ECLI:NL:RBUTR:2006:AX8909
Rechtbank Utrecht
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- R. in 't Veld
- E.M. Tol
- Rechtspraak.nl
Last onder dwangsom voor horeca-activiteiten in Bunschoten
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 7 juni 2006 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening, dat tevens de hoofdzaak betreft. Het verzoek is ingediend door een eiser, gevestigd te Bunschoten, tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bunschoten. De zaak betreft een last onder dwangsom die aan de eiser is opgelegd om het gebruik van een pand in Bunschoten voor horeca-activiteiten te beëindigen en beëindigd te houden. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, vooral na kennisgeving van een gepland feest op de locatie. Het beroep van de eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.
De achtergrond van de zaak ligt in een besluit van 11 januari 2006, waarbij het bezwaarschrift van de eiser tegen een eerder besluit van 15 maart 2005 ongegrond is verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat de eiser onder dwangsom werd aangesproken om het gebruik van het pand voor horeca-activiteiten te beëindigen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het gebruik van het pand voor horeca-activiteiten in strijd is met het bestemmingsplan 'Bunschoten-Zuid', dat eengezinswoningen als bestemming heeft. De eiser had eerder een bouwvergunning en vrijstelling gekregen voor het intern verbouwen van een boerderij tot appartementen, maar de voorzieningenrechter concludeert dat de beoogde horeca-activiteiten niet zijn toegestaan.
De rechtbank heeft ook het beroep van de eiser op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat niet is aangetoond dat er vergelijkbare situaties zijn waarin horeca-activiteiten wel zijn toegestaan. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de belangen van handhaving zwaarder wegen dan de belangen van de eiser. De rechtbank concludeert dat er geen concreet zicht op legalisatie is en dat de door de eiser aangevoerde bezwaren niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om de gemeente in de proceskosten te veroordelen, gezien de beslissing in de hoofdzaak.