VONNIS
van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van burgerlijke zaken, in de zaak van
1. [eiser sub 1],
2. [eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers in conventie,
verweerders in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. A.H. Blok,
1. [gedaagde sub 1],
2. [gedaagde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. F.M.W. van Tol,
3. [gedaagde sub 3],
4. [gedaagde sub 4],
beiden wonende te [woonplaats],
gedaagden in conventie,
eisers in (voorwaardelijke) reconventie,
procureur mr. L.A.M.J. Pütz.
Eisers worden hierna aangeduid als [eisers sub 1 en 2]. Gedaagden sub 1 en sub 2 worden hierna aangeduid als [gedaagden sub 1 en 2]. Gedaagden sub 3 en sub 4 worden hierna aangeduid als [gedaagden sub 3 en 4].
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- dagvaarding d.d. 1 oktober 2004;
- conclusie van antwoord van [gedaagden sub 1 en 2], tevens houdende eis in reconventie, ten dele voorwaardelijk;
- conclusie van antwoord van [gedaagden sub 3 en 4], tevens houdende eis in voorwaardelijke reconventie;
- ambtshalve gewezen, op 19 januari 2005 uitgesproken, tussenvonnis waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- proces-verbaal van comparitie van 22 februari 2005;
- conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) reconventie, tevens akte vermeerdering van eis;
- akte houdende wijziging van eis van [gedaagden sub 1 en 2];
- akte houdende uitlating eiswijziging van [eisers sub 1 en 2];
- conclusie van dupliek in conventie van [gedaagden sub 1 en 2], tevens antwoordakte vermeerdering van eis;
- conclusie van dupliek in conventie van [gedaagden sub 3 en 4] tevens antwoordakte vermeerdering van eis.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1 Partijen zijn buren van elkaar. [eisers sub 1 en 2] is sinds 3 mei 2001 eigenaar van het perceel [adres eiser sub 1 en 2]. [Gedaagden sub 1 en 2] is sinds 5 september 2002 eigenaar van het perceel [adres gedaagden sub 1 en 2]. [gedaagden sub 3 en 4] is eigenaar van het perceel [adres gedaagden sub 3 en 4].
2.2 Het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] grenst aan de westzijde aan de Oudelandseweg. Bezien vanaf de Oudelandseweg ligt het perceel van [eisers sub 1 en 2] achter het perceel van [gedaagden sub 1 en 2]. Het perceel van [eisers sub 1 en 2] grenst aan de westzijde aan het perceel van [gedaagden sub 1 en 2], aan de oostzijde aan de Oude Rijn, aan de noordzijde aan een brede sloot en aan de zuidzijde aan het perceel van [gedaagden sub 3 en 4]. Het grenst dus niet aan een openbare weg. Voorheen vormden het perceel dat thans eigendom is van [eisers sub 1 en 2] en het perceel dat thans eigendom is van [gedaagden sub 1 en 2] één kasastraal perceel. Bij de akte van splitsing d.d. 1 mei 1917 is ten laste van het perceel dat thans aan [gedaagden sub 1 en 2] toebehoort en ten behoeve van het perceel dat thans eigendom is van [eisers sub 1 en 2] een erfdienstbaarheid van voetpad gevestigd, “uit te oefenen over het bestaande pad naar den Oudelandschen weg”. Voorts is in die akte ten laste van het perceel van [eisers sub 1 en 2] en ten behoeve van het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] de erfdienstbaarheid gevestigd om op het toen onbebouwde gedeelte van het perceel van [eisers sub 1 en 2] “geene gebouwen te stellen”. Het voetpad waarover in de akte wordt gesproken bevindt zich aan de zuidzijde van het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] en grenst aan het perceel van [gedaagden sub 3 en 4].
Over dit voetpad is het perceel van [eisers sub 1 en 2] bereikbaar. Voorheen was het perceel van [eisers sub 1 en 2] feitelijk ook bereikbaar per auto via de naast het voetpad gelegen oprit van [gedaagden sub 1 en 2], die uitkwam op de tuin van [eisers sub 1 en 2]. Sinds de plaatsing van een erfafscheiding tussen de tuin van [gedaagden sub 1 en 2] en die van [eisers sub 1 en 2] is het perceel van [eisers sub 1 en 2] niet langer per auto bereikbaar.
2.3 Het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] wordt aan de oostzijde eveneens begrensd door de Oude Rijn en aan de westzijde door het perceel Oudelandseweg 23. Laatsgenoemd perceel grenst, net als dat van [gedaagden sub 1 en 2], aan de Oudelandseweg. De percelen Oudelandseweg [huisnummers] vormden voorheen eveneens één kadastraal perceel, eigendom van [gedaagden sub 3 en 4]. In 1995 is dit perceel gesplitst en is het voorste deel dat aan de Oudelandseweg grenst, het huidige nummer [huisnummer], verkocht aan een derde. [Gedaagden sub 3 en 4] heeft het achterste aan de Oude Rijn grenzende deel, dat toen nummer [huisnummer] kreeg, behouden. [Gedaagden sub 3 en 4] behield daarnaast een smalle strook grond die van het achterste perceel [huisnummer], langs het voorste perceel [huisnummer], naar de Oudelandse weg leidt. Deze strook behoort tot perceel [huisnummer] en wordt door [gedaagden sub 3 en 4] gebruikt als uitrit voor zijn auto naar de openbare weg. De uitrit van [gedaagden sub 3 en 4] loopt precies langs het voetpad dat over het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] toegang geeft tot het perceel van [eisers sub 1 en 2]. Dit voetpad is ongeveer 1,6 meter breed. Het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] staat te koop.
2.4 [Eisers sub 1 en 2] is in 2003 zowel met [gedaagden sub 1 en 2] als met [gedaagden sub 3 en 4] in overleg getreden om te bezien op welke wijze zijn perceel per auto bereikbaar gemaakt kon worden. Dit overleg heeft niet tot overeenstemming geleid.
2.5 [Gedaagden sub 1 en 2] heeft in augustus 2004 een twee meter hoge houten schutting geplaatst op zijn perceel tussen zijn tuin/oprit en het voetpad. Een zelfde schutting is geplaatst op de erfgrens tussen het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] en [eisers sub 1 en 2]. [eisers sub 1 en 2] heeft aan zijn zijde van die schutting een overkapping van ongeveer 1,8 meter hoog opgetrokken. Onder het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] bevindt zich ongeveer één meter onder de grond een elektriciteitskabel, die door [eisers sub 1 en 2] is aangebracht. Deze kabel is niet in gebruik en dient ertoe [eisers sub 1 en 2] de mogelijkheid te geven op het voetpad verlichting aan te brengen.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
3.1 Tussen [eisers sub 1 en 2] enerzijds en [gedaagden sub 3 en 4] en [gedaagden sub 1 en 2] anderzijds bestaat een geschil over de ontsluiting van het perceel van [eisers sub 1 en 2]. Dit geschil betreft de vraag of aanwijzing van een noodweg ten behoeve van het perceel van [eisers sub 1 en 2] geïndiceerd is.
3.2 Daarnaast hebben [eisers sub 1 en 2] en [gedaagden sub 1 en 2] een geschil over:
- een ten laste van het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] gevestigde erfdienstbaarheid van voetpad (met name de breedte en ondergrond van dit voetpad);
- een ten laste van het perceel van [eisers sub 1 en 2] gevestigde erfdienstbaarheid om op het in 1917 onbebouwde deel “geene gebouwen te stellen”;
- een elektriciteitskabel die door [eisers sub 1 en 2] in de grond van [gedaagden sub 1 en 2] is aangelegd.
Met betrekking tot de noodweg
3.3 [Eisers sub 1 en 2] vordert in conventie aanwijzing van een noodweg als bedoeld in artikel 5:57 BW en wel een zodanige dat zijn perceel per auto bereikbaar wordt, waarbij [eisers sub 1 en 2] aanbiedt eventuele daardoor voor [gedaagden sub 1 en 2] en/of [gedaagden sub 3 en 4] ontstane schade te vergoeden. [eisers sub 1 en 2] heeft daarbij drie mogelijkheden aangedragen:
1. primair: samenvoeging van de over het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] lopende uitrit met het daarnaast gelegen voetpad dat over het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] loopt. Aldus zou een uitrit van in totaal ongeveer 4 meter breed ontstaan. Halverwege de uitrit ter hoogte van de tuin van [eisers sub 1 en 2] zou dan een aftakking moeten worden gecreëerd naar het perceel van [eisers sub 1 en 2].
2. subsidiair: vestiging van een noodweg van 2,5 meter over het perceel van [gedaagden sub 1 en 2]. Het thans daarover lopende voetpad dat 1,6 meter breed is zou in dat geval met ongeveer 90 cm moeten worden verbreed.
3. meer subsidiair: aanwijzing van een noodweg over de uitrit van [gedaagden sub 3 en 4]. Daartoe zou de afscheiding van kippengaas tussen het voetpad en de uitrit ter hoogte van de tuin van [eisers sub 1 en 2] moeten worden onderbroken.
Uiterst subsidiair vordert [eisers sub 1 en 2] een noodweg op een door de rechtbank in goede justitie te bepalen wijze.
3.4 [Eisers sub 1 en 2] heeft aan zijn vordering tot aanwijzing van een noodweg ten grondslag gelegd dat een behoorlijke exploitatie van zijn erf vordert dat dit per auto bereikbaar is. Aangezien zijn perceel thans slechts via het voetpad bereikbaar is, is aanwijzing van een noodweg noodzakelijk, te meer nu parkeren c.q stoppen op de zeer drukke Oudelandseweg heel gevaarlijk is en ter plaatse ook niet is toegestaan. Thans parkeert hij zijn auto op een op 250 meter afstand gelegen particuliere parkeerplaats, maar deze parkeerplaats zal vervallen vanwege herinrichting van het perceel. In dat geval is [eisers sub 1 en 2] aangewezen op een op 250 meter afstand gelegen parkeerplaats aan de overkant van de weg, behorend bij een kerk, een uitvaartcentrum en woningen, aldus [eisers sub 1 en 2].
3.5 [Gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] hebben zich tegen aanwijzing van een noodweg verzet. Hun verweer –voor zover relevant- komt erop neer dat [eisers sub 1 en 2] reeds behoorlijke toegang heeft tot zijn perceel via het voetpad. [Gedaagden sub 1 en 2] heeft er daarnaast nog op gewezen dat het perceel van [eisers sub 1 en 2] ook via het openbaar vaarwater, de Oude Rijn, toegankelijk is. [Gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] hebben beiden een vordering in voorwaardelijke reconventie ingesteld, voor het geval de rechtbank mocht besluiten een noodweg aan te wijzen.
3.6 [Gedaagden sub 3 en 4] vordert in voorwaardelijke reconventie, indien de rechtbank mocht besluiten een noodweg aan te wijzen die geheel of gedeeltelijk over het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] zal lopen, dat de rechtbank [eisers sub 1 en 2] zal veroordelen om aan hem een bedrag van € 50.000,-- dan wel een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag te betalen als vergoeding van de schade die [gedaagden sub 3 en 4] door de noodweg wordt berokkend.
3.7 De vordering in voorwaardelijk reconventie van [gedaagden sub 1 en 2] ziet niet alleen op het geval dat de rechtbank mocht besluiten een noodweg aan te wijzen over zijn eigen perceel, maar eveneens op het geval die noodweg zou worden aangewezen over het perceel van [gedaagden sub 3 en 4]. In beide gevallen vordert [gedaagden sub 1 en 2] –na wijziging van eis- dat de rechtbank:
a. [eisers sub 1 en 2] zal veroordelen de schade te vergoeden die [gedaagden sub 1 en 2] daardoor zal lijden, nader op te maken bij staat;
b. de bestaande erfdienstbaarheid van voetpad zal opheffen, zonder dat [gedaagden sub 1 en 2] daarvoor aan [eisers sub 1 en 2] enige vergoeding verschuldigd zal zijn.
Volgens [gedaagden sub 1 en 2] houdt de onder a bedoelde schade, indien de noodweg over zijn eigen perceel zou worden aangewezen, verband met de waardevermindering van zijn perceel, de schending van zijn privacy en de verstoring van zijn woongenot. Inden de noodweg over het perceel van Schalkijk zou worden aangewezen zou de schade van [gedaagden sub 1 en 2] bestaan uit de schending van zijn pricacy en de verstoring van zijn woongenot. De rechtbank begrijpt voorts dat [gedaagden sub 1 en 2] in beide gevallen tevens vordert te worden gecompenseerd voor de waardevermeerdering van het perceel van [eisers sub 1 en 2].
3.8 Ingevolge het bepaalde in artikel 5:57 BW kan de eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg of een openbaar vaarwater van de eigenaars van naburige erven te allen tijden aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen. Beslissend voor de vraag of een erf een behoorlijke toegang heeft is, of bij het ontbreken van de noodweg een behoorlijke exploitatie van het ingesloten erf, gelet op de bestemming die het erf in het gegeven geval heeft, onmogelijk is. In het geval er reeds een uitweg bestaat kan toch aanwijzing van een noodweg worden gevorderd. Dit is het geval indien die uitweg niet voldoende is om van een behoorlijk gebruik te kunnen spreken.
3.9 Het perceel van [eisers sub 1 en 2] grenst niet aan een openbare weg. Wel grenst het aan een openbaar vaarwater. Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitweg tot dit vaarwater gemeten naar huidige maatstaven echter in redelijkheid niet worden aangemerkt als een behoorlijke toegang tot het erf van [eisers sub 1 en 2]. Doorslaggevend voor de vraag of een noodweg geïndiceerd is, is derhalve of het voetpad dat het perceel van [eisers sub 1 en 2] verbindt met de openbare weg als een behoorlijke toegang kan worden aangemerkt. De rechtbank beantwoordt deze vraag, gelet op de situatie ter plaatse ontkennend en wel om de volgende redenen. Niet in geschil is dat het voetpad te smal is voor autoverkeer. Het perceel van [eisers sub 1 en 2] is, sinds het alleen nog via dat pad bereikbaar is, dan ook niet voor auto’s toegankelijk, hoewel het op zichzelf voldoende ruimte biedt voor het parkeren van een of meerdere auto’s. Als vaststaand kan eveneens worden aangenomen dat de Oudelandseweg waarop het voetpad uitkomt een drukke, relatief smalle weg is waarop met aanzienlijke snelheid wordt gereden en waarop niet geparkeerd kan worden en evenmin veilig kan worden gestopt voor laden en lossen en voor het laten in- en uitstappen van passagiers. Eerst op ongeveer 250 meter van het perceel van [eisers sub 1 en 2] bevindt zich een voor [eisers sub 1 en 2] permanent toegankelijke parkeergelegenheid. Een dergelijke situatie levert bij het vervoer van boodschappen, bagage en andere zware goederen en materialen bestemd voor de woning van [eisers sub 1 en 2] praktische problemen op. Hetzelfde geldt voor het vervoer van kleine kinderen en bezoek dat slecht ter been is. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat het voetpad, gemeten naar huidige maatstaven, geen behoorlijke toegang tot het perceel van [eisers sub 1 en 2] biedt. De rechtbank acht hierbij tevens van belang dat geen sprake is van een recreatiewoning maar van een voor permanente bewoning bestemde landelijk gelegen woning op een groot perceel. Aanwijzing van een noodweg ligt dan ook in de rede.
3.10 Nu de beide eigenaren van de aangrenzende percelen waarover een noodweg mogelijk is niet, althans niet anders dan tegen uiterst bezwarende voorwaarden, bereid zijn [eisers sub 1 en 2] een noodweg te verlenen, zal de rechtbank een noodweg aanwijzen. De rechtbank oordeelt dat de door [eisers sub 1 en 2] als meer subsidiair gevorderde noodweg, die over de bestaande uitrit van [gedaagden sub 3 en 4], tot de minste overlast zorgt. Deze uitrit ligt er reeds en is voor autoverkeer geschikt. Om via deze uitrit het perceel van [eisers sub 1 en 2] te bereiken is slechts een geringe aanpassing vereist, namelijk dat een stukje kippengaas, ter hoogte van de tuin van [eisers sub 1 en 2] wordt verwijderd zodat [eisers sub 1 en 2] op die hoogte linksaf kan slaan naar zijn eigen tuin. Gezien de ligging van de woning van [gedaagden sub 3 en 4], zoals blijkt uit de in het geding gebrachte foto’s en de kadastrale kaart, levert dit niet of nauwelijks overlast op voor [gedaagden sub 3 en 4]. De rechtbank zal de door [eisers sub 1 en 2] ingestelde vordering zoals vermeld in 3.3. dan ook toewijzen in die zin dat een noodweg zal worden aangewezen over de bestaande inrit van [gedaagden sub 3 en 4] tot aan de eerst mogelijke gelegenheid waarop [eisers sub 1 en 2] van daaruit links af kan slaan naar zijn perceel. De overige opties zullen als meer belastend worden afgewezen.
Met betrekking tot de vergoeding van de schade
3.11 Bij de aanwijzing van een noodweg over het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] is het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] niet betrokken. Voor enige schadevergoeding aan [gedaagden sub 1 en 2] bestaat dan ook geen grondslag. Diens in reconventie ingestelde voorwaardelijke vordering tot schadevergoeding, voor het geval een noodweg over het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] zal worden aangewezen, zal dan ook worden afgewezen.
3.12 [Gedaagden sub 3 en 4] daarentegen kan wel aanspraak maken op vergoeding van de schade die hij tengevolge van de aanwijzing van de noodweg lijdt. [eisers sub 1 en 2] heeft als productie 8 een taxatierapport van Leeflang Makelaars d.d. 5 oktober 2004 in het geding gebracht, waarin de waardevermindering van het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] bij aanwijzing van een noodweg over zijn inrit gesteld wordt op nihil. [gedaagden sub 3 en 4] heeft een faxbericht van Gevaert Makelaars van 4 juni 2005 in het geding gebracht waarin staat dat de waardevermindering van het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] geschat kan worden op € 40.000,-- tot € 50.000,-- indien ten gunste van het perceel van [eisers sub 1 en 2] een erfdienstbaarheid van weg wordt gevestigd via de uitrit van [gedaagden sub 3 en 4]. [Gedaagden sub 1 en 2] heeft, hoewel het hem niet aangaat, een taxatierapport van M. Treur RMT makelaar-taxateur van 16 februari 2005 in het geding gebracht. In dit rapport wordt de waardevermindering van het perceel van [gedaagden sub 3 en 4], tengevolge van de vestiging van een erfdienstbaarheid van weg ten gunste van het perceel van [eisers sub 1 en 2] en ten laste van het perceel van [gedaagden sub 3 en 4], getaxeerd op € 34.300,-- per 4 februari 2005.
3.13 De rechtbank stelt vast dat in de fax die door [gedaagden sub 3 en 4] in het geding is gebracht in het geheel niet wordt aangegeven waarop de daarin aangegeven waardevermindering van het pand van [gedaagden sub 3 en 4] is gebaseerd. Het in die fax genoemde bedrag komt de rechtbank als een slag in de lucht voor. Ook het bedrag van € 35.300,-- genoemd door makelaar Treur komt de rechtbank zeer hoog voor. Makelaar Treur is voorts niet uitgegaan van een noodweg maar van een te vestigen erfdienstbaarheid van weg en dan kennelijk nog over de hele 30 meter lengte van de oprit van [gedaagden sub 3 en 4], terwijl reeds op ongeveer de helft van die oprit linksaf geslagen kan worden naar het perceel van [eisers sub 1 en 2]. Ook dit rapport kan derhalve niet dienen als basis voor de vaststelling van de waardevermindering van het perceel van [gedaagden sub 3 en 4]. Hetzelfde geldt voor het taxatierapport van Leeflang Makelaars. Duidelijk is immers dat de noodweg [gedaagden sub 3 en 4] enige zij het niet erg vergaande beperkingen zal opleggen. Zo zal hij het voorste deel van zijn oprit vrij moeten houden voor verkeer, waardoor hij alleen nog op het achterste deel kan parkeren. Dat de waardevermindering van zijn pand op nihil gesteld zou moeten worden acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De rechtbank vindt in het grote verschil tussen de verschillende taxaties aanleiding zich door een onafhankelijk deskundige te laten voorlichten. De rechtbank zal [gedaagden sub 3 en 4] en [eisers sub 1 en 2] in de gelegenheid stellen zich bij akte uit te laten over het aantal te benoemen deskundigen, welke deskundigheid deze moet(ten) bezitten en de eventueel te stellen vragen. Ook kunnen zij (een) deskundige(n) voorstellen, doch alleen indien over die deskundige(n) overeenstemming bestaat. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat alleen de waardevermindering van het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] dient te worden vastgesteld en niet de eventuele vermeerdering van de waarde van de woning van [eisers sub 1 en 2]. Artikel 5:57 lid 1 geeft immers geen grond voor compensatie van een eventuele waardestijging van het perceel [eisers sub 1 en 2]. Ook anderszins bestaat is daar geen grondslag voor. De rechtbank geeft [gedaagden sub 3 en 4] en [eisers sub 1 en 2], ter vermijding van verdere kosten, overigens in overweging op minnelijke wijze overeenstemming te bereiken over het door [eisers sub 1 en 2] als schadevergoeding te betalen bedrag en de proceskosten tot nu toe tussen hen beiden te compenseren.
3.14 [Eisers sub 1 en 2] heeft bij repliek voorts gevorderd dat de rechtbank [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 883,58, als vergoeding van de kosten die een door [eisers sub 1 en 2] ingeschakelde taxateur hem in rekening heeft gebracht voor het taxatiewerkzaamheden verband houdend met het onderhavige geschil. De rechtbank acht geen grond voor toewijzing van deze vordering. Het is [eisers sub 1 en 2] die een noodweg vordert. Dus is het ook [eisers sub 1 en 2] die naast de eventueel veroorzaakte schade, de kosten voor zijn rekening moet nemen. Daaronder vallen ook de door hem gemaakte taxatiekosten.
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid van voetpad
3.15 [Eisers sub 1 en 2] heeft bij repliek in conventie een aantal vorderingen met betrekking tot het voetpad ingesteld. Deze vorderingen strekken tot verbreding van het voetpad door verplaatsing van de daarnaast opgetrokken houten schutting en op een verbetering van de begaanbaarheid door het aanbrengen van een duurzame verharding althans het verwijderen van een deel van de daarop door [gedaagden sub 1 en 2] recent gestorte dikke grindlaag, alles op kosten van [gedaagden sub 1 en 2]. Verder vordert [eisers sub 1 en 2] bij repliek dat de rechtbank [gedaagden sub 1 en 2] zal gebieden de hoogte van de schutting over een lengte van 5 meter terug te brengen tot maximaal 1 meter.
3.16 Het is de rechtbank niet duidelijk of het hier subsidiaire vorderingen betreft die eerst worden
ingesteld indien [eisers sub 1 en 2]’s vordering tot aanwijzing van een noodweg zou worden afgewezen. Voor zover deze vorderingen een subsidiair karakter dragen komt de rechtbank aan behandeling daarvan niet toe nu zij een noodweg heeft aangewezen. Voor zover de vorderingen een van de noodweg onafhankelijk karakter dragen zullen zij worden afgewezen op de grond dat [eisers sub 1 en 2] daarbij, nu hem een noodweg over de uitrit van [gedaagden sub 3 en 4] is aangewezen, waarover indien nodig ook een fiets, rolstoel met inzittende, beladen kruiwagen en vuilniscontainer kan gaan, onvoldoende belang heeft. Met betrekking tot het door [eisers sub 1 en 2] aangevoerde argument dat de schutting in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan overweegt de rechtbank dat dit een bestuursrechtelijke aangelegenheid is. Indien [eisers sub 1 en 2] op die grond verwijdering wenst staat het hem vrij het bestuursorgaan dat daarover gaat te verzoeken handhavend op te treden en de kwestie daarna zonodig aan de bestuursrechter voor te leggen.
3.17 Ook de door [gedaagden sub 1 en 2], voor het geval een noodweg mocht worden aangewezen, in voorwaardelijke reconventie ingestelde eis tot opheffing van de erfdienstbaarheid van voetpad zal worden afgewezen. De oprit van [gedaagden sub 3 en 4] is erg smal. Een auto en een fiets of voetganger kunnen elkaar daar nauwelijks althans niet van elk gevaar ontbloot passeren. Derhalve en met name gelet op de veiligheid van de nog jonge kinderen van [eisers sub 1 en 2] kan, anders dan [gedaagden sub 1 en 2] heeft gesteld, niet worden geoordeeld dat [eisers sub 1 en 2] geen redelijk belang meer heeft bij uitoefening van de erfdienstbaarheid van voetpad.
Met betrekking tot de erfdienstbaarheid van niet bouwen
3.18 [Gedaagden sub 1 en 2] heeft bij antwoord, in reconventie, gevorderd om [eisers sub 1 en 2] te gebieden zich strikt te houden aan de erfdienstbaarheid van niet bouwen op zijn perceel, op straffe van een dwangsom van
€ 5.000,-- per overtreding, met een maximum van een dwangsom van € 60.000,--. Nadien heeft [gedaagden sub 1 en 2] zijn eis bij akte vermeerderd in die zin dat hij thans tevens vordert om [eisers sub 1 en 2] te veroordelen om het door hem op zijn perceel gebouwde af te breken, op straffe van een dwangsom. De rechtbank begrijpt uit het door [gedaagden sub 1 en 2] aangevoerde en de in het geding gebrachte foto’s dat het gebouwde waarvan hij afbraak vordert de 1.80 meter hoge overkapping betreft vermeld in 2.5.
3.19 [Eisers sub 1 en 2] heeft bij repliek in conventie gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de
erfdienstbaarheid die ten laste van zijn perceel is gevestigd slechts ziet op gebouwen die wat betreft omvang en hoogte vergelijkbaar zijn met zijn woning en die van [gedaagden sub 1 en 2] en dat het [eisers sub 1 en 2] vrijstaat op zijn perceel een schuur, een garage en/of bergruimte op te richten.
3.20 [Eisers sub 1 en 2] vordert voorts, naar de rechtbank begrijpt indien de in 3.19 ingestelde vordering mocht
worden afgewezen, dat de rechtbank:
- primair de erfdienstbaarheid die ten laste van zijn perceel is gevestigd op de voet van artikel 5:79 op zal heffen;
- subsidiair de erfdienstbaarheid op de voet van artikel 5:78 zal wijzigen in die zin dat deze niet ziet op bebouwing bestaande uit een schuur, garage, carport en/of bergruimte(n);
- meer subsidiair voor recht zal verklaren dat [gedaagden sub 1 en 2] misbruik maakt van recht door [eisers sub 1 en 2] met een beroep op de erfdienstbaarheid te verhinderen op zijn perceel een garage, bergruimte, schuur en/of carport op te richten.
3.21 De rechtbank zal de vordering van [gedaagden sub 1 en 2] tot afbraak van de overkapping afwijzen. De
overkapping is, blijkens de in het geding gebrachte foto’s, gebouwd tegen de schutting die [gedaagden sub 1 en 2] op de erfgrens tussen zijn perceel en dat van [eisers sub 1 en 2] heeft geplaatst. De overkapping is vanuit het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] niet zichtbaar. [Gedaagden sub 1 en 2] heeft niets aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat hij enige overlast heeft van de overkapping, terwijl duidelijk is dat [eisers sub 1 en 2] bij toewijzing van deze vordering zal worden geschaad. Op grond daarvan merkt de rechtbank de vordering van [gedaagden sub 1 en 2] aan als misbruik van bevoegdheid.
3.22 De vordering van [gedaagden sub 1 en 2] om [eisers sub 1 en 2] te gebieden zich voortaan strikt te houden aan de erfdienstbaarheid van niet bouwen op straffe van een dwangsom zal eveneens worden afgewezen. Dat [eisers sub 1 en 2] zich in beginsel dient te houden aan de ten laste van zijn erf gevestigde erfdienstbaarheid vloeit immers reeds uit de erfsdienstbaarheid zelf voort. [Gedaagden sub 1 en 2] heeft er geen zelfstandig belang bij dat dit bij vonnis wordt vastgesteld. Uit het door [gedaagden sub 1 en 2] aangevoerde volgt voorts niet althans onvoldoende concreet dat [eisers sub 1 en 2] in strijd met de erfdienstbaarheid een gebouw zal oprichten, zodat geen grond bestaat reeds thans aan een mogelijk in de toekomst te plegen overtreding van de erfdienstbaarheid een dwangsom te verbinden, te meer nu niet op voorhand kan worden vastgesteld of [gedaagden sub 1 en 2] bij een een eventuele toekomstige overtreding van de erfdienstbaarheid, ongeacht de mate waarin deze wordt overtreden, wel een rechtens te respecteren belang heeft zich op de erfdienstbaarheid van niet bouwen te beroepen. Van belang hierbij is dat [gedaagden sub 1 en 2] een twee meter hoge schutting heeft geplaatst tussen zijn perceel en dat van [eisers sub 1 en 2], die het uitzicht op dat perceel verhindert.
3.23 De door [eisers sub 1 en 2] gevorderde verklaring recht dat de erfdienstbaarheid slechts ziet op gebouwen
die wat betreft omvang en hoogte vergelijkbaar zijn met zijn woning en die van [gedaagden sub 1 en 2] zal eveneens worden afgewezen. De rechtbank kan in de wijze waarop de erfdienstbaarheid is geformuleerd geen aanknopingspunt voor een dergelijke uitleg vinden. Elke verwijzing naar de omvang van de daarin bedoelde gebouwen ontbreekt. De rechtbank acht evenmin grond aanwezig te bepalen dat het [eisers sub 1 en 2] vrijstaat op zijn perceel een schuur, een garage en/of bergruimte op te richten. Naar het oordeel van de rechtbank dient een schuur en een garage immers als een gebouw te worden aangemerkt, gelet op de betekenis die daaraan in het normale spraakgebruik en overigens ook in het ruimtelijk bestuursrecht wordt gegeven. Hetzelfde geldt in het algemeen voor een bergruimte, indien deze voor mensen toegankelijk is, overdekt is en geheel of gedeeltelijk met wanden is omsloten.
3.24 Voor opheffing of wijziging van de erfdienstbaarheid van niet bouwen acht de rechtbank evenmin grond aanwezig. Naar het oordeel van de rechtbank is immers geen sprake van zodanig onvoorziene omstandigheden dat ongewijzigde instandhouding van de erfdienstbaarheid niet van [eisers sub 1 en 2] zou kunnen worden gevergd. Evenmin kan reeds thans worden gesteld dat [gedaagden sub 1 en 2] onder alle omstandigheden geen redelijk belang meer bij de uitoefening van de erfdienstbaarheid zal hebben. Of en in hoeverre een zodanig belang in de toekomst aanwezig zal zijn is afhankelijk van de vraag of en in welke mate het op te richten gebouw uitzicht of licht aan [gedaagden sub 1 en 2] ontneemt, hetgeen weer afhankelijk zal zijn van de hoogte, de omvang en de locatie van het eventueel door [eisers sub 1 en 2] op te richten gebouw. Om die reden zal de rechtbank niet reeds thans voor recht zal verklaren dat [gedaagden sub 1 en 2] misbruik maakt van recht door [eisers sub 1 en 2] met een beroep op de erfdienstbaarheid te verhinderen op zijn perceel een garage, bergruimte, schuur en/of carport op te richten. Eerst aan de hand van concrete bouwplannen en de daarbij betrokken belangen kan worden beoordeeld of [gedaagden sub 1 en 2] uitvoering daarvan in redelijkheid kan verhinderen met een beroep op de erfdienstbaarheid.
Met betrekking tot de kabel
3.25 [Gedaagden sub 1 en 2] vordert in reconventie om [eisers sub 1 en 2] te veroordelen de kabel die [eisers sub 1 en 2] onder het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] heeft getrokken te verwijderen en hem te verplichten de schade die daarbij aan het perceel van [gedaagden sub 1 en 2] wordt toegebracht te vergoeden. [gedaagden sub 1 en 2] stelt dat [eisers sub 1 en 2] met het aanleggen van de kabel inbreuk heeft gemaakt op zijn eigendomsrecht. [gedaagden sub 1 en 2] heeft echter niet aangegeven welk belang met verwijdering van de kabel gediend is zodat de rechtbank de stelling van [eisers sub 1 en 2] dat het doel van de onderhavige vordering geen andere is dan het schaden van [eisers sub 1 en 2] niet onaannemelijk acht. De onderhavige vordering zal om die reden worden afgewezen.
3.26 Al het vorenstaande levert het volgende op:
Jegens [gedaagden sub 1 en 2]:
- De vordering van [eisers sub 1 en 2] tot vestiging van een noodweg zal jegens [gedaagden sub 1 en 2] worden afgewezen;
- De vorderingen van [eisers sub 1 en 2] met betrekking tot het voetpad en de schutting zullen worden afgewezen;
- De vordering van [eisers sub 1 en 2] tot verhaal van de door hem gemaakte taxatiekosten zal worden afgewezen;
- De door [eisers sub 1 en 2] ingestelde vorderingen met betrekking tot de erfdienstbaarheid van niet bouwen zullen worden afgewezen;
- [Eisers sub 1 en 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [gedaagden sub 1 en 2] in conventie.
Jegens [gedaagden sub 3 en 4]:
- De vordering van [eisers sub 1 en 2] tot vestiging van een noodweg zal jegens [gedaagden sub 3 en 4] worden toegewezen in de meer subsidiaire vorm en voor het overige worden afgewezen.
- De vordering van [eisers sub 1 en 2] tot verhaal van de door hem gemaakte taxatiekosten zal worden afgewezen;
- De proceskosten tussen [gedaagden sub 3 en 4] en [eisers sub 1 en 2] in conventie zullen worden gecompenseerd in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
In (voorwaardelijke) reconventie:
Van [gedaagden sub 1 en 2]:
- de vordering van [gedaagden sub 1 en 2] tot vergoeding van schade in verband met de noodweg over het perceel van [gedaagden sub 3 en 4] zal worden afgewezen;
- de vordering van [gedaagden sub 1 en 2] tot opheffing van de erfdienstbaarheid van voetpad zal worden afgewezen;
- De vorderingen van [gedaagden sub 1 en 2] met betrekking tot de erfdienstbaarheid van niet bouwen zullen worden afgewezen;
- De vordering van [gedaagden sub 1 en 2] met betrekking tot de elektriciteitskabel zal worden afgewezen;
- [Gedaagden sub 1 en 2] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers sub 1 en 2] in (voorwaardelijke) reconventie.
Van [gedaagden sub 3 en 4]:
- de vordering van [gedaagden sub 3 en 4] tot vergoeding van schade en de beslissing over de daarmee verband houdende proceskosten zal worden aangehouden.
4. De beslissing
De rechtbank:
In conventie jegens [gedaagden sub 1 en 2]:
4.1 wijst de vorderingen af;
4.2 veroordeelt [eisers sub 1 en 2] in de proceskosten van [gedaagden sub 1 en 2] in conventie, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.356,-- voor salaris procureur en op € 241,-- voor verschotten;
In conventie jegens [gedaagden sub 3 en 4]
4.3 wijst ten behoeve van het perceel van [eisers sub 1 en 2] een noodweg aan over de bestaande inrit van [gedaagden sub 3 en 4], vanaf de Oudelandseweg tot aan de eerst mogelijke gelegenheid waarop [eisers sub 1 en 2] vanaf die inrit links af kan slaan naar zijn perceel;
4.4 wijst af het meer of anders gevorderde;
4.5 compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
In (voorwaardelijke) reconventie
4.6 wijst de vorderingen van [gedaagden sub 1 en 2] af;
4.7 veroordeelt [gedaagden sub 1 en 2] in de proceskosten van [eisers sub 1 en 2] in reconventie, tot aan deze uitspraak begroot op € 1.356,-- voor salaris procureur;
4.8 houdt de vordering van [gedaagden sub 3 en 4] tot schadevergoeding en de daarmee verband houdende proceskosten aan;
4.9 bepaalt dat de zaak, wat betreft het geschil tussen [eisers sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] in reconventie, zal worden uitgeroepen ter rolle van 14 december 2005 voor het nemen van een akte door [eisers sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] als bedoeld in 3.13.;
In conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
4.10 verklaart de onderdelen 4.2. ,4.3.en 4.7. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-van Geest en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2005.
w.g. griffier w.g. rechter