ECLI:NL:RBUTR:2005:AU6173

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
186783/HA ZA 04-2450
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op verzoek om getuigen anoniem te horen; criterium/belangenafweging waaraan getoetst moet worden

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 9 november 2005 uitspraak gedaan over een verzoek van de curator in het faillissement van Meijsen Ondergrondse Infrastructuren B.V. om twee getuigen anoniem te horen. De curator had eerder, op 25 oktober 2005, een getuigenverhoor aangevraagd en verzocht om de anonimiteit van de getuigen te waarborgen. Dit verzoek was gebaseerd op de vrees van de getuigen voor represailles van de gedaagden, die volgens de curator contacten zouden hebben met Polen. De curator stelde dat de getuigen niet bekend wilden worden bij de gedaagden, maar er waren geen concrete bedreigingen geuit.

De rechtbank overwoog dat het anoniem horen van getuigen in beginsel niet is toegestaan, omdat dit in strijd is met de beginselen van een behoorlijke rechtspleging. De identiteit van getuigen is van belang voor de beoordeling van hun verklaringen. De rechtbank benadrukte dat de wettelijke formaliteiten, zoals het opgeven van namen en woonplaatsen van getuigen, essentieel zijn voor een eerlijke rechtsgang. De curator had onvoldoende onderbouwd dat de getuigen daadwerkelijk in gevaar waren, en de rechtbank wees het verzoek om anonieme getuigenverhoren af.

De rechter-commissaris besloot dat de verzoeken van de curator om de getuigen anoniem te horen en het getuigenverhoor achter gesloten deuren te laten plaatsvinden, niet konden worden toegewezen. De zaak werd verwezen naar de rolzitting van 23 november 2005 voor verdere behandeling. De beslissing van de rechter-commissaris is een eindbeslissing waartegen hoger beroep mogelijk is.

Uitspraak

Zaak/rolnr. 186783/HA ZA 04-2450
Datum: 9 november 2005
Rechtbank Utrecht
Beslissing getuigenverhoor
Vonnis met betrekking tot het getuigenverhoor in de zaak van:
1. MR. C. DE JONG Q.Q.,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEIJSEN ONDERGRONDSE INFRASTRUCTUREN B.V.,
wonende te Bilthoven,
gemeente De Bilt,
2. TROOSTWIJK WAARDERING EN ADVIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
e i s e r s,
procureur: mr. J.V. Maduro,
t e g e n
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEIJSEN GROEP B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zaltbommel,
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
3. [gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] (België),
4. [gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats] (België),
g e d a a g d e n,
procureur: mr. P.J. Soede.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Bij vonnis van 29 juni 2005 heeft de rechtbank een getuigenverhoor gelast. Daarbij is de curator, onder meer, toegelaten te bewijzen dat Meijsen Groep thans nog een aantal goederen onder zich heeft.
1.2. Op 25 oktober 2005 heeft een getuigenverhoor plaatsgevonden. Nadat alle door de curator opgeroepen getuigen waren gehoord, heeft de curator de rechter-commissaris verzocht het getuigenverhoor op een nader te bepalen tijdstip voort te zetten, teneinde nog twee andere getuigen anoniem te doen horen. De curator heeft in dat verband verzocht, omwille van het zoveel mogelijk garanderen van die anonimiteit en onder verwijzing naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam (NJ 1988/904) en een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage ( NJ 1992/330), de naleving van de volgende bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering achterwege te laten:
- het opgeven van de namen en woonplaatsen van de getuigen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier (art 170 Rv);
- de vermelding in het proces-verbaal van getuigenverhoor van de opgaven en verklaringen in art. 177 lid 1 Rv aangeduid, alsmede de volledige inhoud van de afgelegde getuigenissen (art. 180 Rv);
- de ondertekening door de getuigen van hun verklaring (art. 180 lid 3 Rv).
Voorts heeft de curator verzocht het getuigenverhoor met gesloten deuren en buiten aanwezigheid van partijen en zo mogelijk hun raadslieden te laten plaatsvinden.
1.3 De curator legt aan zijn verzoek ten grondslag dat de betreffende getuigen kunnen verklaren over de plaats waar de goederen waar het in deze procedure om gaat zich thans bevinden. Deze getuigen willen echter niet bekend worden bij gedaagde partijen. De mare gaat dat er een afrekening zou kunnen plaatsvinden als je iets doet dat niet in lijn is met de belangen van de heren [gedaagden sub 2, 3 en 4]. Er is geen sprake van concrete bedreigingen. De getuigen hebben echter aan mr. De Jong medegedeeld dat [gedaagde sub 2] contacten heeft met Polen en dat je maar nooit weet wat er gebeurt als je een verklaring tegen hen aflegt. Zij willen dit risico niet lopen.
1.4 De raadsman van gedaagden heeft bezwaar gemaakt tegen het anoniem doen horen van getuigen. Hij stelt dat de aangevoerde redenen buitengewoon suggestief zijn en dat er geen enkele concrete aanleiding is om de getuigen anoniem te horen
1.5. De rechter-commissaris heeft daarop bepaald dat op het verzoek schriftelijk zal worden beslist.
2. Rechtsoverwegingen
2.1 In het civiele recht kan het bewijs worden geleverd door alle middelen en is de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter overgelaten, een en ander tenzij de wet anders bepaalt. Anders dan de curator kennelijk betoogt met zijn verwijzing naar de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Gravenhage (NJ 1992/330), volgt hieruit echter niet dat het anoniem horen van getuigen in beginsel moet worden toegestaan en dat de consequentie slechts is dat de afgelegde verklaringen met de grootst mogelijke omzichtigheid beschouwd moeten worden.
2.2 In artikel 166 lid 1 Rv is het fundamentele beginsel van het recht op getuigenbewijs neergelegd. Levering van bewijs door het in rechte doen horen van getuigen is met diverse waarborgen omkleedt. In het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn de wettelijke formaliteiten neergelegd, welke formaliteiten mede een uitwerking zijn van de beginselen van een behoorlijke rechtspleging zoals die besloten liggen in artikel 6 lid 1 EVRM. De beginselen van een behoorlijke rechtspleging brengen in principe met zich dat alle partijen die betrokken zijn bij een civiele procedure bekend zijn met de identiteit van de gehoorde getuigen. De identiteit van de gehoorde getuigen kan immers van belang zijn voor de beoordeling van de getuigenis. Ook de redenen van wetenschap van de feiten waarover de getuige verklaart, uit welke redenen de identiteit van de getuigen mogelijk zou kunnen worden afgeleid, kunnen van belang zij voor de beoordeling van de getuigenis. In beginsel dienen deze redenen van wetenschap dan ook eveneens bekend te zijn bij alle partijen die betrokken zijn bij een civiele procedure.
2.3 Ingevolge het bepaalde in artikel 165 Rv is een ieder die daartoe op wettige wijze is opgeroepen verplicht een getuigenis af te leggen. Deze verplichting, die berust op het algemene maatschappelijke belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt ten dienste van een goede rechtsbedeling, houdt in dat de opgeroepen getuige ter terechtzitting dient te verschijnen en daar een verklaring dient af te leggen. Het grote belang van de waarheidsvinding brengt mee dat slechts in bijzondere gevallen een uitzondering kan worden gemaakt op deze verplichting. De getuige kan aan zijn verschijning in beginsel dan ook geen bijzondere voorwaarden verbinden.
2.4 Onder omstandigheden kan er echter sprake zijn van een situatie waarin een getuige bereid is een getuigenis af te leggen, maar waarin hij een belang heeft bij het niet bekend maken van zijn identiteit aan alle bij een civiele procedure betrokken partijen. In dat geval eisen de beginselen van een behoorlijke rechtspleging dat het belang van de waarheidsvinding en de belangen van de overige bij de procedure betrokken partijen worden afgewogen tegen de belangen van de getuige die bereid is anoniem een verklaring af te leggen. Het anoniem horen van een getuige zal, afgezet tegen het belang van de waarheidsvinding en de belangen van de betrokken partijen, bijvoorbeeld gerechtvaardigd kunnen zijn indien een getuige met het oog op een door hem af te leggen verklaring zodanig bedreigd wordt dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, gevreesd moet worden voor het leven, de gezondheid of de veiligheid, dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaal-economisch bestaan van die getuige of van een ander persoon.
2.5 De curator heeft in algemene bewoordingen gesteld dat de betreffende twee getuigen vrezen voor represailles. Deze vrees voor represailles is echter onvoldoende concreet onderbouwd. Zoals de curator ook zelf stelt is er geen sprake van concrete bedreigingen van deze twee getuigen. De curator stelt weliswaar dat “de mare gaat dat er een afrekening zou kunnen plaatsvinden als je iets doet dat niet in lijn is met de belangen van de heren [gedaagden sub 2, 3 en 4]” en dat de getuigen hebben gehoord dat “[gedaagde sub 2] contacten heeft met Polen” maar zonder nadere onderbouwing, bijvoorbeeld ten aanzien van de herkomst van deze verhalen of ten aanzien van eerdere gevallen waarin mensen geconfronteerd zijn met bedreigingen of represailles, is dit onvoldoende om het verzoek van de curator om twee getuigen in rechte anoniem te horen toe te wijzen.
2.6 Voor zover de curator beoogd heeft te stellen dat verklaringen die zijn afgelegd met terzijdestelling van bovengenoemde waarborgen en belangenafwegingen als anonieme geschriften moeten worden aangemerkt die volledig voor het bewijs kunnen worden gebruikt, overweegt de rechter-commissaris het volgende. Op grond van hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen, moet worden geoordeeld dat het anoniem horen van de betreffende twee getuigen leidt tot verklaringen die niet als getuigenverklaringen in de zin van de wet aangemerkt kunnen worden. Dit neemt niet weg dat het de curator vrij staat bewijs te leveren door andere middelen dan getuigenverklaringen in de zin van de wet, bijvoorbeeld door anonieme geschriften. De curator beschikt in dat verband ook over de mogelijkheid zelf anonieme schriftelijke verklaringen in het geding te brengen. Het is op zichzelf juist is dat een dergelijk anoniem geschrift ook verkregen zou kunnen worden door de betreffende getuigen in strijd met de wettelijke bepalingen en met terzijdestelling van genoemde belangenafwegingen anoniem te doen horen door de rechtbank. De curator heeft echter geen rechtens te respecteren belang gesteld, noch is een dergelijk belang gebleken, op grond waarvan de rechtbank gehouden is haar medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een dergelijk bewijsmiddel.
2.7 Het verzoek van de curator om het getuigenverhoor achter gesloten deuren te doen plaatsvinden, buiten aanwezigheid van partijen en hun raadslieden, wordt eveneens afgewezen, nu aan dit verzoek slechts is gedaan ten behoeve van het verzoek de getuigen anoniem te doen horen.
2.8 Uit het bovenstaande volgt dat de verzoeken van de curator worden afgewezen. Overeenkomstig hetgeen ter zitting is besproken wordt het getuigenverhoor aan de zijde van de curator gesloten. De rechter-commissaris zal de zaak verwijzen naar de rolzitting van woensdag 23 november 2005 met het in het dictum omschreven doel.
2.9 De rechter-commissaris wijst erop dat deze beslissing op het verzoek van de curator een eindbeslissing is waartegen hoger beroep mogelijk is. Indien hoger beroep wordt ingesteld zal de zaak in afwachting van de uitkomst in hoger beroep naar de parkeerrol worden verwezen.
3. Beslissing
De rechter-commissaris,
3.1. wijst het verzoek van de curator om twee getuigen anoniem te horen af;
3.2. verwijst de zaak met het oog op de vaststelling van de datum van het tegenverhoor aan de zijde van Meijsen Groep B.V. naar de rolzitting van woensdag 23 november 2005 voor opgave door Meijsen Groep B.V. van de verhinderdata van alle partijen, hun raadslieden en, voor zover bekend, de getuigen in de maanden januari, februari en maart 2006.
Deze beslissing is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd en is in het openbaar uitgesproken op woensdag 9 november 2005.
w.g. griffier w.g. rechter