VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procureur mr. B.F. Keulen,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MEMID INVESTMENTS B.V.,
gevestigd te Mijdrecht,
gedaagde,
procureur mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eisers] en Memid genoemd worden.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- akte aanvulling dagvaarding van 16 maart 2005
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 11 mei 2005, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- het proces-verbaal van comparitie van 29 juni 2005
- de pleidooien en de ter gelegenheid daarvan overgelegde stukken.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Op 31 maart 1998 hebben partijen twee overeenkomsten gesloten:
- een reserveringsovereenkomst voor de aankoop van een woning op het landgoed [naam landgoed] in Frankrijk, verder te noemen: de overeenkomst met betrekking tot de woning;
- een reserveringsovereenkomst voor de aankoop van een aandeel in de onroerend goed maatschap naar Frans recht S.C.I., hierna te noemen: de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I.
2.2 In de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. is - voorzover relevant - het volgende bepaald:
"(...)
Artikel 2
De reserveerder verplicht zich om een mede-eigendoms certificaat te verwerven voor een bedrag van NLG 19.500,-. Hiermee zal reserveerder een één/honderdtachtigste deel mede-eigendom in het gerenoveerde château en overige gemeenschappelijke voorzieningen verkrijgen. In genoemd bedrag zijn begrepen alle rechten en kosten op de verkrijging.
Artikel 3
Voornoemd bedrag ad. NLG 19.500,- dient door reserveerder op dag van notarieel transport worden voldaan aan de reservant. Na storting van de aankoopsom betreffende het mede-eigendoms certificaat, ontvangt reserveerder binnen 30 dagen het op naam gestelde certificaat toegestuurd.
Artikel 4
Reservant zal het kasteel en de overige gemeenschappelijke voorzieningen inbrengen in een onroerend goed maatschap naar Frans recht genaamd: [naam maatschap], welke maatschap haar kapitaal zal verdelen in honderdtachtig (180) aandelen, ieder aandeel bestemd voor één villa-eigenaar op het project "[naam project]".
Artikel 5
De reserveerder verklaart al zijn medewerking te verlenen aan de verkrijging van zijn certificaat in de [naam maatschap] op zijn naam en wel door bij effectuering van de aankoop van de gereserveerde villa eveneens te ondertekenen al die stukken die nodig zijn ter verkrijging van het certificaat in [naam maatschap], waaronder zonodig de ondertekening van volmachten terzake.
Artikel 6
Partijen zij het erover eens dat de eigendom van een mede-eigendoms certificaat in de [naam maatschap] onlosmakelijk is gekoppeld aan de eigendom van een villa op het landgoed van "[naam project]" te [plaatsnaam]. Verkrijging van een certificaat in de [naam maatschap] kan slechts plaatsvinden indien ook de eigendom in een villa op "[naam project]" wordt verworven door de reserveerder, terwijl de reserveerder zich verplicht zijn certificaat in [naam maatschap] weer mee te verkopen en over te dragen aan een latere koper van zijn villa. (...)"
2.3 Op 30 april 1999 heeft [eisers] het in artikel 3 van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. bedoelde bedrag aan Memid betaald.
2.4 Bij brief van 27 augustus 2004 heeft [eisers] de ontbinding ingeroepen van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I.
2.5 Memid heeft het aandeel S.C.I. thans nog niet aan [eisers], noch aan de andere huiseigenaren op het landgoed Barbet, geleverd.
3. Het geschil
3.1 [eisers] vordert :
1. primair: dat de rechtbank voor recht verklaart dat de door hen ingeroepen ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. naar Nederlands recht rechtsgeldig is, dan wel - bij beoordeling naar Frans recht - dat de rechtbank voor recht verklaart dat de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. door wanprestatie van Memid als ontbonden geldt;
subsidiair:dat de rechtbank de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. ontbindt;
2. dat Memid wordt veroordeeld om aan [eisers] de koopsom te betalen van € 8.848,71, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2. Memid voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1 Nu het geschil tussen partijen betrekking heeft op een verbintenis tot levering van een aandeel in een naar buitenlands recht opgerichte vennootschap en de vordering van [eisers] uit dien hoofde een internationaal karakter draagt, dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en wel op grond van artikel 2 van de in deze toepasselijke Verordening (EG) nr. 44/2001 “Brussel I”, nu Memid gevestigd is in Nederland.
4.2 Ten aanzien van het op de onderhavige vordering toepasselijke recht overweegt de rechtbank als volgt. De bepaling van het toepasselijke recht dient plaats te vinden aan de hand van het Verdrag van Rome van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (EVO-verdrag), nu Nederland bij dit verdrag partij is en de vordering betrekking heeft op door het verdrag bestreken onderwerpen. [eisers] en Memid hebben - overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van dit verdrag - in het kader van de onderhavige procedure een keuze gedaan voor de toepasselijkheid van het Nederlandse recht. Derhalve is op de onderhavige vordering Nederlands recht van toepassing.
4.3 De kern van het geschil tussen partijen betreft het antwoord op de vraag of [eisers] gerechtigd is de ontbinding in te roepen van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I.
Ingevolge artikel 6:265 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van één van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.4 Tussen partijen staat vast dat Memid niet heeft voldaan aan haar verplichting om binnen de in artikel 3 van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. vermelde termijn (30 dagen na storting van de aankoopsom, derhalve uiterlijk op 30 mei 1999) het aan [eisers] toekomende aandeel aan hem te leveren. De stelling van Memid dat de leveringsdatum in overleg met de huiseigenaren is verplaatst naar 1 januari 2006, kan haar niet baten. Immers, Memid heeft de door haar gestelde afspraak gemaakt met de "ASL", een informele vereniging van eigenaren. Niet voldoende concreet gesteld of gebleken is echter dat deze ASL bevoegd is of was om de huiseigenaren op het gebied van de contractuele verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. te vertegenwoordigen. [eisers] is dan ook niet aan deze 'afspraak' gebonden.
Daarmee staat vast dat Memid toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar uit de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. voortvloeiende verplichting tot levering van een aandeel in de S.C.I. aan [eisers] Memid is met de nakoming van deze verbintenis zonder ingebrekestelling in verzuim geraakt, nu aan deze verplichting een fatale termijn was verbonden, die ruimschoots is overschreden.
Geoordeeld dient dan ook te worden dat [eisers] in beginsel gerechtigd was om de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. te ontbinden.
4.5 Dit kan anders zijn, indien, zoals Memid heeft gesteld:
a) uit de aard van overeenkomst voortvloeit dat geen beroep op ontbinding mogelijk is;
b) het beroep op ontbinding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid
en billijkheid onaanvaardbaar is, of
c) het beroep op ontbinding misbruik van recht oplevert.
4.6 Memid heeft in dit kader betoogd dat de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. in het licht van het bepaalde in artikel 6 van die overeenkomst zodanig onlosmakelijk verbonden is met de overeenkomst met betrekking tot de woning dat deze niet onafhankelijk van elkaar kunnen bestaan en dus niet afzonderlijk kunnen worden ontbonden. Voorts verzet het belang van de gezamenlijke huiseigenaren zich tegen afzonderlijke ontbinding van de overeenkomsten, aldus Memid.
4.7 Deze stellingen van Memid kunnen alleen het door haar gewenste effect (afwijzing van vordering) hebben, indien [eisers] door het ondertekenen van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. afstand zou hebben gedaan van zijn recht op ontbinding van iedere overeenkomst afzonderlijk. Voor een dergelijke afstand van recht is een daarop gerichte wilsverklaring van [eisers] vereist. Het bepaalde in artikel 6 van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. kan niet als een dergelijke wilsverklaring worden opgevat. In deze bepaling wordt weliswaar aangegeven dat de overeenkomsten onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, maar uit het vervolg van de bepaling blijkt dat daarmee wordt beoogd om te voorkomen dat de huiseigenaar bij verkoop van de woning aandeelhouder in de S.C.I. blijft of de woning en het aandeel in de S.C.I. aan verschillende kopers verkoopt. Daarmee wordt echter nog geen afstand gedaan van het recht op ontbinding van één van de overeenkomsten, indien Memid in de nakoming daarvan tekort zou schieten.
Indien Memid in verband met het door haar gestelde belang van de gezamenlijke huiseigenaren afzonderlijke ontbinding van de overeenkomsten onmogelijk had willen maken, had zij zulks op de hiervoor bedoelde wijze moeten overeenkomen. Dat zij dat heeft nagelaten, kan zij thans niet aan [eisers] tegenwerpen.
De conclusie van het voorgaande is dat niet gebleken is van een contractueel beletsel om tot ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. te geraken zonder ook de overeenkomst met betrekking tot de woning te ontbinden.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat dit oordeel er niet aan in de weg staat dat - indien [eisers] te zijner tijd tot verkoop van zijn woning zou besluiten - de strekking van de onlosmakelijkheid van de overeenkomsten meebrengt dat op hem wel de verplichting rust om alleen tot verkoop over te gaan, indien de koper tevens tot koop van het aandeel in S.C.I. (van de aandeelhouder waaraan dat alsdan toebehoort) overgaat.
ad b
4.8 De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van Memid ligt om omstandigheden aan te voeren die tot de conclusie kunnen leiden dat een beroep op ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Memid heeft in dit kader als omstandigheid aangevoerd dat [eisers] door de vertraging in de levering van het aandeel (deze is gepland op 1 januari 2006) geen nadeel heeft geleden en dat naar Frans recht eerdere levering niet mogelijk was vanwege een negatieve balans van de S.C.I.
4.9 Indien er geen vertraging in de levering van het aandeel had plaatsgevonden, zou [eisers] reeds vanaf mei 1999 zijn rechten als aandeelhouder hebben kunnen uitoefenen. Dit feit is op zichzelf al voldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat [eisers] door de vertraging in de levering nadeel heeft geleden. De inspraak die [eisers] heeft gehad in de gang van zaken met betrekking tot de S.C.I. middels de informele vereniging van eigenaren, de ASL, en/of het bestuur van de S.C.I. waarin ook bewoners zitting hebben, kan niet gelijkgesteld worden met de rechten die [eisers] aan zijn aandeelhouderschap had kunnen ontlenen. Daaraan doet niet af dat bij tijdige levering Memid (althans de aan haar gelieerde vennootschappen) alsdan als houder van de absolute meerderheid van de aandelen in de S.C.I. het beleid van de S.C.I. zonder medewerking van [eisers] had kunnen bepalen. Immers, indien [eisers] uit hoofde van zijn aandeelhouderschap eerder over financiële informatie met betrekking tot de S.C.I. zou hebben beschikt, zou hij (eerder) in staat zijn geweest om vast te stellen op welke wijze de door hem en de overige huiseigenaren jaarlijks voor onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen betaalde bedragen door de S.C.I. werden besteed. [eisers] heeft nu pas jaren later en alleen over de laatste drie jaren financiële gegevens van Memid ontvangen. Als aandeelhouder had [eisers] voorts het financiële beleid van de S.C.I. in de algemene vergadering van aandeelhouders aan de orde kunnen stellen. Vervolgens zou hij zijn gedrag, bijvoorbeeld terzake van het al dan niet betalen van de onderhoudsbijdrage aan de S.C.I., mede kunnen laten bepalen door deze door hem ontvangen informatie en de reactie van het bestuur op aanmerkingen op het gevoerde beleid.
Daar komt bij dat de aan Memid gelieerde vennootschappen die destijds aandeelhouders waren van de S.C.I., niet gedurende de gehele periode vanaf mei 1999 de meerderheid van de aandelen in de S.C.I. zouden hebben gehad. De omvang van dit aandelenpakket was immers afhankelijk van het aantal niet-verkochte woningen. Met elke verkochte woning zouden deze vennootschappen dan een aandeel kwijtraken aan de nieuwe huiseigenaar. Op dit moment zijn 158 van de 180 woningen verkocht, zodat op enig moment tussen mei 1999 en heden de vennootschappen hun meerderheidspositie zouden zijn kwijtgeraakt.
4.10 Of - zoals Memid stelt - de financiële situatie van de S.C.I. op het moment van geplande levering gelijk zal zijn aan de financiële situatie waarin de S.C.I. zou hebben verkeerd, indien het aandeel wel op het overeengekomen tijdstip zou zijn geleverd, kan vanwege het ontbreken van verantwoording over in ieder geval de jaren 2000 en 2001 niet meer worden vastgesteld en doet ook niet terzake. Zo dit al zo zou zijn, doet dit niet af aan het belang van [eisers] om in de sterkere positie van aandeelhouder in elk geval controle uit te oefenen op, inbreng en inspraak te hebben in het financiële beleid van de S.C.I. Bovendien miskent Memid met deze stelling dat zij geen rekening houdt met de financiële ontwikkelingen die zich sinds mei 1999 hebben voorgedaan, zoals de besteding van de door de huiseigenaren (waaronder [eisers]) betaalde bijdragen voor onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen, waarvoor zij verantwoording zal hebben af te leggen aan de huiseigenaren.
4.11 De conclusie van het voorgaande is dat de stelling van Memid dat [eisers] aan de vertraagde levering van het aandeel geen nadeel heeft overgehouden, niet kan worden aanvaard.
4.12 De stelling van Memid dat eerdere levering van het aandeel S.C.I. op grond van Frans recht niet mogelijk was, kan haar niet baten. De omstandigheid dat de S.C.I. op het overeengekomen moment van levering een negatieve balans had, en levering van het aandeel op een dergelijk moment op grond van Frans recht niet is toegestaan, komt geheel voor rekening en risico van Memid. Het lag op de weg van Memid om zich tijdig rekenschap te geven van de onderdelen van het Franse recht die problemen zouden kunnen opleveren voor de nakoming van de door haar aangegane verbintenissen. De omstandigheid dat zij dit heeft nagelaten, kan zij niet aan [eisers] tegenwerpen.
Voorts maakte Memid op het moment dat de S.C.I. een negatieve balans had - via de aan haar verbonden vennootschappen - de dienst uit bij de S.C.I. en kon zij invloed uitoefenen op de toestand van de balans van de S.C.I., en daarmee tevens op de juridische mogelijkheid of onmogelijkheid van levering.
4.13 Evenmin maken de gevolgen van de ontbinding voor de andere huiseigenaren het beroep van [eisers] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. De ontbinding betekent niet dat de overige huiseigenaren de bijdrage van [eisers] voor het onderhoud van de gemeenschappelijke voorzieningen zullen moeten betalen. Deze verplichting blijft berusten bij de houder van het aandeel dat voor [eisers] bestemd was, thans: de met Memid verbonden vennootschappen.
Voorts dient ook thans al gecontroleerd te worden dat derden die niet bevoegd zijn van de gemeenschappelijke voorzieningen gebruik te maken, daarvan geen gebruik maken. De omstandigheid dat [eisers] door ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. niet meer gerechtigd zal zijn tot dit gebruik, leidt dan ook niet tot extra lasten van de gemeenschappelijke eigenaren.
4.14 Van omstandigheden die tot de conclusie leiden dat een beroep op ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, is dus niet gebleken. Het beroep van Memid op artikel 6:248 BW dient dan ook te worden afgewezen.
4.15 Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [eisers] een rechtens te respecteren belang heeft bij het inroepen van de ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel. De omstandigheid dat [eisers] tot op heden het volle genot van de voorzieningen heeft gehad die in de S.C.I. zijn ondergebracht, doet hieraan niet af, te minder nu [eisers] daarvoor de verschuldigde bijdrage heeft betaald. Van misbruik van recht is dan ook geen sprake.
4.16 De conclusie van het voorgaande is dat de vordering voor toewijzing vatbaar is. De gevorderde wettelijke rente over de terug te betalen koopsom van het aandeel zal echter slechts worden toegewezen vanaf het moment van het inroepen van de ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel, derhalve vanaf 27 augustus 2004. Pas op dat moment is immers de verplichting van Memid tot terugbetaling van de koopsom ontstaan.
4,17 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voor-werk II - worden afgewezen. [eisers] heeft immers niet gesteld dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
De kosten waarvan [eisers] vergoeding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.18 Memid zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 85,60
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 291,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 452,00 (1,0 punt × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 828,60
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 verklaart voor recht dat de door [eisers] bij brief van 27 augustus 2004 ingeroepen ontbinding van de overeenkomst met betrekking tot het aandeel S.C.I. rechtsgeldig is,
5.2 veroordeelt Memid om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 8.848,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 augustus 2004 tot de dag van volledige betaling,
5.3 veroordeelt Memid in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 828,60,
5.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Willems en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2005.