ECLI:NL:RBUTR:2005:AU7050

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 november 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 05-3310
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • mr. drs. R. in ’t Veld
  • mr. G. Delissen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing sloopvergunning voor gebouw 't Spijkertje in Amersfoort

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 28 november 2005 uitspraak gedaan over het verzoek van de Stichting Siesta om de aan Koha Beheer B.V. verleende sloopvergunning voor het gebouw 't Spijkertje in Amersfoort te schorsen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat er geen sprake was van een van de limitatief opgesomde weigeringsgronden in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening Amersfoort 2005. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend op basis van een rapport van Grontmij Nederland B.V. dat een reëel instortingsgevaar aangaf, en dat het gebouw niet als monument is aangemerkt onder de Monumentenwet 1988.

De voorzieningenrechter heeft verder overwogen dat de stelling van verzoekster dat de aanvraag onvolledig was omdat niet was aangegeven of er asbest in het gebouw aanwezig was, niet opgaat. Artikel 8.1.3 van de Bouwverordening biedt de mogelijkheid om ontbrekende gegevens op te vragen, en niet om de aanvraag buiten behandeling te stellen. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het gebouw asbest bevat, en dat de vergunning voorwaarden bevat voor het geval dat er toch asbest wordt aangetroffen.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen weigeringsgrond aanwezig was en dat de gemeente Amersfoort terecht de sloopvergunning heeft verleend. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, en er zijn geen termen aanwezig om de gemeente in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 05/3310
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, in het geding tussen:
Stichting Industrieel Erfgoed in de Stad Amersfoort (SIESTA), gevestigd te Amersfoort,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort,
verweerder.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit va 27 oktober 2005 waarbij aan Koha Beheer B.V. (vergunninghouder) een vergunning is verleend voor het slopen van voormalig pakhuis ‘t Spijkertje, Grote Koppel 17A te Amersfoort.
1.2 Het verzoek is op 25 november 2005 ter zitting behandeld, waar verzoekster is vertegenwoordigd door [verzoekster], bijgestaan door mr. F. Weijzen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door T.P. Grünbauer, werkzaam bij de gemeente Amersfoort. Namens Koha Beheer B.V. zijn mr. A. Kamphuis, advocaat te Amsterdam, en [belanghebbende] ter zitting verschenen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Onderhavige vergunning is verleend ingevolge artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening Amersfoort 2005 (hierna: de Bouwverordening). Verweerder heeft de vergunning verleend omdat uit de eindconclusie van het rapport van Grontmij Nederland B.V. van 28 september 2005 blijkt dat er sprake is van een reëel instortingsgevaar. Het gebouw is geen monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988, dan wel de provinciale of de gemeentelijke monumentenverordening.
2.4 Ingevolge artikel 8.1.6 van de Bouwverordening moet een sloopvergunning worden geweigerd indien:
a. de veiligheid tijdens het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
b. de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd;
c. een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of een gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze niet is verleend;
d. een vergunning ingevolge een leefmilieuverordening op grond van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing is vereist en deze niet is verleend;
e. een aanlegvergunning op grond van het bestemmingsplan of op grond van een voorbereidingsbesluit is vereist en deze niet is verleend;
f. een vergunning als bedoeld in artikel 30 of 33 van de huisvestingswet is vereist en niet verleend.
2.5 De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder de onderhavige sloopvergunning slechts dan niet had mogen verlenen, indien zich één van de limitatief opgesomde weigeringsgronden van artikel 8.1.6 van de Bouwverordening voordoet. Verzoeksters standpunt dat genoemd artikel de mogelijkheid biedt deze weigeringsgronden ruimer op te vatten dan in de Bouwverordening is bepaald is onjuist. Het limitatieve karakter van deze bepaling biedt geen ruimte voor het aanvullen of uitbreiden van weigeringsgronden.
2.6 Uit de voorhanden zijnde stukken en het verhandelde ter zitting is de voorzieningenrechter niet gebleken dat zich in het onderhavige geval een van de in artikel 8.1.6 van de Bouwverordening genoemde weigeringsgronden voordoet.
Artikel 3A, onder 9, van de planvoorschriften behorende bij het bestemmingsplan Centraal stadsgebied Noord is, nog daargelaten dat aan dit artikel goedkeuring door Gedeputeerde Staten is onthouden, niet één van die weigeringsgronden. De omstandigheid dat binnen de gemeente Amersfoort een politiek proces gaande is met betrekking tot de vraag of
’t Spijkertje al dan niet een monumentenstatus dient te krijgen is evenmin een dergelijke weigeringsgrond. Daarbij merkt de voorzieningenrechter nog op dat niet is gebleken dat er ten behoeve van ’t Spijkertje een aanvraag voor een monumentenstatus is gedaan.
Gelet op het ontbreken van een weigeringsgrond heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht de gevraagde sloopvergunning verleend.
2.6 Ten aanzien van verzoeksters eerst ter zitting opgeworpen stelling dat verweerder de aanvraag van de sloopvergunning op grond van artikel 8.1.3 van de Bouwverordening buiten behandeling had moeten stellen omdat deze onvolledig is nu door de vergunninghouder bij die aanvraag niet gemotiveerd is aangegeven of ’t Spijkertje asbest bevat, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
In artikel 8.1.3 van de Bouwverordening is bepaald dat burgemeester en wethouders de aanvrager van een sloopvergunning in de gelegenheid stellen, binnen vier weken nadat hem dit is medegedeeld, de door hen aan te geven ontbrekende gegevens over te leggen. Zij doen dit eveneens indien de aanvraag geen gegevens bevat over het verwijderen van asbest en uit gegevens waarover de gemeente beschikt blijkt dat redelijkerwijs mag worden aangenomen dat zich in het te slopen bouwwerk asbest bevindt.
Dit artikel bepaalt slechts dat indien bij de aanvraag gegevens ontbreken de aanvrager in de gelegenheid dient te worden gesteld deze alsnog over te leggen en niet, zoals verzoekster heeft gesteld, dat de aanvraag bij het ontbreken van gegevens met betrekking tot het verwijderen van asbest buiten behandeling dient te worden gesteld. De voorzieningenrechter ziet in dit artikel dan ook geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder de aanvraag buiten behandeling had moeten stellen. Artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht biedt evenmin een grondslag voor die conclusie. Op grond van dit artikel kan een bestuursorgaan besluiten een aanvraag niet in behandeling te nemen indien die aanvraag onvolledig wordt geacht of indien niet is voldaan aan een wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van die aanvraag.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat voor de beoordeling van de aanvraag met name het rapport waaruit blijkt dat er sprake is van instortingsgevaar van belang was en dat ten gevolge van dat gevaar onderzoek naar de aanwezigheid van asbest in het gebouw niet zonder risico’s was, en thans in ieder geval niet meer tot de mogelijkheden behoort. Verweerder heeft voorts aangegeven dat hij geen aanleiding heeft om aan te nemen dat het gebouw gelet op het bouwjaar asbest bevat en dat aan de vergunning, voor het geval er wel asbest blijkt te zijn, voorwaarden zijn verbonden met betrekking tot het eventueel verwijderen daarvan.
Gelet op de conclusies van de Grontmij in het rapport van 28 september 2005 omtrent de bouwkundige staat van het gebouw ziet de voorzieningenrechter geen reële mogelijkheden om alsnog nader onderzoek naar de aanwezigheid van asbesthoudende materialen in het gebouw te doen instellen. Nu voorts ook voorwaarden aan de vergunning zijn verbonden die zien op een zorgvuldige behandeling van eventueel aanwezig asbest is er geen aanleiding om het verzoek van eiseres op deze grond te honoreren.
2.7 Gelet op het vorenoverwogene bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen en zijn evenmin termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster in dit geding.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. drs. R. in ’t Veld, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2005.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. G. Delissen mr. drs. R. in ’t Veld
Afschrift verzonden aan partijen op: