ECLI:NL:RBUTR:2005:AU2298

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 05/1752
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. R. in 't Veld
  • mr. S. Meurs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor horeca-unit ten behoeve van coffeeshop in Amersfoort

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 2 september 2005 uitspraak gedaan over een verzoek tot voorlopige voorziening met betrekking tot een tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor het plaatsen van een horeca-unit ten behoeve van de vestiging van een coffeeshop, genaamd De Schommel, aan de Bergenboulevard nabij de C1000 in Amersfoort. De verzoeksters, Schuitema Filialen B.V. en Etos B.V., hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, dat op 24 juni 2005 de vergunning had verleend. De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de relevante wetgeving, waaronder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), en heeft vastgesteld dat de vergunninghouder een tijdelijke bouwvergunning voor maximaal vijf jaar heeft aangevraagd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er voldoende objectieve en concrete feiten zijn die wijzen op het tijdelijke karakter van de vestiging van de coffeeshop, onder andere omdat de verhuurder van de grond ook de ontwikkelaar van het gebied is en er plannen zijn voor de ontwikkeling van het gebied. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangenafweging van het college van burgemeester en wethouders niet onredelijk is en dat er geen aanleiding is om de tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning te schorsen. De voorzieningenrechter heeft de verzoeken van de verzoeksters afgewezen en de beslissing van het college in stand gelaten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 05/1752
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
Schuitema Filialen B.V. (1),
Etos B.V. (2)
gevestigd te Amersfoort,
verzoeksters,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 24 juni 2005, waarbij aan [belanghebbende] (hierna: de vergunninghouder), ten behoeve van de coffeeshop De Schommel, met toepassing van artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) een tijdelijke vrijstelling en bouwvergunning voor ten hoogste vijf jaar is verleend voor het plaatsen van een horeca-a unit op de locatie Bergenboulevard nabij de C1000, kadastrale aanduiding HLD02, sectie O, nr 217 (hierna: het perceel).
1.2 Het verzoek is op 19 augustus 2005 ter zitting behandeld, gevoegd met de zaken SBR 05/1638 en 05/2132, waar verzoekster 1 is verschenen bij [verzoeker], bijgestaan door mr. E.A.W. Driest, advocaat te Amsterdam en verzoekster 2 is verschenen bij mr. Driest voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Roos en K. Vonck, beiden werkzaam bij de gemeente Amersfoort. De vergunninghouder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. B.M. de Bruin
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WRO kunnen burgemeester en wethouders met het oog op een voor een bepaalde termijn voorgenomen afwijking van een bestemmingsplan, voor die termijn vrijstelling verlenen van dat plan. De termijn kan, ook na mogelijke verlenging, ten hoogste vijf jaren belopen.
Ingevolge artikel 19 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt vrijstelling als bedoeld in artikel 17 van de WRO slechts verleend, indien aannemelijk is dat het beoogde bouwwerk niet langer dan vijf jaren in stand zal blijven.
In artikel 45, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet is bepaald dat in een bouwvergunning voor een bouwwerk ten aanzien waarvan artikel 17 van de WRO wordt toegepast, een termijn wordt gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.
Ingevolge artikel 17, vierde lid, van de Woningwet is de termijn voor een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid, onder d, gelijk aan die waarvoor de vrijstelling bedoeld in artikel 17 van de WRO is verleend.
2.4 Op het perceel is het bestemmingplan “Uitwerkingplan De velden 1 Vathorst” (hierna: het bestemmingsplan) van toepassing. Op grond van het bestemmingplan heeft het perceel de bestemming Woondoeleinden W1.
2.5 Bij besluit van 30 september 2003 heeft de Raad van de gemeente Amersfoort de notitie uitwerking gemeentelijk coffeeshopbeleid (hierna het coffeeshopbeleid) vastgesteld, waarin de voorwaarden voor het vestigen van een coffeeshop zijn vastgelegd.
2.6 De vergunninghouder heeft op 18 januari 2005 een tijdelijke bouwvergunning aangevraagd voor de plaatsing van de horeca- a unit. Het plaatsen van deze horeca-unit is in strijd met het bestemmingsplan. Het bouwplan heeft ter inzage gelegen van 31 maart tot en met 13 april 2005. Naar aanleiding van de in dit kader ingediende zienswijzen is op 26 mei 2005 een nota van overwegingen (hierna: de nota) opgesteld. Vervolgens heeft verweerder bij het besluit van 15 juni 2005 de vrijstelling en de bouwvergunning verleend.
2.7 Met betrekking tot het argument van verzoekster dat niet is voldaan aan de indieningsvereisten van het besluit indieningvereisten aanvraag bouwvergunning, aangezien de punten 3,5 en 7 van het aanvraagformulier niet zijn ingevuld, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Punt 3 heeft betrekking op de kadastrale aanduiding. Deze gegevens zijn in de vergunning opgenomen. Punt 5 van het aanvraagformulier heeft betrekking op het gebruik van het bouwwerk. In punt 4 van de vergunningaanvraag is aangegeven dat het gaat over de bouw van een coffeeshop. Over het doel van de vergunningaanvraag is dan ook nimmer enige onduidelijkheid geweest. Punt 7 van het aanvraagformulier heeft betrekking op de welstand. In dit verband overweegt de voorzieningenrechter dat gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d. van de Woningwet bij een tijdelijke bouwvergunning geen welstandsadvies noodzakelijk is. Voor zover er overigens tekortkomingen in de bouwaanvraag zouden zijn kunnen deze in de bezwaarprocedure worden hersteld. Deze argumenten kunnen dan ook niet leiden tot schorsing van de vergunning.
2.8 Mede gelet op het bepaalde in artikel 19 van het Bro moet in de eerste plaats worden nagegaan of de vrijstelling ten behoeve van de horeca tijdelijk is. Volgens de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State (ABRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 20 juli 2005 (zaaknummer 200407942/1 gepubliceerd op www.raadvanstate .nl) biedt de omstandigheid dat de verleende vrijstelling voor maximaal vijf jaar is verleend op zichzelf onvoldoende waarborg dat slechts sprake is van een tijdelijke situatie. Teneneinde het tijdelijk karakter te mogen aannemen, dienen daartoe concrete, objectieve gegevens voorhanden te zijn. Bij het ontbeken daarvan is toepassing van artikel 17 WRO niet mogelijk.
2.9 Voor het tijdelijk karakter van de bouwvergunning en het gebruik van het perceel heeft verweerder erop gewezen dat het gebied waar de coffeeshop wordt geplaatst in ontwikkeling is. Als deze plannen zijn gerealiseerd zal de aanwezigheid van een coffeeshop op deze plaats niet meer in overeenstemming zijn met het coffeeshopbeleid. De gedoogverklaring wordt telkens voor een jaar verleend. Als de plannen zijn gerealiseerd zal ook geen gedoogverklaring meer kunnen worden afgegeven. Daarnaast heeft de vergunninghouder voor het gebruik van de grond een huurovereenkomst gesloten met de eigenaar van de grond, ABV Beheer B.V., voor de duur van vijf jaar. Tenslotte heeft de vergunninghouder een brief overgelegd van de verhuurder van de bedrijfsunit waarin deze meedeelt dat de tijdelijke accommodatie tot vijf jaar voldoet aan de voorschriften van het Bouwbesluit.
2.10 Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter zijn er, gelet op de gedingstukken en hetgeen ter zitting is besproken, voldoende objectieve en concrete feiten om aan te nemen dat de horeca-a unit en het met het bestemmingsplan strijdige gebruik een tijdelijk karakter heeft. Bij dit oordeel heeft de voorzieningenrechter betrokken dat de verhuurder van de grond tevens de ontwikkelaar van het gebied is, zodat deze er belang bij heeft dat de horeca-unit verdwijnt op het moment dat er met een uitvoering van de plannen wordt begonnen. Voorts heeft verweerder ter zitting toegelicht dat het perceel ligt op de plaats waar de ontsluitingsweg voor het achterliggende gebied is geprojecteerd. Zodra er een aanvang met de bouw wordt gemaakt zal de coffeeshop dan ook verwijderd moeten worden. Bovendien is in de huurovereenkomst een boeteclausule opgenomen met als inhoud dat de vergunninghouder het gehuurde tijdig, voor het einde van de huurovereenkomst leeg en ontruimd aan de verhuurder oplevert op straffe van verbeuring van een direct opeisbare boete aan de verhuurder ten bedrage van €75.000,-. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de huurovereenkomst betrekking heeft op de huur van de grond en niet op bedrijfsruimte. Het argument van verzoekster dat aan de in het contract opgenomen maximale termijn van vijf jaar geen belang toekomt omdat op grond van artikel 7:292 van het BW een huurcontract voor bedrijfsruimte van rechtswege met vijf jaar wordt verlengd, treft dan ook geen doel.
De omstandigheid dat er nog geen alternatief voor handen is, zoals verzoeksters hebben aangevoerd, acht de voorzieningenrechter op zichzelf niet van doorslaggevend belang, nu er overigens voldoende objectieve feiten zijn die - in hun onderlinge samenhang bezien -voldoende aanwijzing vormen voor de tijdelijkheid van de vestiging van de coffeeshop op deze locatie.
2.11 Gelet op het voorgaande was verweerder bevoegd toepassing te geven aan artikel 17 van de WRO. Met betrekking tot de door verweerder gemaakte belangenafweging in het kader van de vrijstellingbevoegdheid overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.12 Voor wat betreft de noodzaak tot verplaatsing van de coffeeshop uit de Pothstraat naar een andere locatie heeft verweerder gewezen op de overlast als gevolg van de verkeerssituatie in de smalle Pothstraat en op het door de gemeenteraad geformuleerde uitgangspunt dat de coffeeshops worden gespreid over de wijken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dit geen onredelijk uitgangspunt.
2.13 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de locatie thans voldoet aan de in het coffeeshopbeleid vastgestelde criteria. In dit verband is het volgende overwogen. Niet in geschil is dat is voldaan aan de in het beleid bepaalde minimumafstand van hemelsbreed 250 meter ten opzichte van een school. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan voorts niet worden gezegd dat de in de nabijheid van de coffeeshop gelegen (nood)winkels voldoen aan het in het beleid omschreven begrip “kernwinkelgebied”. Zoals verweerder ter zitting aan de hand van foto’s en kaarten heeft toegelicht is de Bergenboulevard een doorgaande rondweg om de wijk heen, waarbij thans nog slechts aan één zijde van de straat woningen zijn gebouwd. Van een “specifieke woonstraat” als bedoeld in het coffeeshopbeleid is derhalve evenmin sprake.
2.14 Blijkens de ter beschikking staande stukken voorziet het bouwplan voorts in vijf parkeerplaatsen die bestemd zijn voor de bezoekers van de coffeeshop. Gelet hierop is er geen aanleiding voor het oordeel dat er parkeeroverlast zou ontstaan indien de coffeeshop op het perceel wordt gevestigd.
2.15 Hoewel de onrust van verzoeksters over de komst van de coffeeshop niet onbegrijpelijk is, heeft verweerder in redelijkheid meer belang gehecht aan het vestigen van een coffeeshop op een plaats die voldoet aan de in het coffeeshopbeleid geformuleerde voorwaarden. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat dit beleid juist is ontwikkeld om eventuele negatieve effecten van coffeeshops te kunnen voorkomen. Het standpunt van verzoeksters dat zij als gevolg van de vestiging van de coffeeshop in de nabijheid van hun winkels gedwongen zouden zijn hun openingstijden aan te passen is niet met objectieve gegevens onderbouwd. Met betrekking tot de vrees voor overlast overweegt de rechtbank voorts dat verweerder heeft aangegeven dat een strikt handhavingsbeleid wordt gevoerd. In dit kader heeft verweerder gewezen op het handhavingsarrangement dat is gesloten tussen verweerder, het Openbaar Ministerie en de politieregio Utrecht, district Eemland Zuid. In dit handhavingsarrangement is opgenomen dat de gedoogverklaring voor een periode van een jaar wordt verleend, zodat de exploitant ieder jaar een nieuwe gedoogverklaring moet aanvragen. Bij de beoordeling van deze aanvraag zal de burgemeester ook rekening kunnen houden met de klachten en overlast. In het handhavingsarrangement is voorts geregeld op welke wijze bestuursrechtelijk en/of strafrechtelijk wordt opgetreden indien de coffeeshop overlast veroorzaakt. Daarnaast heeft verweerder gewezen op een motie van 1 februari 2005 die is aangenomen door de gemeenteraad, waarin verweerder wordt opgedragen “tot het uiterste te handhaven door in de gedoogbeschikking te laten opnemen dat er permanent toezicht bij de in- en uitgang moet zijn om regulerend op te kunnen treden tegen eventuele overlast op straat”.
2.16 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen bestaat geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven. Voor een veroordeling van om verweerder in de proceskosten te veroordelen bestaat dan ook geen aanleiding.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. S. Meurs mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: