ECLI:NL:RBUTR:2006:AY4048

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
203106/HA ZA 05-2236
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Consumentenkoop en verjaringstermijn bij ontbinding van de overeenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht diende, ging het om een geschil tussen een vennootschap onder firma, eiseres, en een gedaagde over de levering van twee badkamers. De gedaagde had op 22 oktober 1999 een orderbevestiging getekend, maar had de tweede badkamer niet afgenomen. Eiseres vorderde schadevergoeding van de gedaagde, die zich op verjaring beriep. De rechtbank oordeelde dat de korte verjaringstermijn van artikel 7:28 BW van toepassing was, aangezien het hier om consumentenkoop ging. De rechtbank stelde vast dat de vordering van eiseres al was verjaard, omdat de verjaringstermijn van twee jaar was verstreken voordat de dagvaarding werd uitgebracht. Eiseres had niet aangetoond dat er een stuitingshandeling had plaatsgevonden, en de rechtbank oordeelde dat de redelijkheid en billijkheid niet in de weg stonden aan het beroep op verjaring. De vorderingen van eiseres werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die op EUR 1.059,00 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 12 juli 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 203106 / HA ZA 05-2236
Vonnis van 12 juli 2006
in de zaak van
de vennootschap onder firma
[naam eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
procureur mr. N.J.M. Derks,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
procureur mr. J. van Andel.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2006
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 7 maart 2006.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 22 oktober 1999 heeft [gedaagde] een orderbevestiging van [eiseres] getekend voor twee badkamers (Badkamer 1 en Badkamer 2). Onder de handtekening van [gedaagde] is handgeschreven toegevoegd: “onder voorbehoud financiering”.
2.2. Badkamer 1 is in januari 2000 door [eiseres] aan [gedaagde] geleverd en door hem betaald. Badkamer 2 is op verzoek van [gedaagde] niet geleverd.
2.3. Bij brief van 1 december 2004 heeft [eiseres] [gedaagde] onder meer bericht:
“(…) U kunt ook de bestelling bij ons annuleren wanneer u dat met opgaaf van aantoonbare redenen doet.
Dan, en alleen dan kunt u van de koop afzien tegen betaling van 50% annuleringskosten. (…)
Wanneer wij binnen 5 werkdagen na dagtekening geen schriftelijke reactie van u hebben ontvangen gaan wij er vanuit dat u de bestelling wilt annuleren en zullen wij ons genoodzaakt zien over te gaan tot inning van verschuldigd bedrag.”
2.4. Op 26 oktober 2006 is [eiseres] overgegaan tot dagvaarding van [gedaagde].
3. Het [eiseres] vordert - samengevat - dat de rechtbank voor recht zal verklaren dat de overeenkomst tussen haar en [gedaagde] gedeeltelijk (te weten voor de tweede badkamer) is ontbonden, dan wel voor recht zal verklaren dat de overeenkomst gedeeltelijk te ontbinden is alsmede dat de rechtbank [gedaagde] zal veroordelen tot[eiseres] van EUR 5.387,82 ten titel van schadevergoeding, vermeerderd met rente en kosten, de beslagkosten daaronder begrepen.
3.2. [Gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat de vordering van [eiseres] is verjaard. Hij heeft daartoe, naar de rechtbank begrijpt primair, aangevoerd dat de korte verjaringstermijn van artikel 7:28 BW van toepassing is, nu het hier om consumentenkoop gaat. Subsidiair heeft [gedaagde] zich op het standpunt gesteld dat de algemene verjaringstermijn van vijf jaar van toepassing is, en dat ook in dat geval de vordering is verjaard.
4.2. [Eiseres] heeft tijdens de comparitie op het beroep op verjaring gereageerd. Zij heeft het standpunt ingenomen dat weliswaar sprake is van consumentenkoop, maar dat de verjaringstermijn van artikel 7:28 BW slechts ziet op de vordering tot betaling, terwijl de onderhavige vordering is gebaseerd op ontbinding van de overeenkomst en vergoeding wordt gevorderd van de dientengevolge geleden schade. Dat betekent volgens [eiseres] dat de verjaringstermijn van artikel 7:28 BW toepassing mist. Subsidiair meent zij dat de redelijkheid en billijkheid aan een beroep op verjaring in de weg staan, nu tussen partijen steeds contact is geweest over de levering van de tweede badkamer.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van consumentenkoop als bedoeld in artikel 7:5 BW. Verder overweegt de rechtbank dat de onderhavige vordering niet strekt tot betaling van de koopprijs, maar wel rechtstreeks voortvloeit uit de koopovereenkomst en is gerelateerd aan de koopsom: [eiseres] vordert onder meer 50% van de koopsom zijnde de volgens [eiseres] door haar geleden doch niet nader toegelichte en door [gedaagde] betwiste schade. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het gaat om een vordering die onder het bereik valt van artikel 7:28 BW. De daarin genoemde verjaringstermijn van twee jaar is reeds lange tijd voor het uitbrengen van de dagvaarding verlopen, ervan uitgaande dat deze is gaan lopen op het moment dat het [eiseres] bekend werd dat [gedaagde] de tweede badkamer niet zou afnemen. Dat was naar het oordeel van de rechtbank in elk geval duidelijk kort na plaatsing van de eerste badkamer in januari 2000; kennelijk was het de bedoeling dat ook de tweede badkamer op of omstreeks dat tijdstip zou worden geleverd - beide badkamers zijn tegelijkertijd door [gedaagde] besteld in oktober 1999 en in december 1999 is voor beide badkamers samen één factuur uitgebracht -, hetgeen op verzoek van [gedaagde] niet is gebeurd.
Gesteld noch gebleken is dat tijdens deze verjaringstermijn een stuitingshandeling in de zin van artikel 3:316 BW heeft plaatsgehad. De enkele omstandigheid dat partijen tussentijds telefonisch contact met elkaar hebben gehad doet daaraan niet af. Evenmin valt in te zien waarom, zoals [eiseres] betoogt, in dit geval de redelijkheid en billijkheid aan het beroep op verjaring in de weg zouden staan. Dat zou onder meer het geval kunnen zijn wanneer het voor [eiseres] niet geldend kunnen maken van zijn aanspraken voort zou vloeien uit omstandigheden die aan [gedaagde] moeten worden toegerekend. Dergelijke omstandigheden zijn gesteld noch gebleken. [Eiseres] heeft het zelf in de hand gehad haar gestelde rechten uit de overeenkomst te gelde te maken, doch zij heeft de verjaringstermijn ruimschoots laten verstrijken, terwijl zij wist dat [gedaagde] zich op het standpunt stelde niet over te gaan tot nakoming van de overeenkomst, zolang zijn financiële situatie dat niet toeliet.
Het voorgaande brengt mee dat het beroep op verjaring slaagt.
4.4. De slotsom is dat de vorderingen zullen worden afgewezen. [Eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- explootkosten EUR 0,00
- vast recht 291,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris procureur 768,00 (2punt × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.059,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.059,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.J.H.G. Bronzwaer en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2006.