ECLI:NL:RBUTR:2006:AV3960

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/375 VV + 06/376
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bouwvergunning en vrijstelling voor supermarkt en woningen in Breukelen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op 27 februari 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bouwvergunning voor een supermarkt met aanvullende winkelvoorzieningen en 25 bovenwoningen aan de Markt/Dannestraat in Breukelen. Het verzoek is ingediend door een eiser die bezwaar had gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breukelen, dat op 16 december 2005 het bezwaar van de eiser ongegrond had verklaard en het eerdere besluit van 3 mei 2005 had gehandhaafd. Dit besluit betrof de verlening van vrijstelling en bouwvergunning op basis van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de vrijstelling en bouwvergunning in overeenstemming zijn met de geldende wet- en regelgeving, en dat de verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om vrijstelling te verlenen, waarbij het parkeerbelang voldoende is meegewogen.

De voorzieningenrechter heeft de argumenten van de eiser, die onder andere stelden dat er een parkeerbalans had moeten worden gemaakt en dat het parkeeronderzoek van de Grontmij gebreken vertoonde, niet gevolgd. De voorzieningenrechter oordeelde dat het parkeeronderzoek voldoende was en dat de Grontmij adequaat had gehandeld. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente Breukelen de belangen van de parkeerdruk in het centrum voldoende had afgewogen en dat de vrijstelling voor het bouwplan rechtmatig was verleend. De voorzieningenrechter heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
Reg. nr.: SBR 06/375 VV en 05/376
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geding tussen:
[eiser], wonende te Breukelen,
e i s e r ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breukelen,
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 16 december 2005, waarbij eisers bezwaar tegen het besluit van 3 mei 2005 ongegrond is verklaard en laatstgenoemd besluit is gehandhaafd.
Bij besluit van 3 mei 2005 is met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vrijstelling en bouwvergunning verleend aan Ahold Vastgoed B.V. voor het bouwen van een supermarkt met aanvullende winkelvoorzieningen en 25 bovenwoningen aan de Markt/Dannestraat in Breukelen.
1.2 Het verzoek is op 21 februari 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen H.P.H. Polman en W.M.J.C. Kamer, beiden werkzaam bij de gemeente Breukelen, bijgestaan door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam. Tevens is namens vergunninghouder ter zitting verschenen [belanghebbende], bijgestaan door mr. C.N.J. Kortmann, advocaat te Amsterdam. Gedeputeerde staten (GS) zijn met bericht vooraf niet verschenen.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 In artikel 8:86, eerste lid, van de Awb is voorts bepaald dat, indien het verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, deze onmiddellijk uitspraak kan doen in de hoofdzaak. Deze situatie doet zich hier voor.
Ten aanzien van het beroep:
2.3 Vergunninghouder heeft ter zitting gesteld dat eiser zijn bezwaarschrift niet tijdig binnen de gestelde termijn heeft voorzien van gronden en dat zijn bezwaar derhalve niet-ontvankelijk verklaard had dienen te worden. De voorzieningenrechter kan vergunninghouder hierin niet volgen, omdat eisers bezwaarschrift van 27 mei 2005 reeds een bezwaargrond bevat, namelijk dat geen sprake is van een deugdelijke motivering. Deze grond heeft eiser vervolgens toegelicht en aangevuld bij brief van 4 augustus 2005. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter eisers bezwaar terecht ontvankelijk geacht.
2.4 Het bouwplan heeft betrekking op het bouwen van een supermarkt met aanvullende winkelvoorzieningen en 25 bovenwoningen aan de Markt/Dannestraat in Breukelen. Dit plan is een belangrijk onderdeel van het meeromvattende Centrumplan, zoals dat door de gemeenteraad is vastgesteld op 2 september 2003 in de zogeheten brochure met betrekking tot de vijfde variant (brochure vijfde variant).
