ECLI:NL:RBUTR:2006:AW1814

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 06-1482
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek om schorsing van de kapvergunning voor bomen aan de Spoorlaan te Veenendaal

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 13 april 2006 uitspraak gedaan over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met betrekking tot een kapvergunning die was verleend aan ProRail. De kapvergunning betrof het kappen van 29 berken en 3 esdoorns in de groenstrook aan de Spoorlaan te Veenendaal, ten behoeve van de realisatie van een keerspoor dat onderdeel uitmaakt van het landelijke project 'Randstadspoor'. Verzoeker, een inwoner van Veenendaal, verzocht om schorsing van deze vergunning, omdat hij meende dat zijn uitzicht ernstig zou worden aangetast door de kap van de bomen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de gemeente Veenendaal bij de afweging van belangen in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) het belang van de vergunninghouder, ProRail, bij de realisatie van het keerspoor, in redelijkheid zwaarder mocht laten wegen dan het belang van verzoeker. De voorzieningenrechter stelde vast dat de kapvergunning was verleend met de verplichting tot herplanting, wat de negatieve impact op de natuurwaarde zou compenseren. Bovendien werd opgemerkt dat de bomen geen bijzondere waarde vertegenwoordigden en dat niet alle bomen aan de Spoorlaan gekapt zouden worden.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen en wees het verzoek van verzoeker af. De uitspraak benadrukte dat de belangenafweging die door de gemeente was gemaakt, voldoende was gemotiveerd en dat de procedure rondom de kapvergunning niet in strijd was met de geldende wet- en regelgeving. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de voorzieningenrechter en de griffier op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/1482
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 april 2006
inzake
[verzoeker],
wonende te Veenendaal,
verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veenendaal,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 15 februari 2006, verzonden 17 februari 2006, waarbij aan ProRail (hierna de vergunninghouder) een kapvergunning is verleend voor het kappen van 29 berken en 3 esdoorns in de groenstrook gelegen aan de Spoorlaan te Veenendaal. Aan de kapvergunning is de verplichting tot herplant in de vorm van een groencompensatie verbonden.
1.2 Het verzoek is op 3 april 2006 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. G.J.M. Immens, werkzaam bij de Stichting Rechtsbijstand te Tilburg. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door H.G. van Olderen en
S. Plantinga, werkzaam bij de gemeente Veenendaal. Namens de vergunninghouder zijn ter zitting verschenen E. Talacua, H.E.J. Beune en M.P. Wienbelt.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Ingevolge artikel 4.6.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Veenendaal (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders te vellen of te doen vellen:
a. houtopstand die staat vermeld op de door burgemeester en wethouders vastgestelde inventarisatie "waardevolle bomen";
b. niet op de onder a. bedoelde inventarisatie vermeld staande bomen met een stamomvang van 80 cm of meer op een hoogte van 130 cm;
c. (..).
Ingevolge artikel 4.6.3a, eerste lid, van de APV wordt voor wat betreft de in artikel 4.6.2, eerste lid, onder a, bedoelde categorie houtopstand in beginsel geen kapvergunning verleend, tenzij er sprake is van een ernstige bedreiging van de openbare veiligheid, noodtoestand of andere bijzondere omstandigheid. Onverminderd het bepaalde in het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders ingevolge het tweede lid de kapvergunning weigeren dan wel onder voorschriften verlenen in het belang van:
- natuur- en milieuwaarden;
- landschappelijke waarden;
- cultuur-historische waarden;
- waarden van stads- en dorpsschoon;
- waarden voor recreatie en leefbaarheid.
Ingevolge het derde lid kunnen burgemeester en wethouders bij het weigeren of onder voorwaarde verlenen van een vergunning tevens de boomwaarde betrekken.
Ingevolge het vierde lid betrekken burgemeester en wethouders bij hun beslissing de toepasselijke gemeentelijke bestemmings-, groen-, bomen- of landschapsplannen.
Op grond van artikel 4.6.4 van de APV kan aan de vergunning een herplantplicht worden verbonden.
2.4 In de vergunningaanvraag van 22 december 2005 heeft de vergunninghouder aangegeven dat in het kader van het project Traject Oost in Veenendaal-centrum een keerspoor wordt gerealiseerd, waarvan de werkzaamheden medio april 2006 van start gaan. De kapvergunning is aangevraagd om de bomen die onderdeel zijn van de laanbeplanting langs de Spoorlaan en die nu direct naast het huidige spoor staan, te kappen om plaats te maken voor het nieuwe spoor.
2.5 Bij de verleende kapvergunning heeft verweerder overwogen dat door bomen te kappen natuurwaarde van de buurt-, wijk- of in het landschap verloren gaat en dat hij, vanwege het belang dat wordt gehecht aan deze natuurwaarde, bij het verlenen van de kapvergunning streeft naar compensatie door de vergunninghouder te verplichten tot herplanting.
2.6 Verzoeker heeft aangevoerd dat door het kappen van de bomen zijn uitzicht zeer nadelig wijzigt. Voorts stelt verzoeker dat verweerder de kapvergunning ten onrechte reeds heeft verleend voordat de vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) onherroepelijk is geworden.
2.7 De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 4.6.3a van de APV een eigen toetsingskader kent voor de afweging van de belangen die zich verzetten tegen het verlenen van een kapvergunning enerzijds en de belangen die een kapvergunning vereisen anderzijds. Ter zitting heeft verweerder de belangenafweging die tot het bestreden besluit heeft geleid nader gemotiveerd en desgevraagd bevestigd dat een gebrek in de motivering hersteld wordt bij de beslissing op bezwaar.
2.8 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder bij de afweging van belangen in het kader van de APV het belang mogen betrekken van de realisatie van het keerspoor dat - als onderdeel van het project Traject Oost - deel uitmaakt van een meer omvangrijk, landelijk project "Randstadspoor". In dat kader is ter zitting toegelicht dat in april 2006 met de werkzaamheden moet worden aangevangen om de keervoorziening voor het einde van 2006 gereed te kunnen hebben.
Gelet op het ontbreken van een koppeling in de APV tussen de kapvergunning en de eventuele bouwvergunning/vrijstelling voor het bouwplan in het kader waarvan de kapvergunning wordt aangevraagd, leidt het feit dat nog geen vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO is verleend, niet tot het oordeel dat de kapvergunning nog niet kon worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het niet op voorhand onaannemelijk is dat de beoogde keervoorziening, mede gezien de reeds twee jaar geleden gerealiseerde eerste fase van het Project Traject Oost, zal kunnen worden gerealiseerd
2.9 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, gelet op de nadere motivering ter zitting, in redelijkheid het belang van de vergunninghouder bij het kappen van de 29 berken en 3 esdoorns zwaarder laten wegen dan het door verzoeker aangevoerde belang met betrekking tot zijn uitzicht. Daarbij is voorts betrokken dat niet gebleken is dat de bomen een bijzondere waarde vertegenwoordigen, dat de kap wordt gecompenseerd door de opgelegde herplantplicht en dat niet alle bomen aan de Spoorlaan worden gekapt.
De ter zitting geuite - en weliswaar begrijpelijke - grief dat de vergunninghouder in strijd met de APV reeds voor het verstrijken van de bezwaartermijn was aangevangen met de kap, staat los van het onderhavige geschil en zal dan ook niet in het onderhavige oordeel worden betrokken.
2.10 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten zijn derhalve ook geen termen aanwezig.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 13 april 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. M.H.F. van Vugt
Afschrift verzonden op: