ECLI:NL:RBUTR:2006:AW2806

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 april 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
SBR 06/1018 VV
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van bestuursdwangbesluit inzake woonzorgappartementen in Huize Pavia te Zeist

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 18 april 2006 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van de verzoekster, een ontwikkelaar van woonzorgappartementen in Huize Pavia te Zeist. Het verzoek betreft een bestuursdwangbesluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dat op 20 december 2005 aan verzoekster was verzonden. Dit besluit hield in dat verzoekster onder bedreiging van bestuursdwang werd aangesproken omdat de werkzaamheden aan het pand niet conform de eisen van het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke Bouwverordening 2003 waren uitgevoerd. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de schorsing van het bestuursdwangbesluit gedeeltelijk gerechtvaardigd is, met name voor de aanpassing van de maten van de deuren op de eerste verdieping, omdat deze voldoen aan de bouwtekeningen van de meest recente bouwvergunning. Voor het overige is het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen onder andere gekeken naar de bouwvergunningen die aan verzoekster zijn verleend en de voorwaarden die daaraan zijn verbonden. Hij heeft vastgesteld dat de deuren op de eerste verdieping niet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit, maar dat de aanschrijving van de gemeente in dit opzicht niet terecht was. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de gemeente niet had moeten afwijken van de bouwtekeningen en dat de vergunningen onherroepelijk zijn geworden. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit gedeeltelijk geschorst en verweerder in de proceskosten veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bouwvoorschriften, maar ook de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met vergunningverlening en handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 06/1018 VV
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 april 2006 inzake
[ver[tenaamstelling]ter]., gevestigd te De Bilt,
verzoekster,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 20 december 2005, verzonden 30 december 2005, waarbij verzoekster onder bedreiging van bestuursdwang is aangeschreven. Verzoekster is aangeschreven omdat zij de werkzaamheden aan het pand voor woonzorgappartementen “[naamgeving]” op het perceel [adres] te Zeist niet overeenkomstig de eisen van het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke Bouwverordening 2003 heeft uitgevoerd en daarmee niet heeft gebouwd conform de bij de voor die werkzaamheden verleende bouwvergunningen behorende bouwtekeningen.
1.2 Het verzoek is op 4 april 2006 ter zitting behandeld, waar namens verzoekster is verschenen de heer [betrokkene], bijgestaan door mr. W. Vink, advocaat te Utrecht. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. Kolff,
mw. D. Aarsman en de heer J. van Dijk (brandweer), allen werkzaam bij de gemeente Zeist.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 In het kader van de realisatie van woonzorgappartementen in [naamgeving] heeft verweerder bij besluit van 22 september 2004 aan verzoekster een bouwvergunning verleend voor het grotendeels inpandig verbouwen van een radiostudio naar woonzorgappartementen. Bij die vergunning is onder meer als voorwaarde opgenomen dat het bouwen dient te geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit 2003 en de Bouwverordening 2003.
Uit de gedingstukken blijkt dat op 22 november 2004 tevens een aanvraag is ingediend voor een gebruiksvergunning ingevolge de gemeentelijke Bouwverordening.
Bij besluit van 6 juni 2005 is, naar aanleiding van een (tweede) bouwvergunningsaanvraag van 18 oktober 2004, (van rechtswege) een monumentenvergunning verleend. Die tweede bouwvergunning is aangevraagd in verband met een wijziging van de functionele indeling van het souterrain en de zolderverdieping. Bij besluit van 16 juni 2005 is in verband met die (tweede) aanvraag een bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk binnenpands verbouwen van [naamgeving] ten behoeve van woonzorgappartementen. Daarbij is onder meer overwogen dat de zolderverdieping alleen een logies- en kantoorfunctie zal hebben en dat het souterrain, de begane grond en de (eerste) verdieping een gezondheidszorgfunctie met bedgebonden patiënten aanwezig zullen hebben. In de voorwaarden van de tweede vergunning is onder meer vermeld dat het bouwen dient te geschieden overeenkomstig de bepalingen van het Bouwbesluit 2003 en de Bouwverordening 2003 en dat het gehele pand, uitgezonderd de zolderverdieping, een toegankelijkheidssector is en aan de hiervoor geldende eisen zal moeten voldoen. Onder een kopje “mededelingen en opmerkingen” heeft verweerder vervolgens (onder meer) aangegeven dat de reeds aanwezige zorgappartementen niet voldoen aan de eisen gesteld in het Bouwbesluit voor een gezondheidszorgfunctie van bedgebonden patiënten; daarbij wordt geadviseerd om de toestand zo snel mogelijk in overeenstemming te brengen met de eisen in het Bouwbesluit.
Bij brief van 5 juli 2005 heeft verweerder een brief aan verzoekster gezonden (zie A15) met als onderwerp “eindcontrole [tenaamstelling]”. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat is geconstateerd dat het bouwwerk niet overeenkomstig de eisen van het Bouwbesluit 2003 en de gemeentelijke Bouwverordening 2003 is uitgevoerd.
Na een vooraanschrijving en het indienen van zienswijzen door verzoekster heeft verweerder het onder 1.1 genoemde bestreden besluit genomen.
In het verzoekschrift is aangegeven dat het geschil zich toespitst op de onderdelen 2, 14 en 16 van dat besluit met betrekking tot een nog te realiseren overdruktrappenhuis en de zogenoemde dagmaat van deuren en deuropeningen in het souterrain en op de 1e verdieping, die volgens verweerder 1,10 meter dient te bedragen.
De woonzorgappartementen van [naamgeving] zijn sinds de zomer van 2005 bewoond.
2.4 Ingevolge artikel 40 van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).
Uit de artikelen 2.166 en 2.167 van het Bouwbesluit 2003 volgt dat indien (een gedeelte van) bouwwerk wordt gebruikt voor gezondheidszorg ten behoeve van aan bed gebonden patiënten, de doorgangen in de rookvrije vluchtroute (van dat gedeelte) die voeren naar een ander brandcompartiment een zodanige afmeting hebben dat een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 2,3 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen.
2.5 Allereerst merkt de voorzieningenrechter op dat uit het gestelde ter zitting is gebleken dat (ook) onderdeel 2 van het bestreden besluit (met betrekking tot het overdruktrappenhuis) in het kader van dit verzoek niet aan de orde hoeft te komen, gelet op de uitkomst van het overleg dat partijen over dit punt hebben gehad. Derhalve gaat het hier alleen nog om de aanschrijving voor de dagmaat van de verschillende deuren in het souterrain en op de (eerste) verdieping.
2.6 De voorzieningenrechter constateert in dat verband allereerst dat de onder 2.3 genoemde bouwvergunningen onherroepelijk zijn komen vast te staan.
2.7 Voorts stelt de voorzieningenrechter vast dat op de bij de eerste bouwvergunning (van september 2004) behorende bouwtekening duidelijk is af te leiden dat de (breedte van de)deuren op de eerste verdieping niet voldoen aan de eisen gesteld in de artikelen 2.166 juncto 2.167 van het Bouwbesluit 2003, aangezien, in aanmerking nemend de duidelijk op de tekening vermelde schaal, die deuren zijn ingetekend met een breedte van (ongeveer) 0,93 meter. Die breedte is niet aangepast op de bij de tweede bouwvergunning (van juni 2005) behorende bouwtekening.
De voorzieningenrechter overweegt voorts dat aan de in de vergunningen opgenomen voorwaarde dat overeenkomstig de voorschriften van het Bouwbesluit 2003 en de bouwverordening moet worden gebouwd niet de betekenis toekomt die burgemeester en wethouders daaraan toegekend willen zien, aangezien de toepassing van deze voorwaarde ertoe zou leiden dat in afwijking van de tekening, en derhalve in strijd met het verbod van artikel 40 van de Woningwet, zou moeten worden gebouwd. De toetsing aan deze regelingen dient, gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder a en b, van de Woningwet bovendien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag plaats te vinden. Indien bij die toetsing wordt geconstateerd dat het bouwplan in strijd is met het bouwbesluit of de bouwverordening moet de vergunning worden geweigerd. Indien verweerder had gemeend dat de tekening in dit opzicht onvolkomenheden vertoonde, had het op zijn weg gelegen nadere toelichting te vragen alvorens de vergunning te verlenen.
2.8 Wat betreft de deuren op de eerste verdieping kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook niet worden gezegd dat sprake is van strijd met de verleende bouwvergunning, zodat de aanschrijving in zoverre grondslag mist. De voorzieningenrechter vindt steun voor zijn oordeel in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 december 2002, zaaknummer 200202171, gepubliceerd op www.raadvanstate.nl.
De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat nu de aanschrijving geen betrekking heeft op de (aangevraagde) gebruiksvergunning de vraag of [naamgeving] voldoet aan de eisen die in dat verband door de brandweer worden gesteld geen onderwerp van het onderhavige geschil vormt.
Voor zover verweerder de strijdigheid met het Bouwbesluit 2003 rechtstreeks aan het bestreden besluit ten grondslag heeft willen leggen, overweegt de voorzieningenrechter dat het Bouwbesluit geen zelfstandige basis vormt voor handhavend optreden.
Er is dan ook aanleiding om het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel (onderdeel 16) te schorsen.
2.9 Die aanleiding bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet voor zover het betreft de deuren van het souterrain. De voorzieningenrechter overweegt in dat verband dat, hoewel ook deze deuren op de tekening bij de eerste bouwvergunning met een breedte van 0,93 meter zijn ingetekend, op de bij de tweede bouwvergunning behorende bouwtekening als dagmaat van de deuren in het souterrain expliciet 1,10 meter is aangegeven, hetgeen overigens ook niet door partijen wordt betwist. Wat dit onderdeel betreft is derhalve sprake van bouwen in strijd met de bouwvergunning. De stelling van verzoeker dat geen sprake is van strijd met artikel 40 van de Woningwet kan wat betreft het souterrain dan ook niet worden gevolgd.
2.10 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan van die regel afwijken. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat of wanneer handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden behoort te worden afgezien.
2.11 De voorzieningenrechter is niet gebleken dat in dit geval sprake is van dermate bijzondere omstandigheden dat verweerder van handhaving had behoren af te zien.
Verzoeksters betoog dat verweerder al vanaf verzoeksters (eerste) aanvraag ervan op de hoogte was dat de in [naamgeving] geboden zorg ook de zorg voor bedgebonden bewoners zou omvatten, zodat, naar de voorzieningenrechter begrijpt, verweerder in redelijkheid thans niet van verzoekster mag verlangen dat zij, nu het pand in gebruik is genomen, alsnog verstrekkende bouwkundige voorzieningen aanbrengt, vindt geen steun in de gedingstukken. Integendeel, uit het dossier blijkt dat de aard en omvang van de in [naamgeving] te bieden zorg in ieder geval vanaf eind 2004 verschillende malen onderwerp van bespreking is geweest tussen partijen. In ieder geval had het verzoekster na de tweede vergunning duidelijk kunnen zijn wat die zorg naar de mening van verweerder omvatte, nu die mening duidelijk in de tweede vergunning tot uitdrukking wordt gebracht. Tegen het besluit tot verlening van de tweede bouwvergunning heeft verzoekster geen bezwaar gemaakt.
Dat, zoals verzoekster stelt, de aanpassing van de deuren in het souterrain bouwkundig gezien op problemen stuit, neemt niet weg dat voorshands niet is gebleken dat die aanpassing onuitvoerbaar is. Daaraan doet evenmin af dat die aanpassing, zoals verzoekster heeft gesteld, niet dan tegen aanzienlijke kosten kan worden gerealiseerd en dat verzoekster alsnog om ontheffing van de voorgeschreven deurmaat heeft verzocht: zonder verweerders beslissing op het ontheffingsverzoek af te wachten heeft verzoekster de deuren in weerwil van de tweede vergunning en, naar ter zitting is gebleken, om praktische redenen welbewust niet verbreed. Verzoekster, een professionele ontwikkelaar, bijgestaan door professionele adviseurs, heeft door zo te handelen het risico genomen dat zij deze kosten thans alsnog moet maken.
Verzoeksters betoog dat aan de aanschrijving geen gevolg kan worden gegeven omdat de deuren een monumentenstatus hebben slaagt evenmin. Naast de tweede bouwvergunning is immers (van rechtswege) een monumentenvergunning verleend op basis van de bij die tweede vergunning behorende tekening. Overigens merkt de voorzieningenrechter in dit verband nog op dat de Monumentencommissie van de gemeente Zeist, gelet op haar vergaderingsverslag van 22 maart 2006, van mening is dat de deuren in het souterrain, anders dan de deuren op de begane grond, niet een dergelijk monumentaal karakter hebben.
2.12 De voorzieningenrechter ziet, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aanleiding om het besluit van verweerder van 30 december 2005 gedeeltelijk te schorsen tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op verzoeksters bezwaar tegen dat besluit.
2.13 Gelet op hetgeen hiervoor overwogen ziet de voorzieningenrechter tevens aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Deze kosten zijn met toepassing van het besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 644,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek toe voorzover het betrekking heeft op onderdeel 16 van het bestreden besluit;
3.2 schorst het bestreden besluit wat betreft voornoemd onderdeel 16 tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoekster;
3.3 wijst het verzoek voor het overige af;
3.4 bepaalt dat het door verzoekster betaalde griffierecht ten bedrage € 276,- aan haar wordt vergoed;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster in dit geding ten bedrage van € 644,-;
3.6 wijst de gemeente Zeist aan als rechtspersoon die de onder 3.4 en 3.5 genoemde bedragen dient te vergoeden.
Aldus vastgesteld door mr. M.H.F. van Vugt en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2006.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. E.M. Tol mr. M.H.F. van Vugt
Afschrift verzonden: