RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de voorzieningenrechter van
de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
[verzoeker 1] (1),
[verzoeker 2] (2),
[verzoeker 3] (3),
[verzoekers 4] (4),
[verzoeker 5] (5),
wonende te Nieuwegein,
verzoekers,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nieuwegein,
verweerder.
1.1 De verzoeken hebben betrekking op het besluit van verweerder van 6 september 2005 waarbij aan de afdeling grondzaken van de gemeente Nieuwegein vergunning is verleend voor het slopen van 156 woningen en bijbehorende opstallen en nutsvoorzieningenn op het perceel Spoortsede 1 t/m 35, Meerminstede 1 t/m 25, Meerminstede 2 t/m 24, Hagestede 1 t/m 43 en Hagestede 2 t/m 60.
1.2 Het verzoek is op 17 november 2005 ter zitting behandeld, waar verzoeker 1 in persoon is verschenen, en tevens is opgetreden als gemachtigde van de overige verzoekers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Rijbroek, M.J.L. Verbeek en T. Baars.
1.3 Na de zitting heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het onderzoek in de zaak van verzoeker 2 wordt heropend.
1.4 Het verzoek van verzoeker 2 is op 21 november 2005 ter zitting behandeld, waar verzoeker 2, hoewel hij daartoe ambtshalve was opgeroepen, niet in persoon is verschenen, maar zich wederom heeft laten vertegenwoordigen door verzoeker 1.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door Verbeek en Baars voornoemd. De vergunninghouder is verschenen bij T.J. Bokstein.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Blijkens ter zitting door verweerder overgelegde stukken hebben de verzoekers 3 tot en met 5 hun bezwaarschriften schriftelijk ingetrokken. Gelet hierop is er ten aanzien van deze verzoekers dan ook niet langer voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste. Het verzoek van verzoekers 3 tot en met 5 dient om die reden niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4 In artikel 1:2 van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken
2.5 In geschil is in de eerste plaats of de belangen van verzoekers rechtstreeks zijn betrokken bij de verleende sloopvergunning.
2.6 Op grond van de ter zitting overgelegde stukken, waaronder een plattegrond van een gedeelte van de gemeente Nieuwegein, stelt de voorzieningenrechter vast dat de woning van verzoeker 1 is gelegen op grote afstand van de te slopen woningen en in een andere wijk. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het belang van verzoeker 1niet rechtstreeks is getroffen door de verleende vergunning. De omstandigheid dat hij bezwaren heeft tegen de afbraak van woningen en dat hij het niet eens is met de gang van zaken rond de vergunningverlening onderscheid hem niet van andere inwoners van Nieuwegein. Zijn beroep op de Wet openbaarheid bestuur maakt evenmin dat hij belanghebbende is bij het bestreden besluit. Gelet op het voorgaande zullen de bezwaren van verzoeker bij het besluit op bezwaar dan ook naar alle waarschijnlijkheid niet-ontvankelijk worden verklaard, zodat geen aanleiding bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.
2.7 Verzoeker 2 woonde ten tijde van het verlenen van de sloopvergunning en ten tijde van het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening in een van de te slopen woningen. Dit heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter tot gevolg dat zijn belang rechtstreeks bij dit besluit is betrokken. De omstandigheid dat hij, zoals zijn gemachtigde ter zitting heeft verklaard, per 30 november 2005 naar een andere woning verhuist kan hieraan niet afdoen. Gelet op het voorgaande heeft verzoeker 2 wel een procesbelang. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding om de gemachtigde van verzoeker 2 wegens misbruik van procesrecht te veroordelen in de proceskosten, zoals door verweerder is verzocht.
2.8 In artikel 8.1.1. van de Bouwverordening van de gemeente Nieuwegein (hierna: de Bouwverordening) is bepaald dat het verboden is bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder, of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders
Op grond van artikel 8.1.6 van de Bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge de leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stadss- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend.
2.9 De voorzieningenrechter stelt voorop dat er geen wettelijke verplichting is voor het publiceren van een aanvraag voor een sloopvergunning. Dit geldt eveneens voor de publicatie van de verlening van de sloopvergunning. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de sloopvergunning op 8 juli 2005 is aangevraagd en dat deze aanvraag op 27 juli 2005 is gepubliceerd. Bij de publicatie van de vergunningaanvraag is vermeld dat de aanvragen niet ter inzage liggen in de stadswinkel, maar dat deze na telefonische afspraak kunnen worden ingezien. De vergunning is op 6 september 2005 verleend en op 12 september 2005 bekend gemaakt door verzending aan de vergunninghouder. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve op 13 september 2005 aangevangen en geëindigd op 24 oktober 2005. De verlening van de sloopvergunning is eveneens gepubliceerd, waarbij de verzenddatum is vermeld en is aangegeven dat elke belanghebbende binnen zes weken na de datum van verzending een bezwaarschrift kan indienen.
2.10 Gelet op het voorgaande kan het standpunt van verzoeker 2 dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door hem ten onrechte niet in de gelegenheid te stellen zijn zienswijzen in te dienen en dat het besluit niet of niet op een juiste wijze bekend is gemaakt niet worden gevolgd.
2.11 Met betrekking tot het argument van verzoeker 2 dat de sloopvergunning niet volledig is omdat daarin weliswaar wordt vermeld dat deze vergunning betrekking heeft op 156 huizen, maar dat er daarvan 66 adressen niet in de vergunning worden genoemd overweegt de voorzieningenrechter dat als bijlage bij de vergunning is opgenomen een brief aan de stichting Camelot waarin de adressen zijn vermeld van de woningen die voor 1 september 2005 leeg moeten zijn voor sloop. In deze bijlage zijn alle adressen genoemd waarop de vergunning betrekking heeft. Blijkens het op deze bijlage aangebrachte stempel behoort deze bij de op 6 september 2005 verleende sloopvergunning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter maakt deze adressenlijst dan ook deel uit van de vergunning. De omstandigheid dat in de tekst van de sloopvergunning per abuis de adressen Hagestein 2 tot en met 60 zijn weggevallen maakt dit niet anders. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat in de gepubliceerde sloopaanvraag wel alle adressen zijn genoemd. Voorts is verzoeker tijdig tegen de verleende sloopvergunning opgekomen, zodat hij niet in zijn belang is geschaad doordat een deel van de tekst van de (gepubliceerde) sloopvergunning is weggevallen.
2.12 Tegen de inhoud van het besluit heeft verzoeker 2 - kort samengevat - aangevoerd dat de sloopvergunning betrekking heeft op nog bruikbare woningen, die nu plaats moeten maken voor een tijdelijke parkeerplaats in afwachting van geplande nieuwbouw. Het behoud van de bestaande woningen is volgens verzoeker beter voor (het centrum van) Nieuwegein.
Deze bezwaren van verzoeker tegen de sloop vallen niet onder een van de in artikel 8.1.6 van de Verordening limitatief geformuleerde weigeringsgronden. Gelet op het ontbreken van een weigeringsgrond heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht de gevraagde sloopvergunning verleend.
Hetgeen overigens door verzoeker is aangevoerd kan evenmin leiden tot het door verzoeker gewenste resultaat dat de sloopvergunning geschorst wordt.
2.13 Met betrekking tot het argument van verzoeker dat het verweerschrift van verweerder geschreven is door een onbevoegde ambtenaar en dat om die reden de verstrekte informatie buiten beschouwing zou moeten worden gelaten, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoeker doelt hiermee op de brief van 8 november 2005, van de eerstelijns jurist van de sector Stadsontwikkeling. Deze brief is een begeleidend schrijven bij een aantal op de zaak betrekking hebbende stukken, waarin voorts, op verzoek van de rechtbank, informatie wordt verschaft over de planning en de huidige stand van zaken van het (sloop)project. Daarnaast is in deze brief een visie gegeven over de vraag of verzoeker reeds thans een spoedeisend belang heeft voor de uitvoering van de eerste fase van de sloopvergunning. Het gaat hier niet om een namens verweerder ingediend verweerschrift of het namens verweerder optreden ter zitting. De vraag of deze ambtenaar al of niet bevoegd was deze informatie aan de rechtbank te verstrekken is dan ook niet relevant voor de beoordeling van het bestreden besluit.
2.14 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er geen grond voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bezwaarschriftprocedure niet in stand zal blijven.
2.15 De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
3. 1 wijst het verzoek van verzoeker 1 af,
3.2 verklaart het verzoek van verzoekers 3 tot en met 5 niet-ontvankelijk,
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld, en in het openbaar uitgesproken op 18 november 2005.
3.3 wijst het verzoek van verzoeker 2 af.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in 't Veld, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. S. Meurs mr. drs. R. in 't Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: