ECLI:NL:RBUTR:2006:AY5196

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
197292/HA ZA 05-1363
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A.M.E. van der Burg-Van Geest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Litispendentie en toepasselijkheid van het CMR-Verdrag in internationale geschillen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende partijen over de toepasselijkheid van het CMR-Verdrag en de vraag van litispendentie in het kader van een Mahnverfahren. De eiseres in de hoofdzaak, Allround Cargo B.V., heeft verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak in een incident. De gedaagden zijn Exel Nederland B.V., Trans-o-Flex Schnell-Lieferdienst GmbH en Expeditie B.V. De rechtbank heeft de procedure in het incident beoordeeld aan de hand van de relevante bepalingen van het CMR-Verdrag en de EEX-Verordening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de procedure in Duitsland eerder aanhangig was dan de Nederlandse procedure, en dat de Duitse procedure nog steeds aanhangig is. De rechtbank heeft de beslissing aangehouden totdat de Duitse rechter een uitspraak doet over de bevoegdheid. De zaak is naar de parkeerrol verwezen, waarbij partijen de mogelijkheid hebben om de procedure voort te zetten na de uitspraak van de Duitse rechter. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de verplichtingen van de partijen in het kader van het Mahnverfahren en de gevolgen van het indienen van een Widerspruch.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 197292 / HA ZA 05-1363
Vonnis in incident van 26 juli 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[B] ALLROUND CARGO B.V.,
gevestigd te Tegelen,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EXEL NEDERLAND B.V. (rechtsopvolger van
MSAS HI-TECH LOGISTICS VEGHEL B.V.),
thans gevestigd te Veghel,
gedaagde sub 1,
niet verschenen,
2. de vennootschap naar Duits recht
TRANS-O-FLEX SCHNELL-LIEFERDIENST GmbH,
gevestigd te Weinheim (Duitsland),
gedaagde sub 2,
eiseres in het incident,
procureur mr. J.M. van Noort,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[V] EXPEDITIE B.V.,
gevestigd te Werkhoven,
gedaagde,
procureur mr. B.F. Keulen.
Partijen zullen ook in dit vonnis respectievelijk [B], Exel, Trans-o-Flex en [V] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de op 15 maart 2006 door beide partijen genomen aktes;
- de op 29 maart 2006 door beide partijen genomen aktes;
- de akte houdende uitlating producties aan de zijde van Trans-o-Flex.
1.2. Ten slotte hebben partijen opnieuw vonnis gevraagd in het incident.
2. De verdere beoordeling in het incident
2.1. De rechtbank blijft bij de inhoud van het vonnis van 1 februari 2006 en bouwt daarop voort met inachtneming van het volgende. Trans-o-Flex heeft terecht opgemerkt dat het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) in haar beoordeling niet expliciet is ingegaan op artikel 31 lid 2 van het Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg (het CMR-Verdrag). Dit was als zodanig ook niet specifiek aan het IJI gevraagd. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank in dit verband nog het volgende op.
2.2. Nu zowel [B] als Trans-o-Flex blijkens hun stellingnamen in deze procedure uitgaan van de toepasselijkheid van het CMR-Verdrag op hun onderlinge rechtsverhouding, en niet ter discussie staat dat de procedure in Duitsland hetzelfde onderwerp betreft als aan de orde in de Nederlandse procedure en ten slotte evenmin ter discussie staat dat beide procedures op dezelfde oorzaak berusten, dient de beoordeling van de incidentele vordering plaats te vinden aan de hand van artikel 31 lid 2 van het CMR-Verdrag, welk verdrag krachtens artikel 71 EG-Verordening 44/2001 (EEX-Vo) prevaleert bovendien de litispendentieregeling van artikel 27 van die verordening. Overigens leidt het in deze zaak niet tot een andere uitkomst indien in plaats van de litispendentieregeling in het CMR-Verdrag de litispendentieregeling van artikel 27 EEX-Vo zou worden toegepast. Blijkens het voorgaande is ook aan de eisen van deze regeling voldaan. Volgens beide regelingen dient de procedure hetzij in Nederland hetzij in Duitsland te worden voortgezet.
2.3. Voor de vraag in welk land de procedure moet worden voortgezet is van doorslaggevend belang welke procedure het eerst aanhangig was. Het CMR-Verdrag bevat geen specifieke bepaling aan de hand waarvan deze vraag dient te worden beantwoord. Dit brengt mee dat in zoverre teruggevallen dient te worden op het nationale recht. De van toepassing zijnde regels van het Duitse en Nederlandse recht worden evenwel opzijgezet door de bepalingen van EEX-Vo, dat in zoverre aanvullend van toepassing is en dat in artikel 30 een specifiek toetsingskader kent voor deze kwestie. Het IJI heeft terecht hierop haar onderzoek gericht. De verdere discussie tussen partijen heeft zich vervolgens toegespitst op de vraag of, zoals het IJI heeft aangenomen, de op 15 april 2005 door de Duitse rechter ontvangen aanvraag om een Mahnbescheid heeft te gelden als het tijdstip waarop de procedure in Duitsland is aangebracht zoals bedoeld in artikel 30 aanhef en onder 1 EEX-Vo.
2.4. In de Duitse literatuur is blijkens de door Trans-o-Flex overgelegde stukken steun te vinden voor de opvatting dat in het geval van een Mahnverfahren voor de toepassing van artikel 30 aanhef en onder 1 EEX-Vo maatgevend is de "Antrag". Naar de rechtbank begrijpt dient dit begrip te worden uitgelegd als het indienen van het verzoek tot afgifte van een Mahnbescheid. Deze conclusie spoort met de inhoud van het IJI-rapport, dat eveneens ervan uitgaat dat door het indienen van een aanvraag van een Mahnbescheid in Duitsland een procedure aanhangig wordt in de zin van artikel 30 aanhef en onder 1 EEX-Vo. De rechtbank onderschrijft dit standpunt en de daartoe door het IJI aangevoerde gronden. Dit brengt mee dat in deze procedure verder als uitgangspunt geldt dat op het moment dat het Amtsgericht Hünfeld op 15 april 2005 de door Trans-o-Flex ingediende aanvraag om afgifte van een Mahnbescheid (betalingsbevel) heeft ontvangen, in Duitsland een procedure is aangebracht in de zin van artikel 30 EEX-Vo. Vervolgens dient, met het oog op het tweede gedeelte van lid 1 van dit artikel en hetgeen partijen dienaangaande over en weer hebben gesteld, te worden onderzocht of Trans-o-Flex datgene heeft gedaan wat zij met het oog op de betekening of kennisgeving van het Mahnbescheid aan [B] diende te doen.
2.5. Met het IJI begrijpt de rechtbank de verplichtingen als bedoeld in het tweede gedeelte van artikel 30 aanhef en onder 1 EEX-Vo in het geval van een verzoek om een Mahnbescheid in deze zin, dat de eisende partij aan die verplichtingen heeft voldaan indien de aangezochte Duitse rechter een Mahnbescheid afgeeft als bedoeld in paragraaf 692 van de Duitse Zivilprozessordnung (ZPO). Vaststaat dat dit is gebeurd, zodat moet worden aangenomen dat naar het oordeel van de Duitse rechter de door Trans-o-Flex ingediende aanvraag deugdelijk was, want voldoet aan de daaraan door de Duitse wet gestelde eisen. Ingevolge de Duitse wet (paragraaf 693 ZPO) heeft het Amtsgericht Hünfeld vervolgens zorggedragen voor de "Zustelling" van het Mahnbescheid. De rechtbank acht het voor deze procedure niet relevant dat dit laatste pas drie maanden na de afgifte van het Mahnbescheid is gebeurd. Immers, niet gesteld of gebleken is dat Trans-o-Flex invloed kon uitoefenen op deze termijn, terwijl uit het voorgaande, alsook uit paragraaf 167 ZPO, volgt dat het tijdstip van de Zustellung geen invloed heeft op het moment dat de zaak in Duitsland aanhangig wordt.
2.6. Naar de rechtbank uit de stukken begrijpt heeft [B] op 25 juli 2005 verweer (Widerspruch) gevoerd tegen het Mahnbescheid, zodat zich thans de situatie voordoet die is bedoeld in paragraaf 694 ZPO ("Widerspruch gegen den Mahnbescheid"). Het Mahnverfahren is door de Widerspruch in een contradictoire procedure overgegaan, welke, naar Trans-o-Flex onweersproken heeft gesteld, in alle opzichten gelijkwaardig is aan een "gewone" Duitse procedure op tegenspraak. De aard van deze procedure staat derhalve niet aan litispendentie in de weg. Nu niet valt in te zien dat de Widerspruch als zodanig tot een andere aanvangsdatum van de procedure leidt (de procedure wordt immers in feite voortgezet), blijft ook na de Widerspruch gelden dat het geding op 15 april 2005 is aangebracht.
2.7 [B] stelt dat Trans-o-Flex na de Widerspruch niet aan alle verplichtingen heeft voldaan om het Mahnverfahren door te zetten. Trans-o-Flex heeft een en ander gemotiveerd betwist en verwijst in dat verband naar een door haar overgelegde brief van haar Duitse advocaat van 21 maart 2006. [B] heeft in haar akte uitlating producties de door de Duitse advocaat genoemde (proces)-handelingen niet betwist. De rechtbank gaat daarom ervan uit dat, voorzover hier relevant, onder meer het volgende is voorgevallen:
? Trans-o-Flex heeft op 26 januari 2006 de door het Amtsgericht Hünfeld in rekening gebrachte Gerichtskosten voldaan;
? bij brief van 16 februari 2006 heeft het Amtsgericht Hünfeld aan Trans-o-Flex opgedragen de vordering binnen een termijn van veertien dagen te onderbouwen;
? Trans-o-Flex heeft niet binnen de hiervoor genoemde termijn van veertien dagen haar vordering onderbouwd.
2.8. [B] stelt dat het feit dat Trans-o-Flex niet binnen de door het Landgericht Hanau gestelde termijn van twee weken de vordering schriftelijk heeft onderbouwd tot gevolg heeft dat zij, Trans-o-Flex, thans in het geheel niet meer de vordering kan onderbouwen. Dit betoog stuit naar het oordeel van de rechtbank af op de tekst en strekking van paragraaf 697 ZPO. Deze paragraaf houdt, voorzover hier van belang, onder meer in:
"(2) Bei Eingang der Anspruchsbegründung ist wie nach Eingang einer Klage weiter zu verfahren. Zur schriftlichen Klageerwiderung im Vorverfahren nach § 276 kann auch eine mit der Zustellung der Anspruchsbegründung beginnende Frist gesetzt werden.
(3) Geht die Anspruchsbegründung nicht rechtzeitig ein, so wird bis zu ihrem Eingang Termin zur mündlichen Verhandlung nur auf Antrag des Antragsgegners bestimmt. Mit der Terminsbestimmung setzt der Vorsitzende dem Antragsteller eine Frist zur Begründung des Anspruchs; § 296 Abs. 1, 4 gilt entsprechend."
De rechtbank begrijpt uit deze paragraaf, mede gelet op de toelichting die de Duitse advocaat van Trans-o-Flex daarop heeft gegeven, dat niet-inachtneming van de termijn van paragraaf 697 sub 2 ZPO niet de door [B] gestelde fatale gevolgen heeft, maar uitsluitend gevolgen heeft met betrekking tot het bepalen van de mondelinge behandeling van de zaak ter terechtzitting. Naar het oordeel van de rechtbank kan deze kwestie daarom niet afdoen aan de aanhangigheid van de Duitse procedure. [B] heeft voor het overige geen feiten en omstandigheden gesteld die tot het oordeel kunnen leiden dat de Duitse procedure inmiddels is geëindigd. De enkele stelling van [B] dat de nergens uit blijkt dat de procedure in Duitsland nog aanhangig is, is tegen deze achtergrond onvoldoende om anders te oordelen. Dehalve gaat de rechtbank ervan uit dat de Duitse procedure nog aanhangig is.
2.9. Ten slotte voert [B] aan dat Trans-o-Flex haar vordering niet bij de bevoegde rechter heeft ingesteld. De rechtbank oordeelt dat deze stelling op een misverstand met betrekking tot het Mahnverfahren berust en verwijst naar paragraaf 696 lid 1 ZPO, dat onder meer inhoudt: "Wird rechtzeitig Widerspruch erhoben und beantragt eine Partei die Durchführung des streitigen Verfahrens, so gibt das Gericht, das den Mahnbescheid erlassen hat, den Rechtsstreit von Amts wegen an das Gericht ab, das in dem Mahnbescheid gemäß § 692 Abs. 1 Nr. 1 bezeichnet worden ist (…)" Het Amtsgericht Hünfeld heeft blijkens een door Trans-o-Flex overgelegde akte op 2 februari 2006 de zaak onder verwijzing naar deze paragraaf overgedragen aan het Landgericht-Zivilkammer Hanau. Derhalve is geen sprake van onbevoegdheid, maar van een verwijzing op grond van een specifieke regeling in de Duitse wet, welke op geen enkele wijze van invloed is op de aanhangigheid van de zaak en ook overigens niet tot voortzetting van de procedure in Nederland kan leiden.
2.10. Aldus is voor de rechtbank komen vast te staan dat de procedure in Duitsland eerder aanhangig was dan de Nederlandse procedure en ook thans nog aanhangig is. Het bewijsaanbod van [B] wordt gepasseerd, nu in dit incident in wezen niet de feiten ter discussie staan, maar het gaat om de toepassing van het objectieve recht. Niet duidelijk is ten slotte of de Duitse rechter (thans het Landgericht-Zivilkammer Hanau) inmiddels heeft geoordeeld over de bevoegdheid. De rechtbank zal daarom haar uitspraak aanhouden totdat de Duitse rechter een beslissing over de bevoegdheid heeft genomen. In verband daarmee zal deze procedure, ook voor wat betreft de hoofdzaak, naar de parkeerrol worden verwezen. De meest gerede partij kan, onder overlegging van de uitspraak van de Duitse rechter, om voortzetting van het geschil in het incident verzoeken. Indien [B] aan de rechtbank mededeling doet dat zij voortzetting van de hoofdzaak tegen Exel en [V] wenst, zal de hoofdzaak op de gewone rol worden geplaatst voor voortprocederen tussen die partijen.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident en de hoofdzaak
3.1. houdt iedere verdere beslissing aan;
3.2. verwijst de zaak naar de parkeerrol;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.A.M.E. van der Burg-Van Geest en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2006.
w.g. griffier w.g. rechter