die procedure, de betreffende schuur minimaal als opslagruimte kan blijven gebruiken. Feit is ook, aldus verzoeker, dat in de 100 jaar oude schuur altijd een verdiepingsvloer voor opslag aanwezig is geweest, en dat zich in het pand ook nog een extra tussenvloer (de hilt) bevond. Verzoeker acht het redelijk om ten behoeve van de opslag de oude verdiepingsvloer te kunnen herstellen/vernieuwen, met aanbrenging van een vaste trap. Tevens meent verzoeker dat de vloeren de bouwtechnische kwaliteit van het pand ten goede komen.
2.7 In artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is bepaald dat het verboden is zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders te bouwen.
Op grond van artikel 100, derde lid, van de Woningwet vindt toepassing van bestuursdwang, bestaande uit het stilleggen van werkzaamheden indien wordt gebouwd in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, slechts plaats in bij de Bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.
2.8 De voorzieningenrechter stelt vast dat de werkzaamheden in de schuur op het perceel [adres] te Soest hebben plaatsgevonden zondar dat verzoeker over de daartoe benodigde vergunning beschikte.
Naar voorlopig oordeel was verweerder derhalve bevoegd de werkzaamheden stil te leggen.
2.9 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in het geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.10 Volgens vaste rechtspraak van de ABRS is de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 100, derde lid, van de Woningwet, gericht op de onmiddellijke beëindiging van de bouwwerkzaamheden, teneinde, in afwachting van een beslissing over de mogelijke handhavingsmaatregelen, verdere strijd met wettelijke voorschriften te voorkomen. De vraag of voor het bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend is niet van belang voor de rechtmatigheid van een besluit als hier in geding.
2.11 Op grond van artikel 125, eerste en tweede lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang, en wordt die bevoegdheid uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
In artikel 5:21 van de Awb is bepaald dat onder bestuursdwang wordt verstaan: het door feitelijk handelen door of vanwege een bestuursorgaan optreden tegen hetgeen in strijd met of bij krachtens enig wettelijk voorschrift gestelde verplichtingen is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten.
2.12 Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van de bouwstop, is de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken.
2.13 Ter zake van de last de tussen 14 juni 2005 en 5 juli 2005 door verzoeker verrichte werkzaamheden in de schuur met onmiddellijke ingang ongedaan te maken, overweegt de voorzieningenrechter dat naar voorlopig oordeel niet is gebleken dat de door verzoeker verrichte werkzaamheden voor legalisatie in aanmerking komen. In dat verband wordt verwezen naar het tot in hoogste instantie bevestigde besluit van verweerder van 12 december 2003.
Ook van andere bijzondere omstandigheden is de voorzieningenrechter voorshands niet gebleken.
2.14 Ter zake van het derde onderdeel van het bestreden besluit, de zogenoemde preventieve aanschrijving, overweegt de voorzieningenrechter dat op grond van vaste rechtspraak van de ABRS een besluit tot het opleggen van een preventieve last onder dwangsom en een preventieve bestuursdwangaanschrijving slechts kunnen worden genomen indien sprake is van een gevaar van een overtreding van een concreet bij of krachtens de wet gesteld voorschrift die met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid zal plaatsvinden en indien die overtreding in het besluit kan worden omschreven met die mate van duidelijkheid die uit het oogpunt van rechtszekerheid is vereist. Gelet op de onvoldoende coöperatieve houding van verzoeker in het verleden, ziet de voorzieningenrechter voorshands voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het gevaar bestaat dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid overtreding van artikel 40, eerste lid, van de Woningwet zal plaatsvinden. Voorts is de omschrijving van de overtreding naar voorlopig oordeel voldoende duidelijk in het besluit omschreven. Derhalve is verweerder bevoegd het onderhavige preventieve handhavingsbesluit te nemen. In hetgeen verzoeker voor het overige aanvoert ziet de voorzieningenrechter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen.
2.15 Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van verzoeker zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr.drs. R. in 't Veld, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2005 om 16.00 uur.
De griffier: De voorzieningenrechter:
A. Heijboer mr.drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: