ECLI:NL:RBUTR:2006:AY5200

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
186919/HA ZA 04-2483
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Ch.E. Bethlem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke procedure en schorsing van een voetballer door de KNVB

In deze zaak vorderde eiser, een voetballer, dat de KNVB de aan hem opgelegde schorsing van twee jaar zou opheffen. De schorsing was opgelegd na een incident tijdens een voetbalwedstrijd waarbij eiser betrokken was. Eiser stelde dat de schorsing onterecht was en dat hij niet eerlijk was behandeld in de tuchtrechtelijke procedure. De rechtbank oordeelde dat er geen eerlijk en zorgvuldig tuchtrechtelijk proces had plaatsgevonden, maar kon de schorsing niet ongedaan maken omdat de tuchtprocedure niet was herhaald. De rechtbank concludeerde dat zij niet kon toekomen aan een marginale toetsing van de tuchtbeslissing, omdat de KNVB de procedure niet had herhaald. Eiser had geen recht op schadevergoeding, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de schorsing onterecht was opgelegd. De vorderingen van eiser werden afgewezen en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door mr. Ch.E. Bethlem op 26 juli 2006.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 186919 / HA ZA 04-2483
Vonnis van 26 juli 2006
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. G. van De Nesse,
tegen
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid
DE KONINKLIJKE NEDERLANDSCHE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
procureur mr. B.F. Keulen.
Partijen zullen hierna [eiser] en de KNVB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 november 2004;
- de akte houdende opgave getuigen;
- de conclusie van antwoord;
- het tussenvonnis van 7 september 2005, waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- het proces-verbaal van de op 10 november 2005 gehouden comparitie;
- de akte wijziging van eis;
- de antwoordakte;
- de akte uitlaten producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op 8 november 2003 heeft in Soest het tweede elftal van de sportvereniging Geinoord te Nieuwegein, van welk elftal [eiser] deel uitmaakte, gevoetbald tegen het tweede elftal van de voetbalvereniging VVZ’49 te Soest. Tijdens deze wedstrijd heeft er lichamelijk contact plaatsgevonden tussen [eiser] en een speler van VVZ’49, genaamd [naam speler] (verder: “[speler]”). Ten gevolge hiervan is [speler] dusdanig gewond geraakt dat hij aan zijn kaak geopereerd moest worden.
2.2. Bij brief van 13 november 2003 heeft de KNVB aan [eiser] medegedeeld, dat door een schriftelijke aangifte tegen hem een tuchtzaak aanhangig is gemaakt en dat de tuchtcommissie [eiser] ‘het slaan van een tegenspeler met letsel ten gevolge’ ten laste legt. Voorts heeft de KNVB [eiser] in de gelegenheid gesteld om tegen de tenlastelegging schriftelijk verweer te voeren, hetgeen [eiser] op 19 november 2003 heeft gedaan.
2.3. Eveneens bij brief van 13 november 2003 heeft de KNVB aan [eiser] bericht dat de voorzitter van de tuchtcommissie hem overeenkomstig de bepalingen van het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal met ingang van 14 november 2003 voorlopig heeft geschorst voor de duur van 30 dagen.
2.4. Bij brief van 5 januari 2004 heeft de KNVB [eiser] schriftelijk meegedeeld dat de tuchtcommissie hem op grond van (de) verkregen verklaring(en) wegens het slaan van een tegenspeler met letsel ten gevolge, met ingang van 14 november 2003 tot 14 november 2007 heeft geschorst en dat [eiser] gedurende de schorsing niet aan wedstrijden of trainingen mag deelnemen, niet een functie binnen de KNVB of binnen zijn vereniging mag vervullen, niet een sportaccommodatie van een amateurvoetbalvereniging mag betreden en overigens op geen enkele wijze, actief of passief, mag deelnemen aan activiteiten binnen de KNVB of zijn vereniging.
2.5. Bij beroepschrift van 8 januari 2004 heeft [eiser] door middel van zijn raadsman bij de commissie van beroep van de KNVB beroep aangetekend tegen de beslissing van de tuchtcommissie.
2.6. Bij brief van 5 juli 2004 heeft de raadsman van [eiser] kopieën van de processen-verbaal van de in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek door getuigen afgelegde verklaringen met betrekking tot het op 8 november 2003 plaatsgevonden incident tussen [eiser] en [speler] aan de KNVB doen toekomen. Voorts heeft de raadsman in die brief aan de KNVB medegedeeld dat de schorsing in deze zaak wel erg fors is uitgevallen, mede waarom [eiser] er alle belang bij heeft dat zijn zaak snel in een hoorzitting zal worden behandeld.
2.7. Op 6 september 2004 heeft de commissie van beroep de uitspraak van de tuchtcommissie van 5 januari 2004 vernietigd en, opnieuw rechtdoende, aan [eiser] een schorsing van twee jaar opgelegd. De commissie van beroep is tot deze uitspraak gekomen zonder dat een hoorzitting heeft plaatsgevonden.
2.8. Naar aanleiding van een op 14 december 2004 plaatsgevonden kort geding tussen [eiser] en de KNVB heeft de voorzieningenrechter te Utrecht op 30 december 2004 vonnis gewezen, waarin onder meer het volgende is overwogen:
“Op basis van verschillende feiten en omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat er een gerede kans bestaat, dat de bodemrechter tot het oordeel komt dat de (tuchtcommissies van) de KNVB bij het opleggen van de tuchtstraffen het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor jegens [eiser] hebben geschonden door [eiser] niet mondeling te horen en dat er mitsdien geen sprake is geweest van een zorgvuldig en eerlijk proces. (…)”
Voorts heeft de voorzieningenrechter in het kortgeding vonnis beslist dat het de KNVB niet is toegestaan om de tegen [eiser] uitgesproken schorsing van twee jaar na de betekening van het vonnis aan haar verder ten uitvoer te leggen voor de duur van de door [eiser] met zijn dagvaarding van 11 november 2004 tegen de KNVB aangespannen bodemprocedure in eerste aanleg.
2.9. Op 7 januari 2005 heeft de KNVB het volgende aan de raadsman van [eiser] geschreven:
“Verwijzend naar de door de voorzieningenrechter op 30 december 2004 jl. gedane uitspraak (…) delen wij u mede, dat de heer [eiser] vanaf heden gerechtigd is deel te nemen aan wedstrijden georganiseerd door de KNVB.”
2.10. In hoger beroep heeft het hof Amsterdam op 9 juni 2005 het vonnis van 30 december 2004 van de voorzieningenrechter te Utrecht bekrachtigd, waarbij het hof onder meer het volgende heeft overwogen:
“In het licht van deze omstandigheden konden de desbetreffende commissies de zaak naar het voorlopig oordeel van het hof niet behandelen zonder tenminste [eiser] en [speler] te horen en, afhankelijk van het verder verloop, mogelijk ook niet zonder de getuigen voor het afleggen van een verklaring op te roepen. Op grond hiervan moet er ernstig mee worden rekening gehouden dat de bodemrechter de tegen [eiser] genomen beslissingen niet in stand laat”
3. Het geschil
3.1. [Eiser] vordert - samengevat -, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en na wijziging van eis, dat de rechtbank,
a. de KNVB zal gelasten om de aan [eiser] opgelegde schorsing van twee jaren, vanwege het feit dat deze schorsing ten onrechte aan hem is opgelegd, ongedaan te maken, dus op te heffen, dan wel om deze tot normale proporties terug te brengen, des dat [eiser] meteen daarna zonder enige belemmering wederom in clubverband bij een bij de KNVB aangesloten vereniging de voetbalsport zal kunnen uitoefenen, dat het hem zal zijn toegestaan om aan trainingen en alle andere activiteiten van de vereniging, van welke hij lid is, deel te nemen, en dat het hem tevens zal zijn toegestaan om wederom aan wedstrijden in het verband van competitie en toernooien bij de KNVB deel te nemen;
b. zal bepalen dat de KNVB voor elke dag dat zij na de betekening aan haar van het ten deze te wijzen vonnis zou verzuimen om te voldoen aan de beslissing van de rechtbank naar aanleiding van het door [eiser] onder sub a. gevorderde, een dwangsom verbeurt van EUR 500,00;
c. zal bepalen dat de KNVB aan [eiser] een bedrag van EUR 5.000,00 aan immateriële schadevergoeding moet betalen vanwege het feit dat [eiser] door het onrechtmatig handelen van de KNVB gedurende ruime tijd niet in competitieverband aan het door hem geliefde voetbalspel heeft kunnen deelnemen, een grote mate van levensvreugde heeft moeten derven, gestigmatiseerd is en voorts een aantal sociale contacten niet langer heeft kunnen hebben;
d. de KNVB zal veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2. De KNVB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Na wijziging van eis heeft [eiser] aan zijn onder 3.1. vermelde vorderingen ten grondslag gelegd dat de KNVB onzorgvuldig en derhalve onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. Deze onrechtmatigheid vloeit volgens [eiser] voort uit het feit dat de KNVB hem ten onrechte voor twee jaar heeft geschorst. De KNVB zou bij het volgen van een eerlijk en zorgvuldig proces namelijk niet tot een schorsing, dan wel tot een veel lagere schorsing, zijn gekomen, omdat de KNVB alsdan tot de conclusie zou zijn gekomen dat het zeer de vraag is of [eiser] datgene heeft gedaan, dat hem wordt verweten.
4.2. Tegen de vorderingen van [eiser] heeft de KNVB zich onder meer verweerd met de stelling dat de tuchtrechtspraak niet het domein is van de civiele rechter. Om die reden behoort het volgens de KNVB niet tot de bevoegdheid van de rechter om voor recht te verklaren dat een schorsing ten onrechte is opgelegd dan wel, zo [eiser] in zijn akte wijziging van eis vordert, om een andere tuchtrechtelijke beslissing in de plaats te stellen van de maatregel die het tuchtrechtelijke orgaan heeft opgelegd. De KNVB stelt voorts dat zij het oordeel van de voorzieningenrechter in beide instanties respecteert. De omstandigheid dat het recht van hoor en wederhoor in de tuchtrechtelijke procedure tegen [eiser] is geschonden en dat op die grond geen uitvoering aan de bestreden beslissing van de tuchtcommissies mag worden gegeven, rechtvaardigt volgens de KNVB echter niet de conclusie dat de tuchtcommissies in redelijkheid niet tot schuldigverklaring van [eiser] en het opleggen van de daaruit voortvloeiende straf hebben kunnen komen.
4.3. Met betrekking tot de onder 4.1. en 4.2. genoemde stellingen van partijen overweegt de rechtbank vooreerst dat zij het oordeel van de rechtbank en het hof in de tussen partijen gevoerde kortgedingprocedure deelt. Dit betekent dat de rechtbank op grond van dezelfde feiten en omstandigheden, die hebben geleid tot de onder 2.8. en 2.10. vermelde overwegingen, tot het oordeel komt dat in de zaak tegen [eiser] geen sprake is geweest van een zorgvuldig en eerlijk tuchtrechtelijk proces. De KNVB stelt in de onderhavige procedure dat zij het oordeel van de voorzieningenrechter in beide instanties respecteert. Hieruit leidt de rechtbank af dat de KNVB zich bij voornoemde gerechtelijke beslissingen heeft neergelegd. Dit brengt mee dat tussen partijen thans als uitgangspunt heeft te gelden dat tijdens de tuchtrechtelijke procedure en bij het opleggen van de tuchtstraffen aan [eiser] het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. Dit uitgangspunt wordt door [eiser] echter niet aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. [Eiser] stelt immers dat de schorsing aan hem ten onrechte is opgelegd, omdat de KNVB bij het volgen van een zorgvuldige procedure niet of tot een lagere strafoplegging zou zijn gekomen. Met andere woorden: [eiser] verzoekt de rechtbank niet te oordelen omtrent de wijze waarop de beslissing van de tuchtcommissie(s) tot stand is gekomen, maar hij wenst een beoordeling van de tuchtrechtelijke beslissing uit hoofde van haar inhoud.
4.4. Deze door [eiser] gewenste beoordeling kan door de rechtbank niet worden uitgevoerd. Als lid van de KNVB is [eiser] gebonden aan het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal. Uit hoofde van dit Reglement wordt de tuchtrechtspraak in het amateurvoetbal uitgeoefend door de tuchtcommissie van een district (in eerste aanleg) en door de commissie van beroep (in tweede aanleg). In een dergelijk geval heeft de rechtbank slechts te onderzoeken of de beslissing van de tuchtcommissie(s) in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan in de gegeven omstandigheden van het geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn (zie artikel 7:904 BW). Luidt de uitkomst van deze marginale toetsing bevestigend, dan is de bestreden beslissing vernietigbaar.
4.5. Op grond van de navolgende omstandigheden komt de rechtbank in het onderhavige geval aan genoemde marginale toetsing niet toe. Hiervoor is reeds overwogen dat het tuchtrechtelijk proces tegen [eiser] niet zorgvuldig en eerlijk is verlopen. Hoe de uitkomst van de tuchtrechtelijke procedure zou hebben geluid als het recht van [eiser] op hoor en wederhoor wel in acht zou zijn genomen staat echter niet vast. De tuchtrechtelijke procedure tegen [eiser] is door de KNVB immers niet overgedaan. Ondanks deze stand van zaken, verzoekt [eiser] aan de rechtbank om te gelasten dat de KNVB de schorsing dient op te heffen dan wel in tijdsduur dient te beperken vanwege het feit dat de KNVB bij het volgen van een eerlijk en zorgvuldig proces waarschijnlijk niet of tot een veel lagere schorsing zou zijn gekomen. De rechtbank wordt door [eiser] derhalve kort gezegd verzocht om een (niet bestaande) beslissing van de tuchtcommissies van de KNVB in haar oordeel te betrekken, die waarschijnlijk genomen zou zijn als een eerlijk en zorgvuldig proces zou hebben plaatsgevonden. Tot deze door [eiser] gewenste beoordeling kan de rechtbank niet komen, omdat de rechtbank niet weet en ook niet kan weten of, en zo ja welke, relevante omstandigheden voor de uiteindelijk te nemen tuchtrechtelijke beslissing uit een herhaalde tuchtrechtelijke procedure naar voren zouden komen. Reeds met oog op deze omstandigheden zullen de onder 3.1. sub a. en b. genoemde vorderingen van [eiser] worden afgewezen. Deze afwijzing heeft ook gevolg voor de vordering van [eiser] tot vergoeding van de door hem gestelde geleden immateriële schade. Nu de rechtbank immers niet tot de slotsom kan komen dat de schorsing aan [eiser] ten onrechte is opgelegd, is ook niet komen vast te staan dat de KNVB jegens [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld. Een grondslag voor toewijzing van een schadevergoeding aan [eiser] ontbreekt dan ook.
4.6. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het vorenstaande er niet aan af doet dat het naar haar oordeel ongewenst is dat in een situatie als de onderhavige, waarbij geoordeeld is dat geen eerlijk en zorgvuldig tuchtrechtelijk proces heeft plaatsgevonden en waarbij de KNVB bovendien onomwonden heeft aangegeven dit oordeel te (zullen) respecteren, het Reglement Tuchtrechtspraak Amateurvoetbal of een ander regeling niet voorziet in het (doen) uitvoeren van een nieuwe tuchtrechtelijke procedure, ditmaal met inachtneming van het fundamentele beginsel van hoor en wederhoor. Een voetballer die wordt beschuldigd van een verboden gedraging, waarvoor hij geschorst kan worden, heeft immers (alsnog) recht op een eerlijk en zorgvuldig proces. Of het niet hebben dan wel het niet naleven van een dergelijke voorziening als een onrechtmatige daad van de KNVB en/of als een tekort schieten van de KNVB in de nakoming van haar verplichtingen jegens haar leden is te beschouwen, kan in de onderhavige procedure in het midden blijven, omdat [eiser] een en ander niet aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd.
4.7. [Eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van De KNVB worden begroot op:
- vast recht EUR 288,00
- salaris procureur 960,00 (2,5 punten × tarief EUR 384,00)
Totaal EUR 1.248,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van De KNVB tot op heden begroot op EUR 1.248,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ch.E. Bethlem en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2006.
w.g. griffier w.g. rechter