ECLI:NL:RBUTR:2006:AY5201

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
208350/HA ZA 06-330
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissements pauliana naar Duits recht en de toepasselijkheid van de EEX-verordening

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, betreft het een faillissementsvordering van de curator van de naamloze vennootschap Gold-Zack AG, gevestigd in Duitsland. De curator heeft een vordering ingesteld tegen de besloten vennootschap Groet Houdstermaatschappij B.V. met het verzoek om de rechtbank zich onbevoegd te verklaren. De rechtbank heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de EEX-Verordening en de Insolventieverordening, waarbij de vraag centraal stond of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze kwestie. De rechtbank concludeert dat de EEX-Verordening niet van toepassing is op vorderingen van de curator die strekken tot vernietiging van rechtshandelingen van de failliet. Dit is gebaseerd op eerdere jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, waarin werd vastgesteld dat dergelijke vorderingen uitsluitend door de curator kunnen worden ingesteld en ten goede komen aan de gezamenlijke schuldeisers. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de vordering van de curator niet onder de definitie van insolventieprocedure valt zoals omschreven in de Insolventieverordening. Hierdoor is de rechtbank van oordeel dat de rechtsmacht kan worden gebaseerd op het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft uiteindelijk de vordering van Groet om onbevoegdheid te verklaren afgewezen en heeft de kosten van het incident aan Groet opgelegd. Het vonnis is uitgesproken op 26 juli 2006 door rechter W.C. Haasnoot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 208350 / HA ZA 06-330
Vonnis in incident van 26 juli 2006
in de zaak van
[curator]
in hoedanigheid van curator in het faillissement van de naamloze vennootschap naar Duits recht Gold-Zack AG,
kantoorhoudende te Solingen,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
procureur mr. B.F. Keulen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROET HOUDSTERMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te Soest,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
procureur mr. E.H. de Jonge-Wiemans.
Partijen zullen hierna de curator en Groet genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. Groet vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart. De curator voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. Primair dient beoordeeld te worden of de rechtsmacht in kwesties als de onderhavige, een zogeheten faillissementspauliana naar Duits recht, dient te worden vastgesteld aan de hand van de EEX-Verordening of het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals de curator stelt, dan wel aan de hand van de Insolventieverordening, zoals Groet stelt. Daartoe zal de rechtbank eerst vaststellen wat onder de term “het faillissement, akkoorden en andere soortgelijke procedures” in artikel 1 lid 2 sub b EEX-Verordening dient te worden verstaan, nu dergelijke procedures expliciet van de werking van de EEX-Verordening zijn uitgezonderd.
2.3. Het Hof van Justitie van de EG heeft in zijn arrest Gourdain/Nadler van 22 februari 1979, NJ 1979, 564 beslist dat de in die zaak aan de orde zijnde kwestie (een zaak betreffende bestuursaansprakelijkheid bij faillissement) buiten de werking van het EEX-Verdrag valt. Het Hof Van Justitie heeft daarbij betrokken dat de vordering in dat geval uitsluitend kon worden ingesteld door de rechter die het faillissement had uitgesproken, of door de curator namens en ten behoeve van de boedel en dat toewijzing van de vordering de gezamenlijke schuldeisers ten goede zou komen.
2.4. Ook een procedure als de onderhavige, strekkende tot vernietiging van een rechtshandeling van de failliet, kan volgens artikel 129 Insolvenzordnung alleen door de curator ten behoeve van de boedel worden ingesteld en komt na toewijzing de gezamenlijke schuldeisers ten goede. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat de EEX-Verordening niet van toepassing is op vorderingen van de curator strekkende tot vernietiging van rechtshandelingen van de failliet.
2.5. Vervolgens dient vastgesteld te worden of de rechtsmacht kan worden gebaseerd op de Insolventieverordening.
2.6. In artikel 3 van de Insolventieverordening wordt de bevoegdheid geregeld voor het openen van een insolventieprocedure, zoals bedoeld in de Insolventieverordening. Volgens de definities van artikel 2 van de Insolventieverordening valt de door de curator ingestelde vordering niet onder de noemer insolventieprocedure. De Insolvenzordnung wordt noch in bijlage A, noch in bijlage C van de Insolventieverordening genoemd. Alleen uitdrukkelijk op één van die lijsten genoemde procedures zijn insolventieprocedures in de zin van de Insolventieverordening. In de Insolventieverordening is er voor gekozen de regeling van de rechtsmacht te beperken tot de in die verordening omschreven insolventieprocedures en de rechtsmacht niet uit te breiden tot alle rechtsvorderingen die – al dan niet rechtstreeks – voortvloeien uit die insolventieprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit niet anders door artikel 25 Insolventieverordening. Dat artikel gaat er blijkens de tekst vanuit dat er door een andere rechter beslissingen kunnen worden gegeven ter zake van rechtsvorderingen die rechtstreeks voortvloeien uit de insolventieprocedure en daar nauw op aansluiten. Artikel 25 regelt voor dergelijke beslissingen uitsluitend een vereenvoudigde erkenning en tenuitvoerlegging. Gelet op de restrictieve interpretatie van de insolventieprocedure die artikel 2 van de Insolventieverordening voorschrijft, kan hier geen bevoegdheid voor de rechter op worden gebaseerd om van de onderhavige procedure kennis te nemen.
2.7. Het gevolg van het voorgaande is dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt op grond van artikel 1 in samenhang met artikel 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
2.8. Vervolgens heeft Groet gesteld dat de rechtbank zich onbevoegd moet verklaren op grond van artikel 1052 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank passeert dit betoog. De curator heeft de onderhavige vordering ingesteld op grond van een zelfstandige, slechts de curator toekomende bevoegdheid. De curator treedt op dit punt derhalve niet in de rechten en verplichtingen van de gefailleerde uit de overeenkomst. De curator is daarom niet gebonden aan de in die overeenkomst opgenomen arbitrageclausule.
2.9. De conclusie van de rechtbank is dat zij bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Groet zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt Groet in de kosten van het incident, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op EUR 452,00,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 6 september 2006 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.C. Haasnoot en in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2006.
w.g. griffier w.g. rechter