In het bestreden besluit zijn de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor dit bouwplan ongewijzigd gehandhaafd. Verweerder heeft het advies van de commissie bezwaarschriften, voor zover daarbij is geadviseerd in de bouwvergunning alsnog een voorwaarde op te nemen waarbij de vergunninghouder jegens de gemeente wordt verplicht een bijdrage te leveren in een (nog op te stellen) parkeerfonds van 88 x € 35.000,- ( € 3.080.000,-), niet gevolgd.
2.5 Op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijk onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.
Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening van de gemeente Breukelen (Bouwverordening) - voor zover hier van belang - moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto’s in voldoende mate ruimte zijn aangebracht, in op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort.
Op grond van het vierde lid, aanhef en onder b, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bepaalde in het eerste lid, voor zover op andere wijze in de nodig parkeer- of stallingsruimte wordt voorzien.
2.6 Ingevolge de geldende bestemmingsplannen “Centrum 1968” en “Centrum 1968, 1e herziening” rust op het onderhavige perceel de bestemming “Openbare en bijzondere gebouwen en bijbehorende terreinen”. Deze bestemming staat de vestiging van winkelvoorzieningen en woningen niet toe. Derhalve is het bouwplan in strijd met de geldende bestemmingsplannen.
Ten aanzien van het onderhavige perceel geldt een op 17 februari 2004 genomen voorbereidingsbesluit, gevolgd door een op 1 maart 2005 genomen voorbereidingsbesluit. Het bouwplan past binnen het voorontwerp van het bestemmingsplan voor het centrum. Ingevolge dit plan wordt de nieuwe bestemming ter plaatse “Centrumdoeleinden”.
2.7 De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geding is dat het bouwplan in strijd is met de geldende bestemmingsplannen en het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening. Eisers beroep is niet gericht tegen de op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO verleende vrijstelling van de ingevolge de geldende bestemmingsplannen ter plaatse rustende bestemming, maar wel tegen deze vrijstelling, voor zover die betrekking heeft op het aspect parkeren. Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) kan verweerder afzien van het verlenen van ontheffing op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de Bouwverordening van het in het eerste lid opgenomen parkeervoorschrift en volstaan met het verlenen van vrijstelling ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO. Nu verweerder in het onderhavige geval heeft volstaan met laatstgenoemde vrijstelling, ziet de voorzieningenrechter zich voor de vraag gesteld of verweerder in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen en in de belangenafweging het parkeerbelang dat artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening beoogt te beschermen uitdrukkelijk en voldoende heeft meegewogen.
2.8 De ruimtelijke onderbouwing van de vrijstelling bestaat uit de brochure vijfde variant en het rapport van de Grontmij inzake het parkeeronderzoek centrum te Breukelen van 2 december 2004.
In de brochure vijfde variant is aangegeven dat het Centrumplan, waarvan het onderhavige bouwplan deel uitmaakt, in principe uitgaat van handhaving van de bestaande parkeercapaciteit in en rond het centrum. Als gevolg van de geplande ontwikkelingen in het centrum neemt de parkeerdruk toe. Het oppervlak aan winkels groeit met ongeveer 1.650 m2 bedrijfsvloeroppervlak hetgeen neer komt op een uitbreiding met ongeveer 1.320 m2 verkoopvloeroppervlak. Uitgaande van de parkeernorm voor winkels van 4 parkeerplaatsen per 100 m2 verkoopvloeroppervlak neemt door de uitbreiding van de winkels de parkeerbehoefte met maximaal 53 plaatsen toe. Voorts neemt het aantal woningen in het centrum per saldo met ongeveer 17 toe, omdat tegenover de nieuwbouw de sloop van de woningen van het Kloosterhof en die boven de brandweergarage staat. Deze nieuwbouw leidt, uitgaande van een norm van 1,3 parkeerplaats per woning, tot een toename van de parkeerdruk met ongeveer 22 parkeerplaatsen.
Blijkens de brochure vijfde variant is bij de verplaatsing van de onderhavige supermarkt naar de Markt en Dannestraat het uitgangspunt om de functie met de grootste parkeerbehoefte te leggen bij de aanwezige parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen op de Markt worden hiermee ook feitelijk meer gebruikt voor een bezoek aan het centrum door het winkelend publiek. Aangezien langparkeerders weinig bijdragen aan het economisch functioneren van het centrum is het wenselijk om het lang parkeren rond het winkelconcentratiegebied zoveel mogelijk te beperken door het instellen van een parkeerregime op de locaties Hazeslinger en de Markt gedurende de openingstijden van de winkels. Voorts zal meer gebruik gemaakt moeten worden van openbare parkeerplaatsen op een iets grotere afstand van de winkels. Verder zal niet aan het centrum gebonden bedrijvigheid de gelegenheid krijgen om zich elders op een bedrijventerrein te vestigen. Tot slot zal het fietsgebruik worden bevorderd en het openbaar vervoer in stand worden gehouden.
2.9 In het rapport Parkeeronderzoek Centrum te Breukelen van de Grontmij zijn de resultaten weergegeven van het onderzoek naar de bezetting van de thans aanwezige openbare parkeerplaatsen en de gevolgen van de herinrichting, zoals beschreven in de vijfde variant van het Centrumplan, voor de toekomstige verkeer- en parkeersituatie.
In voornoemd rapport is geconcludeerd dat voor het gehele centrumgebied op alle dagen voldoende restcapaciteit aanwezig is. De beschikbare parkeerplaatsen zijn echter deels gelegen op enige loopafstand van de Kerkbrink en de Markt. Volgens het rapport is in de toekomstige situatie het aantal parkeerplaatsen in het centrum voldoende om aan de nieuwe vraag te voldoen. Er zullen echter relatief weinig vrije parkeerplaatsen over zijn, waardoor zoekgedrag gaat ontstaan en foutief parkeren gestimuleerd kan gaan worden.
De Grontmij heeft in het rapport aanbevolen om de mogelijkheden te onderzoeken om het aantal openbare parkeerplaatsen in het centrum van Breukelen te optimaliseren. Gezien de hoge toekomstige bezettingsgraad wordt voorts aanbevolen bezoekers van het centrum te verwijzen naar de dichtst bij zijnde parkeerplaatsen en te zorgen voor een gelijkmatige spreiding van het parkeren, zodat zoekgedrag zoveel mogelijk wordt tegengegaan, bijvoorbeeld met behulp van een parkeerverwijsssysteem.
2.10 GS hebben bij besluit van 19 april 2005 een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19 van de WRO afgegeven voor het onderhavige bouwplan. Gelet op de ruimtelijke onderbouwing hebben GS vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening geen bezwaren tegen de realisering van het bouwplan.
2.11 Met betrekking tot de ruimtelijke onderbouwing heeft eiser betoogd, dat verweerder een parkeerbalans had moeten laten maken. De voorzieningenrechter kan eiser hierin niet volgen en overweegt dat de Grontmij zowel in de stukken als ter zitting heeft toegelicht dat een parkeerbalans het aangewezen instrument is in de situatie waarin een gehele nieuwe woonwijk wordt gebouwd en dus geen sprake is van een reeds bestaande situatie zoals in het onderhavige geval. TNO heeft dit in zijn in opdracht van verweerder opgestelde contra-expertise van 14 februari 2006 bevestigd. Voor eisers stelling ter zitting, dat hem is toegezegd dat een parkeerbalans zou worden gemaakt, ziet de voorzieningenrechter in de stukken noch in het verhandelde ter zitting een aanknopingspunt.
Eiser heeft voorts aangevoerd dat het rapport van de Grontmij van 2 december 2004 onnauwkeurigheden en onjuistheden bevat waardoor het niet kan dienen als grondslag van het bestreden besluit. Overwogen wordt dat de Grontmij (mede in reactie hierop) in zijn aangepaste definitieve versie van het rapport van het parkeeronderzoek van 30 januari 2006 een aantal aanpassingen heeft doorgevoerd, maar dat deze niet hebben geleid tot wijzigingen in zijn conclusies. Voorts heeft TNO in zijn voornoemde contra-expertise op het parkeeronderzoek aangegeven dat daarbij is verzuimd de koopavond als relevant parkeermoment mee te nemen. Overwogen wordt dat een medewerker van Grontmij op de zitting heeft toegelicht dat de koopavond in Breukelen geen piekmoment oplevert in het parkeren en derhalve niet maatgevend is. De piek in Breukelen ligt namelijk op de zaterdagmiddag en die is wel meegenomen. TNO heeft tot slot aangegeven dat het niet duidelijk is in hoeverre het toekomstig parkeerbeleid ingevolge het Centrumplan doorwerkt in de feitelijke tellingen. Ter zitting is door verweerder en een medewerker van Grontmij uiteengezet dat thans op piekmomenten nog sprake is van een overschot aan parkeerplaatsen. Voorlopig zal in het centrum vanwege de bouwwerkzaamheden worden volstaan met maatwerk in parkeerbeleid en na voltooiing van die werkzaamheden zal voor het gehele centrum een parkeerbeleid worden gevoerd gericht op optimaal gebruik van de parkeerplaatsen in het centrum.
Gelet op het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het rapport parkeeronderzoek van de Grontmij niet zodanige gebreken dan wel leemten in het verrichte onderzoek vertoont, dat het parkeeronderzoek niet bruikbaar zou zijn en door verweerder niet aan het bestreden besluit ten grondslag mocht worden gelegd.
Gelet op het vorenoverwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder in redelijkheid vrijstelling op grond van artikel 19, eerste lid, van de WRO heeft kunnen verlenen voor het onderhavige bouwplan en daarbij het betrokken parkeerbelang voldoende heeft meegewogen.
2.12 Voor zover eiser verwijst naar het advies van de commissie bezwaarschriften, waarbij is geadviseerd aan de bouwvergunning een financiële voorwaarde te verbinden teneinde een gebouwde parkeervoorziening te kunnen realiseren, wordt overwogen dat in het bestreden besluit gemotiveerd is aangegeven waarom verweerder hiervoor geen aanleiding ziet. In dit verband gaat het te ver om van verweerder een onderbouwing te verlangen waaruit blijkt dat de door de commissie voorgestane financiële bijdrage leidt tot een in economisch opzicht onuitvoerbaar plan.
Gelet op het vorenoverwogene ziet de voorzieningenrechter in het onderhavige geval evenmin een aanknopingspunt voor de door eiser voorgestane vergaande motiveringseis dat in het kader van vrijstelling moet worden aangeven op welke andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte kan worden voorzien. Bovendien dient verweerder zich in zijn besluitvorming te beperken tot het bouwplan zoals dat is voorgelegd.
In hetgeen eiser heeft aangevoerd en gelet op het door verweerder verrichte onderzoek en de gevolgde procedure ziet de voorzieningenrechter geen reden voor de conclusie dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid.
2.13 De door eiser aangevoerde bezwaren kunnen derhalve niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Voor zover eiser (de wijze van) politieke besluitvorming aan de orde heeft willen stellen, wordt overwogen dat dit buiten het onderhavige geschil valt. Aangezien ook overigens de voorzieningenrechter niet is gebleken dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven komt het beroep voor ongegrondverklaring in aanmerking.
Onder deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
2.14 Gelet op de beslissing in de hoofdzaak is het treffen van een voorlopige voorziening niet vereist.
2.15 Op grond van het vorenoverwogene wordt geen aanleiding gezien om verweerder in de proceskosten te veroordelen.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
Ten aanzien van het beroep:
verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.H. van Meegen en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. A.J. Jansen mr. H.J.H. van Meegen
Tegen de beslissing op het beroep kan op grond van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
De beroepstermijn bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na bekendmaking van deze uitspraak.
Afschrift verzonden aan partijen op: